KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Karei.
Wat ziet zoo'n kinderkrant vlak na St. Ni-
colans cr toch altijd vreemd uit. Het lijkt wel
of hij dan altijd even vergeter, wordt. Weinig
brieven met als gevolg ook weinig correspon
dentie, weinig nieuws, kortom een echt, wat je
noenit magere krant. Nu kan ik me dat ook
eigenlijk wel begrijpen. Het St. Nicolaasfeest
is daar natuurlijk voor een heel groot deel de
schuld van. Eerst de vóór-drukte, dan het feest
zelf bij je thuis en toen Maandag nog eens op
school of in Amicitia. Wat was het daar gezel
lig. Ik ben cr ook even gam kijken, maar om
dat het cr zoo echt genoegelijk en gezellig was,
ben ik cr nog langer gebleven, dan eigenlijk
oorspronkelijk mijn plan was. Jelui want et
waren natuurlijk heel wat nccijes en nichtjes
onder die kinderen zullen wel volop genoten
hebben van olies wat je daar te zien en te
hooren kreeg. Die goochelaar was wel erg
amusant. Soms snapte jc werkelijk niet hoe
hij alles zoo gouw voor elkaar kreeg. En dan
die mooie films en die leuke schaduwbeelden
't Was werkelijk prachtig. St Nicolons en
Zwarte Piet schenen hot ollcm/fol ook erg mooi
te vinden, want zag je, hoe dikwijls Sint goed
keurend met zijn hoofd zat te knikken I Ik
denk wel, dat jelui nog wel eens aan die dag
zullen terugdenken.
Jelui zijn natuurlijk nu allemaal druk bezig
met den kleurwedstrijd. Vinden jelui het niet
oen aardig plaatje, dat jc heel leuk kunt kleu
ren Doo cr muar flink je best op I
RAADSELS.
Oplossingen von dc vorige weck.
De oplossingen van de raadsels van dc vorige
wock waren
I. Zweminrichting met dc woorden
zweminrichting, waterhoentjes, eau de colognt?,
mahoniehout, inspecteur, nederlaag, redactie,
intrede, cactus, havik tuin, Ida, na en g.
II. Hei n-S t a v a s t met dc woorden Hein
Stavast, eigenhonrd, indringer, nichtjes, sta
dion, tenten, anker, vlug, arm, st, t
Dc prijswinnaar Blondje kan zijn prijs
Maandag aan ons bureau in ontvangst komeh
nemen
NIEUWE RAADSELS.
X
X X
X X
X
X X X' X X
X X X X X
x x X X X
BE
X x
X X
X
Op de Tsto lil een muzieknoot.
Op dc 2de lij een dier, dut onder dcri grond
leeft.
Op de 5de rij een kromming in den weg.
Op dc 4de rij een buitenlnndsche bezitting
Op de 5de rij het gevraagde woord.
Op de 6de rij een andere noot.
Op de 7de rij een kleedingstuk.
Op dc 8ste rij om uit te drinken.
Op dc 9de rij een drank.
II. Mijn geheel is een groote plaats in Eu
ropa en bestaat uit negen letters.
5, 4, 5, 6 is een hemellichaam.
7, 8 9 is een middel om het water tegen te
houden.
6. 1, 2 is een schaap.
(Ingez. door Pannckcck.)
VOOR DE NICHTJES.
Daar jelui 't deze weck nog wel druk zult
hebben met den kleurwedstrijd, zal ik jchd
maar eens een eenvoudig werkje op geven.
We maken nu dan eens een boekenlegger. We
nemen hiervoor een stuk c lint van b.v. 5 c.M.
breed. Hierop borduren we een aardig patroon
tje of werken met kraaltjes, wo* Jelui maar 't
gemakkelijkst vindt. De nicS.tjbd, die wel eens
aan schablonecren hebben ge laan, kunnen ook
hier hun kunst vertoonen door er een leuk fi
guur op te schilderen. Op die manieren heb
ben we dus al aardige leggers. We kunnen er
nog meer werk van maken door b.v. onderaan
een heel klein popje te maken, of een ander
vooiwerpje. Nog een anderen boekenlegger
maken we von wol in allerlei kleuren Eerst
maken wc een pojc van die wol. Dit werkje
hebben jelui zeker ^maal wel eens meer ge
daan Dan neem jc een paar draden, van ver
schillende kleuren en vlechten die door elkaar,
totdut we een hoord krijgen van b.v. een el
lang. De beide uiteinden van dit koord moeten
we dan aan het achterhoofd van het popje
vastnaaien en ook deze boekenlegger is klaar
Indien het koord wat te lang is, maken wc van
1 ct gedeelte, dat buiten het boek uitsteekt, een
paar lussen
volgende luer zal ik je) i inplnats van
c and werkjes, weer eens een receptje opgeven.
TANTE BETS.
Toen Joop eens voor St.
Nicolaas wilde spelen.
Joop Verhagen was een aardige kleuter
van even zes jaar oud, toen zijn vadér be
noemd werd tot Weesvader van het jon
gens-weeshuis in een kleine stad. Natuur
lijk vond Joop het fijn, dat hij in een huis
zou komen, waar zoo heel veel jongens
waren.
„Hoeveel jongens zijn er wel, vader
had hij gevraagd, toen men hem het groote
nieuws had verteld.
„Ik geloof, dal er twaalf zijn, vent," was
het antwoord.
„Zijn er ook jongens bij, die even oud
zijn als ik?" weeg weer Joop, die cr niet
over uitgepraat raakte.
„Ja, jongen, er zijn er drie bij ongeveer
van jouw leeftijd; zeven, die wat ouder zijn,
en dan nog een paar kleintjes
„Nou, dat is prettig, vader I" riep Joop.
„Maar luister eens, ventje," begon nu
Joop's moeder, die nog niets had gezegd,
„je weet, dat al die arme jongens geen
ouders meer hebben; en daarom moet je
heel lief voor hen zijn
„Maar u wordt toch nu hun moeder," zei
Joop. „En vader wordt-toch hun vader?"
„Zeker, dat is ook wel zoo,'ging me
vrouw Verhagen voort. „Maar toch zullen
de jongens hun eigen moeder heel erg mis
sen, vooral die kleine ventjes. Plaag ze dus
nooit en doe ze geen verdriet, maar wees
lief én vriendelijk voor hen allen. Denk
maar, dat het je eigen broertjes zijn, en
doe ze zooveel genoegen, als maar moge-
Uijk is
„Nou, dat zal ik doen, moeder I" beloof
de Joop, en hij ging voort met zijn speel
goed in te pakken, waaraan hij heel den
morgen bezig was.
„Wat zullen ze het allemaal fijn vinden,
dat ik zoo'n prachtigen spoortrein met wis
sels en tunnels en een seinhuisje en een
klok heb!" riep hij, al inpakkende. Want
al zijn gedachten waren nu bij de twaalf
jongens, met wie hij al heel gauw iederen
dag zou kunnen spelen. „En o, moeder, ik
zal ze met al mijn speelgoed laten spelen.
O, u zult eens zien, hoe lief ik voor al die
jongens zijn zal
Moeder lachte, toen zij Joop zoo geluk
kig zag. Hij was ook altijd zoo alleen, haar
jongen, en ondanks al zijn speelgoed, voel
de hij zich toch wel eens een2aam. En ook
vader lachte, ook hij vond het best voor
Joop, dat hij jongens van zijn leeftijd kreeg,
waarmee hij kon ravotten en^toeien, want
dit deed Joop nooit, die zat maar altijd bij
zijn spoortrein, zijn boeken en het andere
speelgoed, waarmee hij zoo rijk was be
deeld.
't Was een week later, toen Joop met
vader en moeder zijn intrek nam in het
groote, ouderwetsche huis, dat reeds vele
jaren tot Weeshuis was ingericht. Vreemd
keek hij op, toen hij de groote kamers zag,
die nu tot slaap-, eet- en speelzaal dienden.
En dan die' reusachtig-groote tuinNeen,
Joop raakte de eerste dagen niet uitgekeken
naar alles, wat hij zag. En telkens weer
lachte hij glunder, als hij de jongens tot zijn
ouders hoorde zeggen: „Ja, vader" of
„alsjeblieft moeder," want 't was dan echt,
of het zijn eigen broertjes waren.
Natuurlijk vond Joop het fijn, dat hij iede
ren dag met al die jongens aan tafel mocht
zitten. Doch heel erg was het hem tegen
gevallen, dat hij niet op de groote slaap
zaal mocht slapen in één van die aardige
bedjes. Op den eersten avond was hij daar
over erg bedroefd geweest. Maar toen moe
der hem meenam en bracht naar zijn aar
dig eigen kamertje, dat juist op den grooten
tuin uitzag, toen waren al heel gauw Joop's
tranen gedroogd, vooral toen hij daar óók
een groote, diepe kast vond, waarin plaats
was voor al zijn speelgoed.
„Als al mijn speelgoed en mijn boeken er
in zijn," zei hij, „dan kan ik er zelf óók nog
wel bij. O, wat een diepe kast is dat
„Ja, Joop, zoo diep zijn alle kast:n hier
in dit oude huis," vertelde toen weer moe
der. „Daarin kan heel wat opgeborgen wor
den Je kunt er wel verstoppertje in spe
len I"
„Dat kunnen wij in dien grooten tuin ook
wel, moeder," sprak Joop. „Toch wel jai)»-
mer, dat het geen zomer is, hè?"
„Maar 't is hier in den winter óók wel
prettig, hoor" zei moeder. „Bedenk toch
eens, met al die feestdagenEn over acht
dagen hebben we al Sinterklaas. Wat zal
dat een heerlijk feest worden voor ons
allenEn wil ik je eens een héél groot
geheim vertellen?"
„Hè, jariep Joop, die toch altijd zoo
vreeselijk nieuwsgierig was. „Toe, moeder,
vertel me toch gauw het groote geheim."
„Welnu, ik heb zoo iets gehoord, dat
Sint-Nicolaas groote plannen heeft, om ons
hier, op Sinterklaas' avond, met Piet een
bezoek te komen brengen
„O, moeder, wat heerlijkriep Joop.
„O, ik zal er bijna niet van kunnen slapen
Weten de jongens het ook al?"
„O, neen," zei mevrouw Verhagen, „en
je moogt er hun ook nog niets van vertel
len, hoor't Moet een groote, heerlijke
verrassing voor hen allen worden."
Joop beloofde over het groote geheim
te zullen zwijgen, en hoewel het hem heel
veel moeite kostte, hield hij trouw zijn be
lofte. Maar hij was in de dagen, die het
groote feest voorafgingen, dubbel zoo lief
voor de weesjongens, vooral voor de klein
sten, die, evenals hij zelfr eenige dagen
vóór den grooten dag reeds een paar sui
kerbeestjes of wat peperkoek in hun
schoentjes vonden.
Natuurlijk begreep Joop wel, dat Sint Ni-
colaas niet in alle schoenen lekkers kon
brengen, 't Was toch nog geen Sinterklaas!
En wat hij en de kleintjes in Kun schoenen
vonden, was alleen een vriendelijkheid van
den goeden, ouden Sint, omdat ze nog zoo
klein waren en toch zoo heel zoet en ge
hoorzaam.
„Ja, dat zal wel," dacht Joop, en hij vond
het wel prettig, dat hij en de kleinste wees
jes bij den Sint in zoo'n goed blaadje ston
den. Maar toch vond hij het jammer, dat de
groote jongens niets in hun schoenen von
den. Heel graag had hij die wat van ziin
eigen lekkers gegeven, maar 't waren er
zooveel, en hij, Joop, kreèg soms maar vier
suikerbeestjes of één klein mannetje van
peperkoek. Neen, dat kon hij onder al die
jongens niet verdeelen
Weer dacht juist Joop aan de groote
weesjongens, toen hij op een morgen op
moeders kamer in één der kasten zocht
naar een lap om zijn spoortrein, dien hij,
daar hij niet goed liep, met olie had inge
smeerd, af te vegen, en al denkend en zoe
kend, vond hij in één der hoeken van de
diepste kast, verborgen onder een oud
tafelkleed, drie verbazend groote papieren
zakken. Natuurlijk kon Joop niet weten, dat
die zakken juist den vorigen avond door
Piet, den knecht van Sint Nicolaas, in huis
waren gebracht, en dóór, met behulp van
moeder, verborgen waren. Piet, die op Sin
terklaasavond strooien moest, had de zak
ken, die met suikerbeestjes, pepernoten en
apenootjes waren gevuld, maar een paar
dagen vooruit in huis gebracht, om op den
avond van het groote feest zijn handen vrij
te hebben. Want ach, de zwarte baas had
dien avond zoo heel veel mee te sjouwen 1
Begrijp eens, al die pakjes voor twaalf
weesjongens, en voor Joop, en voor vader
en moeder!
Piet dacht dus heel verstandig te heb
ben gehandeld, door het strooi-lekkers maar
vast in het groote huis te brengen, nas
tuurlijk niet er aan denkende, dat Joop in
de kast, waarin hij nooit mocht komen, zou
gaan snuffelen. Hij kon ook niet weten,
welke gedachten Joop op dit oogenblik had,
anders zou hij zeker den voorraad wel op
een beter plaatsje verborgen hebben. Want
zoodra Joop de zakken één voor één had
geopend, en hij tot zijn groote blijdschap
daarin de massa's suikerbeestjes, peperno
ten en apenootjes zag, mompelde hij
lachend: „Wat heerlijk, dat het morgen
juist Zondag is, en ze alleen hun Zondag-
sche schoenen moeten aantrekken, om naar
de kerk te gaanWat een verrassing zal
het morgen voor al die groote jongens
zijn
Zoo mompelend en heel blij, dat hij de
groote jongens nu óók wat lekkers zou kun
nen geven, vulde Joop zijn broekzakken
vol suikerbeestjes en pepernoten, terwijl hij
zóóveel apenootjes, als hij maar bergen
kon, in zijn handjes meenam naar zijn eigen
kamertje.
„Als morgen de groote jongens het lek
kers gevonden hebben, dan zal ik alles wel
aan moeder vertellen," dacht Joop. „En zij
zal er natuurlijk niet boos om zijn. 't Was
toch niet voor me zelf, dat ik van het lek
kers nam't Was alleen, om de gTOOte
jongens, die niets in hun schoenen vonden,
eens heel blij te makenEn moeder zei
toch zelf, dat ik heel lief voor de jongens
moest zijn
Al maar denkend aan de groote ver
rassing, dien hij den weesjongens wilde be
reiden, spreidde Joop het lekkers op de
tafel uit en telde: „15 suikerbeestjes, 12
pepernoten, 17 apenootjesEn Dinsdag
is het Sinterklaas-avond, dan krijgen ze
toch allemaal watEn als ik nu vandaag
de suikekbeestjes in hun Zondagsche
schoenen leg, in iederen schoen één, en
dan morgen, als hun daagsche schoenen
onder hun bed staan, stop ik daarin de
apenootjes en de pepernoten Hè, ja
Blij, dat hij de jongens, die niets in hun
schoenen hadden gevonden, nu toch óók
wat lekkers; zou kunnen geven, bergde Joop
alles in zijn speelgoedkast en ging toen
eens op de slaapzaal kijken, of daar de Zon
dagsche schoenen al gereed stonden. 'Ja,
ze waren er alBlinkend gepoetst stonden
ze onder de bedden, en er was juist geen
sterveling op de zaal f
Muisstil sloop Joop naar zijn kamertje
terug, en even stil kwam hij weer de slaap
zaal binnen met de vijftien beestjes van ge
kleurde suiker en toen stopte hij vliegens
vlug in de veertien schoenen van de zeven
grootste jongens het lekkers, één beestje in
iederen schoen, en wel heelemaal tot in de
teenpunten, zoodat de jongens het niet
dadelijk zouden zien. „Dan is de verrassing
nog véél grooterdacht Joop, en hij at zelf
het vijftiende suikerbeestje opDien Zon
dagmorgen bemerkte mevrouw Verhagen,
dat er iemand aan de drie zakken was ge
weest.
„Wie zou zoo brutaal geweest zijn be
gon ze tot haar man.
„De dienstboden, die al zoo heel. lang in
dit huis onze voorgangers hebben gediend,
zijn heel eerlijk," sprak mijnheer.
„Zij kunnen het niet gedaan hebben. En
wie van hen zou ook zoo dwaas zijn om van
het lekkers, dat voor de jongens is bestemd,
iets af te nemen?' Neen, er moet dus één
onder de kinderen zijn, die..."
Meer zei mijnheer niet, omdat de oude
knecht binnenkwam, om te vragen, wie de
jongens naar de kerk moest brengen.
„Dat doe ik vandaag zelf. Peter," was het
antwoord.
,/t Is een gezonde wandeling op zoo'n
prachtigen winterdag. En de jongens vinden
het altijd prettig, als ik er bij ben."
Nu lag de kerk bijna een half uur gaans
van het Weeshuis af, en 't was werkelijk
een prachtige weg, die er heen leidde. De
eerste tien minuten liepen ook alle jongens
gens, en dat vond ik zoo naar, ziet u,
vroolijk te babbelen, maar 't duurde niet
lang, of één van hen, en nog wel de oud
ste, begon mank te loopen.
„Wat heb jij, Bertus?" vroeg mijnheer
Verhagen.
„Ik geloof, dat er iets in mijn schoen zit,
vader," klaagde Bertus. „Misschien een
spijker of een steentje."
„Als we straks in de Kerklaan komen, ga
dan maar even op een bank zitten en kijk
dan maar eens. wat het is, dat je hindert...."
Nauwelijks had de Weesveder dit ge
zegd, of Bram, een kleinere jongen, begon
over pijn in zijn teenen te klagen. „In alle
bei mijn schoenen zit iets, vader!" klaagde
hij.
Als 't buiten regent.
door
c. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Kinders, wil je wel eens zoet zijn
En niet mopp'ren op het weer?
Zegt de poppenmoeder ernstig
Tot haar poppen en haar beer.
Weet je, dat als je gezond bent,
Je in huis ook spelen kan
Of het buiten sneeuwt en regent,
Jullie wordt niet nat er van.
Ik vertel je een verhaaltje
Van mooi weer en zonneschijn,
Van prinsessen en van feeën
Zou je dan nog druilig zijn?
Als het buiten stormt en regent,
Zoeken wij in huis de zon,
't Zonnetje, dat schijnt van binnen,
Net alsof je toov'ren kon.
Hokus-pokus f Lach dus vroolijk,
—Maak in huis maar heel veel pret,
Wie 't laat reeg'nen op zijn wongen,
Stuur ik één-twee-drie naar bed I
En toen nu óók no. 3 en no. 4 over pijn
begonnen te spreken, en no. 5 bijna begon
te huilen, omdat hij óók zoo'n pijn in zijn
voeten had, en daarna no. 6 en no. 7 ook
een pijnlijk gezicht trokken, begreep don
ook mijnheer Verhogen, dat er toch iets
met de schoenen moest gebeurd zijn.
„Weet je wat," zei hij, „ga alle zeven
maar aan den weg zitten en trek de schoe
nen uit."
Zoo zaten toen al heel gouw alle zeven
weesjongens de vijf kleinsten en ook
Joop waren thuis gebleven aan den weg
en begonnen dadelijk met het uittrekken
van hun Zondagsche schoenen, en wel tot
groot vermaak van vele menschen, die óók
naar de kerk gingen. „Kijk die weesjongens
eensriep een opgeschoten slungel, „die
gaan pootje boden in het ijsMaar nóch
mijnheer Verhagen, nóch de jongens stoor
den zich aan het geroep, want kalm zochten
zij naar den spijker of het steentje, dat hun
teenen zoo'n pijn had bezorgd. En ziet, hun
hand kwam weer uit den schoen met
een suikerbeestje f En toen keken ze
elkaar aan en riepen: „Hè, wat is dèt?"
„Wel, dat is een suikerbeestje!" zei
toen mijnheer Verhagen. Doch hij lachte
niet. Heel streng klonk op dit oogenblik zijn
anders zoo vriendelijke stem, want hij dacht
dadelijk aan het lekkers, dot uit de drie
zakken was genomen. Eén der jongens
moest dit dus gedaan hebben, en toen,
bang te .worden ontdekt, had hij in de
schoenen der anderen óók wat van het lek
kers gestopt. Zoo dacht hij op dit oogen
blik. Maar toen hij goed erover nadacht,
begreep hij ook, dat geen der zeven jon
gens het gedaan kon hebben, want uit hun
veertien schoenen waren veertiensuiker
beestjes gekomen. De schuldige moest dus
bij de kleintjes zijn, en dat kon niet, of 't
moest Joop zijn, zijn eigen jongen, die wel
erg nieuwsgierig was, maar nooit snoepte
of jokte f „En toch moet het Joop zijn,
die het lekkers heeft weggenomenmom
pelde hij, toen hij een kwartier later met
de zeven jongens, die nu weer allen flink
konden loopen, bij de kerk kwam. Hij mom
pelde het zóó hard, dat Bertus het hoorde
en hem vroeg: „Zegt u wat, vader
In de kerk zat mijnheer Verhagen als op
gloeiende kolen en nauwelijks was hij thuis
gekomen, of hij riep Joop, en wel met zulk
een harde stem, dat ziin vrouw, die boter
hammen gereed maakte, verschrikt opkeek.
Ook Joop keek zijn vader, die altijd zoo
aardig was, heel verschrikt aan, en toen
vader hem heel streng vroeg: „Joop, heb
jij lekkers genomen uit de zakken, die in
moeders groote kast stonden zei hij heel
zachtjes en met een verschrikt stemmetje:
„Ja, vader, ik heb suikerbeestjes en ape
nootjes en
„Zoo, en weet jij wel, dat het stelen is,
als je iets wegneemt, dat aan een ender
toebehoort?" vroeg weer dc vader op nóg
strenger ioon.
Neen, dat hij iets gedaan had, dat vader
stelen noemde, vond Joop zóó vreeseüjk,
dat hij begon te huilen, en toen vertelde hij
ook snikkend, waarom hij het lekkers uit
de zakken had genomen.
„O, en ik wilde straks de apenootjes en
de pepernoten in hun daagsche schoenen
doensnikte hij. „En ik dacht, dat ze zoo
heel erg blij zouden zijn, als zij de suiker
beestjes in hun schoenen vonden. Want ik
was óók zoo erg blij, toen ik de suiker-
beestjes vond en den peperkoek, die Sin
terklaas zooveel dagen in mijn schoentjes
heeft neergelegdEn Sinterklaas bracht
niets in de schoenen van de groote jon-
vader. En u hebt toch altiid gezegd, dat ik
lief voor de jongens moest zijn... En...
en'k wilde doen, alsof ik zelf Sinter
klaas was
Nu moest vader toch weer lachen; hij was
ook weer zoo gerust, nu hij wist, dat zijn
j'ongen van het lekkers had genomen, om
de jongens blij te maken, en niet uit snoep
lust, en ook omdat hij niet had begTepen
dat hij van het lekkers, dat hem niet toebe
hoorde, iets mocht nemen. En toen nu Joop
hem had beloofd, nooit meer zoo iets te
doen, en altijd eerst aan vader of moeder
te vragen, of het wel mocht, fluisterde hij
daarna heel zacht in vaders oor: „Ik zal
nooit meer Sinterklaasje spelen, voder!"
Dit zei Joop ook tot Sint Nicoloos zelf,
toen die met Piet, op St. Nicolaos-avond,
in het groote huis kwam, en lachend zei
toen de Sint: „Dot is braaf, Joop f En grab
bel nu maar eens flink f Kijk, Piet slrooit
al
O, wat was dat een heerlijke St. Nico-
laasavond voor de weesjes Ze kregen zóó
veel, als ze nog nooit hadden gehadWat
was Joop daar blij om, zóó blij, dat hij
's avonds, toen de pret uit was en hij met
lekkers en moois beladen naar bed ging,
tot vader zei: „Nu behoef ik gelukkig niet
meer voor Sinterklaas te spelen, vader!
De Sint heeft hen allemaal heerlijk be
dacht
„Ja, ja," zei vader lachend, „er is maar
één Sint Nicolaas, Joop, en die zorgt wel
voor alle kinderen, ook voor de woAsiep!'5
- CORRESPONDENTIE.
Ponnckock. Donk jc wel. Zc zijn hccT
aardig bedachl. Doe jc dat nllemool zelf
Knop hoor' Dat andere bock hadt jc zeker ol,
Dit is ook heel aardig hoor, dot zal jc wel
merken.
Zwartkop. Dat heb je heel goed ge
zien. Ken je het Het tweede was toch ook
niet zoo lastig, tenminste ik docht von niet.
De volgende keer ben je weer gelukkiger, moet
je maar denken. Nooit den moed laten zinken
hoor I
Cactus Jij kreeg dus ol heel vroeg waf
van St Nicolaas. Ben jc nu weer heclcmoul
beter? Goed, ik ben erg benieuwd, door iets
van te hooren.
Stormvogel. Ja, ik ben ook heel te
vreden. Dat is best. Je ziet, dc oanhouder wint
toch. Don dc volgende keer moor dubbel zoo
veel.
Blondje. Wot een prachtige codcnux
heb je allemaal gekregen. Wat leuk, zoo'n
automaat. En komt door echte chocolade uit
Dot zal wel een heerlijk feest zijn geweest. Ja,
dan wordt het altijd wat later en dot moet jo
de volgende dagen maar weer inholcn.
F. R. Ben je je eigen schuilnaam verge
ten of hoe zit dot. Je hebt er missch n ook
niet zoo heel veel kleuren voor nocdig. Pro
beer het maar I
T a b o r. Prachtig hoor. Blijf maar zoo
doorgaan, dan zal jij ook vost wel succes heb
ben. Moor nllcs gnnt niet ineens. Dot is wel een
heel groot verschil hè, Amsterdam o! Amers
foort. Ben ie hier nl wot gewend
Q u o n n b. Dat zou best mogelijk zijn.
Alhoewél, nu lijkt het er nog niet veel op.
Maar er kon in drie weken wel heel wnt ge
beuren Neen, die heb ik nog ni^t. Die zijn er
ook neg nfet zoo lang, dus iedereen kon zo
nog best zcli gebruiken.
Gymnast. Dat begrijp ik Goed, dot j<?
er nog juist op tijd aan dacht. Ja, zeker,
minstens net zoonis jij
Wilde Eend. Wil je cr aan denken,
dat ik dc brieven uiterlijk Woensdagochtend
9 uur moet hebben. Jouw brief kreeg ik pos
Donderdagavond. Je vragen kan ik dus nu niet
meer beantwoorden. Die komen dc volgende
week.
OOM KAREL.