KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei. Wat ziet zoo'n kinderkrant vlak na St. Ni- colans cr toch altijd vreemd uit. Het lijkt wel of hij dan altijd even vergeter, wordt. Weinig brieven met als gevolg ook weinig correspon dentie, weinig nieuws, kortom een echt, wat je noenit magere krant. Nu kan ik me dat ook eigenlijk wel begrijpen. Het St. Nicolaasfeest is daar natuurlijk voor een heel groot deel de schuld van. Eerst de vóór-drukte, dan het feest zelf bij je thuis en toen Maandag nog eens op school of in Amicitia. Wat was het daar gezel lig. Ik ben cr ook even gam kijken, maar om dat het cr zoo echt genoegelijk en gezellig was, ben ik cr nog langer gebleven, dan eigenlijk oorspronkelijk mijn plan was. Jelui want et waren natuurlijk heel wat nccijes en nichtjes onder die kinderen zullen wel volop genoten hebben van olies wat je daar te zien en te hooren kreeg. Die goochelaar was wel erg amusant. Soms snapte jc werkelijk niet hoe hij alles zoo gouw voor elkaar kreeg. En dan die mooie films en die leuke schaduwbeelden 't Was werkelijk prachtig. St Nicolons en Zwarte Piet schenen hot ollcm/fol ook erg mooi te vinden, want zag je, hoe dikwijls Sint goed keurend met zijn hoofd zat te knikken I Ik denk wel, dat jelui nog wel eens aan die dag zullen terugdenken. Jelui zijn natuurlijk nu allemaal druk bezig met den kleurwedstrijd. Vinden jelui het niet oen aardig plaatje, dat jc heel leuk kunt kleu ren Doo cr muar flink je best op I RAADSELS. Oplossingen von dc vorige weck. De oplossingen van de raadsels van dc vorige wock waren I. Zweminrichting met dc woorden zweminrichting, waterhoentjes, eau de colognt?, mahoniehout, inspecteur, nederlaag, redactie, intrede, cactus, havik tuin, Ida, na en g. II. Hei n-S t a v a s t met dc woorden Hein Stavast, eigenhonrd, indringer, nichtjes, sta dion, tenten, anker, vlug, arm, st, t Dc prijswinnaar Blondje kan zijn prijs Maandag aan ons bureau in ontvangst komeh nemen NIEUWE RAADSELS. X X X X X X X X X' X X X X X X X x x X X X BE X x X X X Op de Tsto lil een muzieknoot. Op dc 2de lij een dier, dut onder dcri grond leeft. Op de 5de rij een kromming in den weg. Op dc 4de rij een buitenlnndsche bezitting Op de 5de rij het gevraagde woord. Op de 6de rij een andere noot. Op de 7de rij een kleedingstuk. Op dc 8ste rij om uit te drinken. Op dc 9de rij een drank. II. Mijn geheel is een groote plaats in Eu ropa en bestaat uit negen letters. 5, 4, 5, 6 is een hemellichaam. 7, 8 9 is een middel om het water tegen te houden. 6. 1, 2 is een schaap. (Ingez. door Pannckcck.) VOOR DE NICHTJES. Daar jelui 't deze weck nog wel druk zult hebben met den kleurwedstrijd, zal ik jchd maar eens een eenvoudig werkje op geven. We maken nu dan eens een boekenlegger. We nemen hiervoor een stuk c lint van b.v. 5 c.M. breed. Hierop borduren we een aardig patroon tje of werken met kraaltjes, wo* Jelui maar 't gemakkelijkst vindt. De nicS.tjbd, die wel eens aan schablonecren hebben ge laan, kunnen ook hier hun kunst vertoonen door er een leuk fi guur op te schilderen. Op die manieren heb ben we dus al aardige leggers. We kunnen er nog meer werk van maken door b.v. onderaan een heel klein popje te maken, of een ander vooiwerpje. Nog een anderen boekenlegger maken we von wol in allerlei kleuren Eerst maken wc een pojc van die wol. Dit werkje hebben jelui zeker ^maal wel eens meer ge daan Dan neem jc een paar draden, van ver schillende kleuren en vlechten die door elkaar, totdut we een hoord krijgen van b.v. een el lang. De beide uiteinden van dit koord moeten we dan aan het achterhoofd van het popje vastnaaien en ook deze boekenlegger is klaar Indien het koord wat te lang is, maken wc van 1 ct gedeelte, dat buiten het boek uitsteekt, een paar lussen volgende luer zal ik je) i inplnats van c and werkjes, weer eens een receptje opgeven. TANTE BETS. Toen Joop eens voor St. Nicolaas wilde spelen. Joop Verhagen was een aardige kleuter van even zes jaar oud, toen zijn vadér be noemd werd tot Weesvader van het jon gens-weeshuis in een kleine stad. Natuur lijk vond Joop het fijn, dat hij in een huis zou komen, waar zoo heel veel jongens waren. „Hoeveel jongens zijn er wel, vader had hij gevraagd, toen men hem het groote nieuws had verteld. „Ik geloof, dal er twaalf zijn, vent," was het antwoord. „Zijn er ook jongens bij, die even oud zijn als ik?" weeg weer Joop, die cr niet over uitgepraat raakte. „Ja, jongen, er zijn er drie bij ongeveer van jouw leeftijd; zeven, die wat ouder zijn, en dan nog een paar kleintjes „Nou, dat is prettig, vader I" riep Joop. „Maar luister eens, ventje," begon nu Joop's moeder, die nog niets had gezegd, „je weet, dat al die arme jongens geen ouders meer hebben; en daarom moet je heel lief voor hen zijn „Maar u wordt toch nu hun moeder," zei Joop. „En vader wordt-toch hun vader?" „Zeker, dat is ook wel zoo,'ging me vrouw Verhagen voort. „Maar toch zullen de jongens hun eigen moeder heel erg mis sen, vooral die kleine ventjes. Plaag ze dus nooit en doe ze geen verdriet, maar wees lief én vriendelijk voor hen allen. Denk maar, dat het je eigen broertjes zijn, en doe ze zooveel genoegen, als maar moge- Uijk is „Nou, dat zal ik doen, moeder I" beloof de Joop, en hij ging voort met zijn speel goed in te pakken, waaraan hij heel den morgen bezig was. „Wat zullen ze het allemaal fijn vinden, dat ik zoo'n prachtigen spoortrein met wis sels en tunnels en een seinhuisje en een klok heb!" riep hij, al inpakkende. Want al zijn gedachten waren nu bij de twaalf jongens, met wie hij al heel gauw iederen dag zou kunnen spelen. „En o, moeder, ik zal ze met al mijn speelgoed laten spelen. O, u zult eens zien, hoe lief ik voor al die jongens zijn zal Moeder lachte, toen zij Joop zoo geluk kig zag. Hij was ook altijd zoo alleen, haar jongen, en ondanks al zijn speelgoed, voel de hij zich toch wel eens een2aam. En ook vader lachte, ook hij vond het best voor Joop, dat hij jongens van zijn leeftijd kreeg, waarmee hij kon ravotten en^toeien, want dit deed Joop nooit, die zat maar altijd bij zijn spoortrein, zijn boeken en het andere speelgoed, waarmee hij zoo rijk was be deeld. 't Was een week later, toen Joop met vader en moeder zijn intrek nam in het groote, ouderwetsche huis, dat reeds vele jaren tot Weeshuis was ingericht. Vreemd keek hij op, toen hij de groote kamers zag, die nu tot slaap-, eet- en speelzaal dienden. En dan die' reusachtig-groote tuinNeen, Joop raakte de eerste dagen niet uitgekeken naar alles, wat hij zag. En telkens weer lachte hij glunder, als hij de jongens tot zijn ouders hoorde zeggen: „Ja, vader" of „alsjeblieft moeder," want 't was dan echt, of het zijn eigen broertjes waren. Natuurlijk vond Joop het fijn, dat hij iede ren dag met al die jongens aan tafel mocht zitten. Doch heel erg was het hem tegen gevallen, dat hij niet op de groote slaap zaal mocht slapen in één van die aardige bedjes. Op den eersten avond was hij daar over erg bedroefd geweest. Maar toen moe der hem meenam en bracht naar zijn aar dig eigen kamertje, dat juist op den grooten tuin uitzag, toen waren al heel gauw Joop's tranen gedroogd, vooral toen hij daar óók een groote, diepe kast vond, waarin plaats was voor al zijn speelgoed. „Als al mijn speelgoed en mijn boeken er in zijn," zei hij, „dan kan ik er zelf óók nog wel bij. O, wat een diepe kast is dat „Ja, Joop, zoo diep zijn alle kast:n hier in dit oude huis," vertelde toen weer moe der. „Daarin kan heel wat opgeborgen wor den Je kunt er wel verstoppertje in spe len I" „Dat kunnen wij in dien grooten tuin ook wel, moeder," sprak Joop. „Toch wel jai)»- mer, dat het geen zomer is, hè?" „Maar 't is hier in den winter óók wel prettig, hoor" zei moeder. „Bedenk toch eens, met al die feestdagenEn over acht dagen hebben we al Sinterklaas. Wat zal dat een heerlijk feest worden voor ons allenEn wil ik je eens een héél groot geheim vertellen?" „Hè, jariep Joop, die toch altijd zoo vreeselijk nieuwsgierig was. „Toe, moeder, vertel me toch gauw het groote geheim." „Welnu, ik heb zoo iets gehoord, dat Sint-Nicolaas groote plannen heeft, om ons hier, op Sinterklaas' avond, met Piet een bezoek te komen brengen „O, moeder, wat heerlijkriep Joop. „O, ik zal er bijna niet van kunnen slapen Weten de jongens het ook al?" „O, neen," zei mevrouw Verhagen, „en je moogt er hun ook nog niets van vertel len, hoor't Moet een groote, heerlijke verrassing voor hen allen worden." Joop beloofde over het groote geheim te zullen zwijgen, en hoewel het hem heel veel moeite kostte, hield hij trouw zijn be lofte. Maar hij was in de dagen, die het groote feest voorafgingen, dubbel zoo lief voor de weesjongens, vooral voor de klein sten, die, evenals hij zelfr eenige dagen vóór den grooten dag reeds een paar sui kerbeestjes of wat peperkoek in hun schoentjes vonden. Natuurlijk begreep Joop wel, dat Sint Ni- colaas niet in alle schoenen lekkers kon brengen, 't Was toch nog geen Sinterklaas! En wat hij en de kleintjes in Kun schoenen vonden, was alleen een vriendelijkheid van den goeden, ouden Sint, omdat ze nog zoo klein waren en toch zoo heel zoet en ge hoorzaam. „Ja, dat zal wel," dacht Joop, en hij vond het wel prettig, dat hij en de kleinste wees jes bij den Sint in zoo'n goed blaadje ston den. Maar toch vond hij het jammer, dat de groote jongens niets in hun schoenen von den. Heel graag had hij die wat van ziin eigen lekkers gegeven, maar 't waren er zooveel, en hij, Joop, kreèg soms maar vier suikerbeestjes of één klein mannetje van peperkoek. Neen, dat kon hij onder al die jongens niet verdeelen Weer dacht juist Joop aan de groote weesjongens, toen hij op een morgen op moeders kamer in één der kasten zocht naar een lap om zijn spoortrein, dien hij, daar hij niet goed liep, met olie had inge smeerd, af te vegen, en al denkend en zoe kend, vond hij in één der hoeken van de diepste kast, verborgen onder een oud tafelkleed, drie verbazend groote papieren zakken. Natuurlijk kon Joop niet weten, dat die zakken juist den vorigen avond door Piet, den knecht van Sint Nicolaas, in huis waren gebracht, en dóór, met behulp van moeder, verborgen waren. Piet, die op Sin terklaasavond strooien moest, had de zak ken, die met suikerbeestjes, pepernoten en apenootjes waren gevuld, maar een paar dagen vooruit in huis gebracht, om op den avond van het groote feest zijn handen vrij te hebben. Want ach, de zwarte baas had dien avond zoo heel veel mee te sjouwen 1 Begrijp eens, al die pakjes voor twaalf weesjongens, en voor Joop, en voor vader en moeder! Piet dacht dus heel verstandig te heb ben gehandeld, door het strooi-lekkers maar vast in het groote huis te brengen, nas tuurlijk niet er aan denkende, dat Joop in de kast, waarin hij nooit mocht komen, zou gaan snuffelen. Hij kon ook niet weten, welke gedachten Joop op dit oogenblik had, anders zou hij zeker den voorraad wel op een beter plaatsje verborgen hebben. Want zoodra Joop de zakken één voor één had geopend, en hij tot zijn groote blijdschap daarin de massa's suikerbeestjes, peperno ten en apenootjes zag, mompelde hij lachend: „Wat heerlijk, dat het morgen juist Zondag is, en ze alleen hun Zondag- sche schoenen moeten aantrekken, om naar de kerk te gaanWat een verrassing zal het morgen voor al die groote jongens zijn Zoo mompelend en heel blij, dat hij de groote jongens nu óók wat lekkers zou kun nen geven, vulde Joop zijn broekzakken vol suikerbeestjes en pepernoten, terwijl hij zóóveel apenootjes, als hij maar bergen kon, in zijn handjes meenam naar zijn eigen kamertje. „Als morgen de groote jongens het lek kers gevonden hebben, dan zal ik alles wel aan moeder vertellen," dacht Joop. „En zij zal er natuurlijk niet boos om zijn. 't Was toch niet voor me zelf, dat ik van het lek kers nam't Was alleen, om de gTOOte jongens, die niets in hun schoenen vonden, eens heel blij te makenEn moeder zei toch zelf, dat ik heel lief voor de jongens moest zijn Al maar denkend aan de groote ver rassing, dien hij den weesjongens wilde be reiden, spreidde Joop het lekkers op de tafel uit en telde: „15 suikerbeestjes, 12 pepernoten, 17 apenootjesEn Dinsdag is het Sinterklaas-avond, dan krijgen ze toch allemaal watEn als ik nu vandaag de suikekbeestjes in hun Zondagsche schoenen leg, in iederen schoen één, en dan morgen, als hun daagsche schoenen onder hun bed staan, stop ik daarin de apenootjes en de pepernoten Hè, ja Blij, dat hij de jongens, die niets in hun schoenen hadden gevonden, nu toch óók wat lekkers; zou kunnen geven, bergde Joop alles in zijn speelgoedkast en ging toen eens op de slaapzaal kijken, of daar de Zon dagsche schoenen al gereed stonden. 'Ja, ze waren er alBlinkend gepoetst stonden ze onder de bedden, en er was juist geen sterveling op de zaal f Muisstil sloop Joop naar zijn kamertje terug, en even stil kwam hij weer de slaap zaal binnen met de vijftien beestjes van ge kleurde suiker en toen stopte hij vliegens vlug in de veertien schoenen van de zeven grootste jongens het lekkers, één beestje in iederen schoen, en wel heelemaal tot in de teenpunten, zoodat de jongens het niet dadelijk zouden zien. „Dan is de verrassing nog véél grooterdacht Joop, en hij at zelf het vijftiende suikerbeestje opDien Zon dagmorgen bemerkte mevrouw Verhagen, dat er iemand aan de drie zakken was ge weest. „Wie zou zoo brutaal geweest zijn be gon ze tot haar man. „De dienstboden, die al zoo heel. lang in dit huis onze voorgangers hebben gediend, zijn heel eerlijk," sprak mijnheer. „Zij kunnen het niet gedaan hebben. En wie van hen zou ook zoo dwaas zijn om van het lekkers, dat voor de jongens is bestemd, iets af te nemen?' Neen, er moet dus één onder de kinderen zijn, die..." Meer zei mijnheer niet, omdat de oude knecht binnenkwam, om te vragen, wie de jongens naar de kerk moest brengen. „Dat doe ik vandaag zelf. Peter," was het antwoord. ,/t Is een gezonde wandeling op zoo'n prachtigen winterdag. En de jongens vinden het altijd prettig, als ik er bij ben." Nu lag de kerk bijna een half uur gaans van het Weeshuis af, en 't was werkelijk een prachtige weg, die er heen leidde. De eerste tien minuten liepen ook alle jongens gens, en dat vond ik zoo naar, ziet u, vroolijk te babbelen, maar 't duurde niet lang, of één van hen, en nog wel de oud ste, begon mank te loopen. „Wat heb jij, Bertus?" vroeg mijnheer Verhagen. „Ik geloof, dat er iets in mijn schoen zit, vader," klaagde Bertus. „Misschien een spijker of een steentje." „Als we straks in de Kerklaan komen, ga dan maar even op een bank zitten en kijk dan maar eens. wat het is, dat je hindert...." Nauwelijks had de Weesveder dit ge zegd, of Bram, een kleinere jongen, begon over pijn in zijn teenen te klagen. „In alle bei mijn schoenen zit iets, vader!" klaagde hij. Als 't buiten regent. door c. E. DE LILLE HOGERWAARD. Kinders, wil je wel eens zoet zijn En niet mopp'ren op het weer? Zegt de poppenmoeder ernstig Tot haar poppen en haar beer. Weet je, dat als je gezond bent, Je in huis ook spelen kan Of het buiten sneeuwt en regent, Jullie wordt niet nat er van. Ik vertel je een verhaaltje Van mooi weer en zonneschijn, Van prinsessen en van feeën Zou je dan nog druilig zijn? Als het buiten stormt en regent, Zoeken wij in huis de zon, 't Zonnetje, dat schijnt van binnen, Net alsof je toov'ren kon. Hokus-pokus f Lach dus vroolijk, —Maak in huis maar heel veel pret, Wie 't laat reeg'nen op zijn wongen, Stuur ik één-twee-drie naar bed I En toen nu óók no. 3 en no. 4 over pijn begonnen te spreken, en no. 5 bijna begon te huilen, omdat hij óók zoo'n pijn in zijn voeten had, en daarna no. 6 en no. 7 ook een pijnlijk gezicht trokken, begreep don ook mijnheer Verhogen, dat er toch iets met de schoenen moest gebeurd zijn. „Weet je wat," zei hij, „ga alle zeven maar aan den weg zitten en trek de schoe nen uit." Zoo zaten toen al heel gouw alle zeven weesjongens de vijf kleinsten en ook Joop waren thuis gebleven aan den weg en begonnen dadelijk met het uittrekken van hun Zondagsche schoenen, en wel tot groot vermaak van vele menschen, die óók naar de kerk gingen. „Kijk die weesjongens eensriep een opgeschoten slungel, „die gaan pootje boden in het ijsMaar nóch mijnheer Verhagen, nóch de jongens stoor den zich aan het geroep, want kalm zochten zij naar den spijker of het steentje, dat hun teenen zoo'n pijn had bezorgd. En ziet, hun hand kwam weer uit den schoen met een suikerbeestje f En toen keken ze elkaar aan en riepen: „Hè, wat is dèt?" „Wel, dat is een suikerbeestje!" zei toen mijnheer Verhagen. Doch hij lachte niet. Heel streng klonk op dit oogenblik zijn anders zoo vriendelijke stem, want hij dacht dadelijk aan het lekkers, dot uit de drie zakken was genomen. Eén der jongens moest dit dus gedaan hebben, en toen, bang te .worden ontdekt, had hij in de schoenen der anderen óók wat van het lek kers gestopt. Zoo dacht hij op dit oogen blik. Maar toen hij goed erover nadacht, begreep hij ook, dat geen der zeven jon gens het gedaan kon hebben, want uit hun veertien schoenen waren veertiensuiker beestjes gekomen. De schuldige moest dus bij de kleintjes zijn, en dat kon niet, of 't moest Joop zijn, zijn eigen jongen, die wel erg nieuwsgierig was, maar nooit snoepte of jokte f „En toch moet het Joop zijn, die het lekkers heeft weggenomenmom pelde hij, toen hij een kwartier later met de zeven jongens, die nu weer allen flink konden loopen, bij de kerk kwam. Hij mom pelde het zóó hard, dat Bertus het hoorde en hem vroeg: „Zegt u wat, vader In de kerk zat mijnheer Verhagen als op gloeiende kolen en nauwelijks was hij thuis gekomen, of hij riep Joop, en wel met zulk een harde stem, dat ziin vrouw, die boter hammen gereed maakte, verschrikt opkeek. Ook Joop keek zijn vader, die altijd zoo aardig was, heel verschrikt aan, en toen vader hem heel streng vroeg: „Joop, heb jij lekkers genomen uit de zakken, die in moeders groote kast stonden zei hij heel zachtjes en met een verschrikt stemmetje: „Ja, vader, ik heb suikerbeestjes en ape nootjes en „Zoo, en weet jij wel, dat het stelen is, als je iets wegneemt, dat aan een ender toebehoort?" vroeg weer dc vader op nóg strenger ioon. Neen, dat hij iets gedaan had, dat vader stelen noemde, vond Joop zóó vreeseüjk, dat hij begon te huilen, en toen vertelde hij ook snikkend, waarom hij het lekkers uit de zakken had genomen. „O, en ik wilde straks de apenootjes en de pepernoten in hun daagsche schoenen doensnikte hij. „En ik dacht, dat ze zoo heel erg blij zouden zijn, als zij de suiker beestjes in hun schoenen vonden. Want ik was óók zoo erg blij, toen ik de suiker- beestjes vond en den peperkoek, die Sin terklaas zooveel dagen in mijn schoentjes heeft neergelegdEn Sinterklaas bracht niets in de schoenen van de groote jon- vader. En u hebt toch altiid gezegd, dat ik lief voor de jongens moest zijn... En... en'k wilde doen, alsof ik zelf Sinter klaas was Nu moest vader toch weer lachen; hij was ook weer zoo gerust, nu hij wist, dat zijn j'ongen van het lekkers had genomen, om de jongens blij te maken, en niet uit snoep lust, en ook omdat hij niet had begTepen dat hij van het lekkers, dat hem niet toebe hoorde, iets mocht nemen. En toen nu Joop hem had beloofd, nooit meer zoo iets te doen, en altijd eerst aan vader of moeder te vragen, of het wel mocht, fluisterde hij daarna heel zacht in vaders oor: „Ik zal nooit meer Sinterklaasje spelen, voder!" Dit zei Joop ook tot Sint Nicoloos zelf, toen die met Piet, op St. Nicolaos-avond, in het groote huis kwam, en lachend zei toen de Sint: „Dot is braaf, Joop f En grab bel nu maar eens flink f Kijk, Piet slrooit al O, wat was dat een heerlijke St. Nico- laasavond voor de weesjes Ze kregen zóó veel, als ze nog nooit hadden gehadWat was Joop daar blij om, zóó blij, dat hij 's avonds, toen de pret uit was en hij met lekkers en moois beladen naar bed ging, tot vader zei: „Nu behoef ik gelukkig niet meer voor Sinterklaas te spelen, vader! De Sint heeft hen allemaal heerlijk be dacht „Ja, ja," zei vader lachend, „er is maar één Sint Nicolaas, Joop, en die zorgt wel voor alle kinderen, ook voor de woAsiep!'5 - CORRESPONDENTIE. Ponnckock. Donk jc wel. Zc zijn hccT aardig bedachl. Doe jc dat nllemool zelf Knop hoor' Dat andere bock hadt jc zeker ol, Dit is ook heel aardig hoor, dot zal jc wel merken. Zwartkop. Dat heb je heel goed ge zien. Ken je het Het tweede was toch ook niet zoo lastig, tenminste ik docht von niet. De volgende keer ben je weer gelukkiger, moet je maar denken. Nooit den moed laten zinken hoor I Cactus Jij kreeg dus ol heel vroeg waf van St Nicolaas. Ben jc nu weer heclcmoul beter? Goed, ik ben erg benieuwd, door iets van te hooren. Stormvogel. Ja, ik ben ook heel te vreden. Dat is best. Je ziet, dc oanhouder wint toch. Don dc volgende keer moor dubbel zoo veel. Blondje. Wot een prachtige codcnux heb je allemaal gekregen. Wat leuk, zoo'n automaat. En komt door echte chocolade uit Dot zal wel een heerlijk feest zijn geweest. Ja, dan wordt het altijd wat later en dot moet jo de volgende dagen maar weer inholcn. F. R. Ben je je eigen schuilnaam verge ten of hoe zit dot. Je hebt er missch n ook niet zoo heel veel kleuren voor nocdig. Pro beer het maar I T a b o r. Prachtig hoor. Blijf maar zoo doorgaan, dan zal jij ook vost wel succes heb ben. Moor nllcs gnnt niet ineens. Dot is wel een heel groot verschil hè, Amsterdam o! Amers foort. Ben ie hier nl wot gewend Q u o n n b. Dat zou best mogelijk zijn. Alhoewél, nu lijkt het er nog niet veel op. Maar er kon in drie weken wel heel wnt ge beuren Neen, die heb ik nog ni^t. Die zijn er ook neg nfet zoo lang, dus iedereen kon zo nog best zcli gebruiken. Gymnast. Dat begrijp ik Goed, dot j<? er nog juist op tijd aan dacht. Ja, zeker, minstens net zoonis jij Wilde Eend. Wil je cr aan denken, dat ik dc brieven uiterlijk Woensdagochtend 9 uur moet hebben. Jouw brief kreeg ik pos Donderdagavond. Je vragen kan ik dus nu niet meer beantwoorden. Die komen dc volgende week. OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1926 | | pagina 3