Voor de Kleintjes.
In de Pinkstervacantie.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Met Pinlcst'ren is 't vacantie,
Dan gaan wij niet naar school;
Wij spelen en wij draven,
We maken pret en jool.
In 't eigen tuintje werken
Wij uren aan een stuk.
Er moet gewied, gegoten,
We hebben 't vrees'lijk druk,
Maar soms gaan wij wat schomm'len,
Wordt 't werk op zij gezet.
We vragen dan de buurtjes:
Hans en haar zusje Jet.
Klein Hansje kijkt heel ernstig
En houdt zich stevig vast.
Niet bang zijn, hoor, lief buurtje,
Daarvan heb je maar lastl
Ook Jetje kijkt wat angstig,
Want zij komt aan de beurt;
Een vinger steekt in 't mondje,
Haar wangen zijn gekleurd.
Ik geef buur Hans een duwtje,
Het gaat wat bésh, hoor Hans J -
Lang leve de vacantie 1
Zoo roept mijn zusje Frans.
Maar morgen gaan wij samen
Naar school met lei en tascK
Je zou toch ook niet willen,
't Altijd vacantie was I
De rubriek van Oom Karei
In de krant van de vorige weck stonden de
namen van do winnaars van de opstellenprijs
vraag'. En ik had het wel gedacht reeds
Maandag werd er naar de prijzen gevraagd.
Daar stond evenwel niets van in de krant.
Maar nu kan ik de prijswinnaars vertellen, dat
ze de prijzen Dinsdag aan ons bureau kunnen
komen afhalen. Dat is het eerste nieuws, dat ik
jelui te vertellen heb. Dan is er nog wat. Ver
schillende neefjes en nichtjes hebben me ge
vraagd, of er nooit meer een kampioen kwam.
Vroeger hebben we dat ook al eens gehad. De-
geen, die b.v. 4 weken achtereen 2onder een
enkele fout, de goede oplossingen van de raad
sels inzond, kreeg de eere-titel van „Kam
pioen" en werd ook aldus in de corresponden
tie-rubriek aangeduid. Nu me daar weer om ge
vraagd werd, wil ik dat wel weer eens doen.
In deze krant van 4 Juni vinden jelui zooals
gewoonlijk twee raadsels. Die volgen ook in dc
kinderkranten van II, 18, 25 Juni en 2 Juli.
Nu sturen jelui me allemaal na 2 Juli de
oplossingen van deze 5X2= 10 raadsels.
Vooral niet eerder inzenden, maar nè 2 Juli.
Wie dan van allo raadsels goede oplossingen
heeft ingezonden zonder een enkele fout, krijgt
de eere-titel van kampioen en misschien nog
een klein prijsje daarbij. Jelui sturen dus voor
2 Juli geen briefjes met oplossingen cn"z. Dat
bewaar je allemaal maar tot na dien datum.
In verband met deze speciale kampioenwed
strijd zal de correspondentierubriek ook tot 2
Juli achterwege blijven. Natuurlijk zullpn de
raadsels niet al te gemakkelijk zijn en zal er
wel eens een kleine moeilijkheid in voorkomen.
Maar dat mag voor zoo'n wedstrijd ook wel. Als
er nog iets bijzonders van te vertellen is
schrijf ik jelui dot nog wel. Denk er dus om,
alles wat je me te schrijven hebt bewaren tot
nè 2 Juli o.s. De raadsels voor de Kampioen
wedstrijd, die in dit nummer beginnen, worden
doorloorend genummerd van 1 tot en met 10.
RAADSELS. VI
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels waren:
I. Jeruzalem, met j, mes, Laren, berucht, Je
ruzalem, schapen, molen, pet, m.
E. Dik Trom met d, til, kijker, Dik Trom,
Karei, dom, m.
De prijswinnaar Rozeknop kan de prijs
Dinsdag aan ons bureau in ontvangst nemen.
NIEUWE RAADSELS.
Voor de Kampioenwedstrijd.
L Wat heeft oogen aan alle zijden en kan
toch niet zien
II Het geheel is een spreekwoord van 30
letters en 8 woorden.
6, 7, 5, 9 ,10 is kippevoer.
14, 4, 8, 13 is een huisdier.
15, 16, 3 is een rivier vlak bij onze stad.
19, 11, 27 is een plakmiddel.
20, 21, 30 is niet jong.
I, 2, 24, 12, 26, 29 zijn boomen.
22, 23, 18 is een aanwijzend voornaamwoord.
17, 25 zijn mede-klinkers.
OPSTELLEN VAN DE WEDSTRIJD.
De drie nichtjes.
I.
Arme Anrvie, alle vriendinnetjes hadden me
delijden met haar. Waarom was Annie dan
toch zoo te beklagen Wel haar vader en
moeder waren ernstig ziek en nu was er een
verpleegster in huis, maar die kon natuurlijk
niet voor Annie zorgen.
Nu was er besloten Annie voor 9 weken naar
Amsterdam te sturen, bij de eenige zuster van
moeder, het was zelfs nog niet eens een echte
zuster, maar een stiefzuster. Annie kende haar
niet, vroeger had ze haar wel eens gezien, maar
toen was ze een baby, en daarom vond ze het
zoo naar. Maar, het ergste was, dot Annie niet
eens één keer naar huis kon gaan. Annie
woonde in Scheveningen en tante in Amster
dam, het was dus niet de moeite waard, om
een dagje te komen, want ze moest weer vroeg
in Amsterdam zijn. 's Avonds schreide Annie
heete tranen, o I zij kon niet van vader en moe
der af, onmogelijk.
Spoedig was de bewuste dag gekomen, het
afscheid viel niet mee. Ze wou niet huilen, want
dat zou haar zieken vader en moeder mis
schien we) kwaad doen.
Een kennis van moeder bracht Annie naar
t station. Toen ze goed en wel in den trein zat,
zag ze niets van het landschap, dat zij voor
bij reed. Zij was te vrdrietig en lag met haar
hoofd tegen de kussens aan, bang dat haar
medcr.-izigers zouden merken, dat zij huilde,
Een vriendelijk heer vroeg haar, waar zij naar
toe ging. Zachtjes zei ze het. De heer knikte
en vroeg of ze het niet prettig vond. Annie ver-
lelde nu waarom ze naar Amsterdam ging.
„Maar beste kind, het is toch heerlijk, wanneer
je weer thuis bent, vader en moeder weer ge
zond te zien Ja, dat vond Annie ook wel,
''laar het was zoo'n tijd, 9 weken.
„Ik woon in Amsterdam, dus je hebt nog
gezelschap aan mij," zei de heer.
In Amsterdam aangekomen, groette Annic
den heer en ging weg. Waar zouden dc nich
tjes staan Gelukkig zag zij ze. Annie maakte
kennis met hen en vroeg of ze lang op den
trein hadden gewacht, maar de meisjes gaven
ternauwernood antwoord. Het was dus een ech
te saaie bewl?ging.
Toen ze op de gracht kwamen, waar de
meisjes woonden, schrok Annie er van. Zulke
groote huizen. Her was vreeselijk gewoonweg.
Zij moesten twee trappen klimmen om bij hun
kameis te komen. Annie was erg moe, de zware
koffer deed pijn in haar honden Geen van de
meisjes hielpen hnar, maar zij lachten Annic
nog uit, omdat ze zoo'n kleur had In de ka
mer gekomen zag ze tante bij de tafel zitten.
Deze stond niet op, doch bleef gemakkelijk
zitten. Zij gaf Annie een hand en zei tegen de
meisjes„Laten jullie haar kamer maar eens
zien." Annic was blij dat ze naar haar kamer
kon gaan en verheugde zich er al op, een ka
mer te krijgen voor haar alleen, want tante
sprak van „haar kamer". Maar wat was ze ver
wonderd, toen ze daar twee bedden zog staan.
„O", zei ze, „slapen jullie hier en waar slaap
ik „Hier slaap jij met Corry, en Mien en
ik slapen in dot bed" zei Bertha. Annie
schrok, „o jakkes" docht ze, „ik moet dus ver
velende kind slapen, en r t alleen." Bertha zag
de verandering in Annie's gezicht en zei„Je
docht zeker een appartc kamer tc krijgen, ze
ker niet jonge dame, daar gebéurt niets van.
Je zult niet zoo verwend worden als thuis. Je
moet blij zijn dat we je hier in huis willen
hebben" zei Corry. Annic zei niets, maar zij
had een brok in hoor keel.
Hier was zij dus aangeland, in een huisge
zin, waar geen gezelligheid en liefde heerschte,
zij kon wel huilen.
's Middags zei tante, dat ze maar eens mot
de meisjes moest gaan wandelen. Annie kon
echter niet mee, want ze moest nog een brief
naar huis schrijven. De meisjes keken elkaar
aan en zeiden niets, maar toen haar moeder
uit de kamer ging riepen ze tegen Annie„Het
is niets erg, dat je niet mee gaat, wij hebben
evenveel plezier, misschien nog wel meer."
Ze gingen heen en Annie ging naar haar
slaapkamer waar zij een brief schreef. Deze
luidde
Amsterdam, 20 Mei 1926.
Lieve Vader en Moeder,
Gelukkig ben ik goed en wel aangekomen,
de meisjes hr .den me af. Dc slaap met hen
allen op één kamer, dus heel anders dan thuis.
Tante valt nog el mee zo zegt niet veel, maar
de meisjes zijn erg druk. Ik hoop dot ik hier
gauw zal wennen, het is alles nog zoo vreemd.
Nu houd ik op hoor moeder cn vader Een dik
ke kus vun llw liefhebbende
ANNIE.
Zij had een heeleboel verzwegen, maar thuis
mcohten ze niet weten, dat ze zoo zeer naar
huis verlangde. Tegen een uur of vier kwam
tante ook in de kamer, want zij had gerust
en zag Annie met haar boek zitten te lezen.
„Heb je jc brief al geschreven" vroeg tante.
„Ja tante, ik ben er al een tijdje mee klaar.
Hebt u goed geslapen
„Heel goed hoor."
Verder werd er niet gesproken en Annie las
door. Ze was juist aan een spannend deel be
zig, toen haar boek werd dichtgeslagen en ach
ter haar stond Mien, die stilletjes dc kamer
was ingcloopen en met een plagerig gezicht
haar boek dicht geklapt had. Zij had erg veel
plezier van haar grap en lachte luid. Tante zei
er niets van. Het was met de rust gedaan. An
nie bergde haar boek op. Do meisjes vertelden
wat ze gedaan hadden en sprongen daarbij zoo
op en neer, dat het een lawaai van „ik weet
niet wat" veroorzaakte. Tante was juist naor de
keuken gegaan, toen er een oude dame aan
kwam en vroeg of de meisjes een klein beetje
stiller wilde zijn, want het is zoo 'n gedraaf bo
ven mijn hoofd." „Zeker mevrouw", zei tante
en ging naar binnen om dc meisjes te zeggen
stiller tc zijn.
Toevallig ging Annie de kamer uit en zag
mevrouw bij 'den trap staan. Zij vroeg „Bent
u misschien de dame die beneden ons woont
„Ja, dat ben ik, moor waarom maken jullie
zoo'n lawaai, ik zou er hoofdpijn van krijgen."
„Dat deden mijn nichtjes Mevrouw, ze ver
telden me van haar wandeling. Maar ze waren
zoo uitgelaten, dot ze telkens heen en weer
sprongen."
Het lieve gezichtje trok mevrouw Velsen aan.
Haar donkere oogen en 't zwarte haar, deden
haar non vroeger denken, aan haar gestorven
dochtcrtfc. Plotseling werd ze wakker in al
haar overpeinzingen, door de stem van Mien,
die vroeg of Annie kwam. Mevrouw Velsen
zei tegen Mien „Vraag eens aan je moeder of
Annie even bij mo mag komen „Gunst, wat
een onzin" zei Mien zacht voor zich uit, maar
z'j frinÉT toch heen om het te vragen.
Haar moeder vond het goed, en mevrouw
Velsen ging met Annie naar beneden. Zij kwa
men in een gezellige kamer waar Annie ging
zitten. Annie vertelde van thuis en was al
gauw op1 haar gemak.
Mevrouw liet haar een groot portret, van
haar gestorven dochtertje Hedwig zien. „Weet
je wat zei ze, je moet morgenavond om 7
uur moor weer bij me komen, dan zal ik iets
van Hedwig vertellen."
„Ik zal moor weer gouw naar boven gaan,
anders zijn de meisjes nog boos op me" zei
Annie.
„Dag mevrouw, bedankt voor uw vriendelijk
heid" en weg was Annic. Opgeruimd kwam ze
de kamer van haar tante in.
(Ingcz. door Silene.)
(Wordt vervolgd.)
De Lotgevallen van Quick.
Quick was een foxterrier en de hond van
onzen buurman. Op een goeden morgen,
toen hij zich op de stoep van zijn baas in
het zonnetje lag te koesteren, dacht hij:
„Ik zou vandaag wel eens een avontuur
willen beleven, 'k Verveel me hier vreese
lijk in deze saaie straat en ik moet nog den
geheelen dag wachten, vóór de baas tijd
heeft om met mij te gaan wandelen. Ik hou
het hier niet langer uit en ik zal dus maar
eens in mijn ééntje op stap gaan. Maar --
waar moet ik naar toe
Naar den vijver om eens een lekker bad
te nemen? Och, daar is de aardigheid
heelemaal af, sinds die verwaande zwanen
er rondzwemmen. Ze verbeelden zich min
stens, dat de heele vijver van hen is en
komen woedend en met uitgespreide vleu
gels op je af, als je het waagt er ook eens
rond te zwemmen. Alsof zij iets anders
doen den heelen dag I Nu, 't is mij goed;
als zij dan denken, dat het daar een zwa-
nenzwemschool is, wil ik er niet eens meer
komen. Een eendebout zou wel smaken,
maar zoo'n verwaande zwaan I Nee, dank
je. 'k Zou er misschien zelf nog pedant van
worden I"
Quick was opgestaan, had zich eens uit
gerekt, nog eens uitgerekt en dacht ver
der:
„Zal ik eens door de weilanden gaan ren
nen Zoo achter een paar schapen aan
is wel grappig, maar den laatsten keer
kwam er op eens een stier op me af en
scheelde het maar heel weinig, of dat on
hebbelijke dier had me op zijn horens ge
nomen en met me gevoetbald. Nee hoor,
voor die eer belank is; m ij zien ze in het
weiland niet weerf
Maar wat dan?
Gisteren kwam ik door een openstaand
hek in een grooten tuin. Ik liep om het huis
heen en zag een hok met konijnen. Ik
keek er alleen maar naar en ik blafte na
tuurlijk, nou ja, dat kon ook beteekenen,
dat ik ze goedendag zei. En wat doet me
daar op eens een jongen, die woedend uit
het huis komt rennen? Hij gooit me met
een steen f Ja ik, Quick Stompstaart, werd
als een kwajongen behandeld f Gelukkig
raakte de steen mii niet, maar ik stoof voor
alle zekerheid den tuin toch maar weer uit.
Je kunt nooit weten, wat zulke jongens in
hun schild voeren. O, ik tril nog op alle
vier mijn pooten, als ik aan die ontmoeting
denk. Nee, daar ga ik ook niet meer heen."
Quick besloot maar eens kalm de straat
uit te loopen. Misschien zag hij onderweg
wel iets, wat hem op een denkbeeld bracht.
Op den hoek der straat nam hij even een
dreigende houding aan tegen Bob, zijn
vijand, doch daar hij het ver beneden ziin
waardigheid vond te vechten met een hond,
die aan een ketting lag, liep hij weer ver
der.
Nauwelijks was hij echter den hoek om,
of hij ontdekte iets, dat zijn nieuwsgierig
heid in hooge mate opwekte.
In den tuin'van den kruidenier stond na
melijk een groot vat.
„HalloI Wat is dat?" dacht Quick cn
hij stapte den tuin binnen. „Het zal een
regenton zijn. Dat treft buitengewoon, want
ik heb juist ergen dorst. Ik zal het maai
eens dadelijk gaan onderzoeken. Met een
aanloopje sprong hij tegen de vermeende
regenton op, maar deze stond niet heel
stevig. Zij wankelde enhoe het pre
cies ging, heeft Quick nóóit begrepen
plotseling lag de ton op haar kant en
stroomde de kleverige inhoud die uit
stroop bestond over het arme honde
beest heenT
Quick dacht, dat hij er minstens in ver
drinken zou en hoe harder hij probeerde
weg te loopen, hoe meer het kleverige
goed aan zijn kop, zijn pooten, zijn heele
lichaan), ja, zelfs aan zijn staartstompje
plakte.
Zou hij dan nooit uit dat stroop-moeras
verlost worden? Hij wors'clde en worstelde
en eindelijk stond hij er naast. Maar o, wat
zag hij er uit en wat voelde hij zich onbe
hagelijk I Hij probeerde zich uit te schud
den, zooals hij gewend was te doen, wan
neer hij gezwommen had, maar het mocht
niet baten. De stroop bleef aan hem kleven
en zijn pooten plokten aan den grond vast.
Daar kwam de kruidenier aan. Woedend
was de man I Al zijn kostelijke stroop naar
de maan 1 Met een stok gewapend, kwam
hij op Quick af en pas toen de man vlak
bij hem was, mocht het hem eindelijk ge
lukken, zich uit de voeten te maken. Hard
loopen kon hij niet, maar het was zijn ge
luk, dat de dikke kruidenier het opgaf en
blijkbaar van alle verdere vervolging afzag.
Vuil, kleverig en dorstig kwam de arme
Quick thuis.
„De kruidenier was al even kwaad als
de zwaan, de stier en de jongen. D i t
avontuur is nog het allerergste, wat ik ooit
beleefd heb I" zuchtte Quick, terwijl zijn
vrouwtje hem in "een emmer met lauw water
stopte en hem met een stevigen borstel be
werkte.
Er waren echter verscheiden emmers
water noodig, vóór hij heelemaal schoon
was. Eindelijk schudde hij zich flink uit,
rende wat heen en weer, ging opnieuw in
de zon liggen en zei in zichzelf:
„Voortaan zal ik maar niet meer op
avonturen uitgaan. Het ééne loopt nog
slechter af dan het andereAls ik met
mijn baas uitga, overkomt mij nooit iets
dergelijks. Ik zal dus maar op hem wach
ten."
Een Vreemdsoortige
Vogelverschrikker.
De boeren in het Eifelgebergte in
Duitscblond hadden eenigen tijd geleden
een heel vreemdsoortigen vogelverschrik
ker gemaakt. Zij hadden blijkbaar ergen last,
van de vogels en nu een afdoend middel'
bedacht om hun graan en wat zij verder
verbouwden, tegen deze gevleugelde gasten
te beschermen.
Zij hadden in een stuk bouwland een aan
tal palen geplaatst, welke onderling door
metaaldraad verbonden werden. Boven aan
eiken paal werd een belletje vastgemaakt,
zóó dat het in verbinding met den metaal
draad stond.
Nu stroomde er door het dal een beekje,
hetwelk genoeg stroom had om een klein
waterrad, waaraan de metaaldraad beves
tigd was, in beweging te brengen.
Terwijl het waterrad nu ronddraaide,
kwam er beweging in den metaaldraad, zoo
dot de belletjes in het veld soms in ver
scheiden velden klonken.
Dit was een zoo eigenaardig en onver
wacht gelui,d, dat de vogels er geweldig
van schrikten en het veld niet durfden na
deren. Ja, zelfs de menschen, wien het be
staan n dezen nieuwen vogelverschrikker
nog niet bekend was, begrepen in het eerste
oogenblik niet, waar het geluid vandaan
kwam, noch wat het tc beteekenen had.
UIT ONZE MOPPENTROMMEL'.
Zoo'n grappenmaker.
Piot„Vader rand eens wat ik in mijn zak
heb
Vader„een appel".
„Mis I" riep Piet „nog eens raden I"
Vader„een knikker of een mesje.'5
Piet„Al weer mis I"
Vnder„Nu Wat dan vent
Piet„een gat vadertje."
CORRESPONDENTIE.
Zwartkop. Dot valt 2eker nog niet
mee, 's ochtends vroeg. Het is te hopen, dat het
dan wat beter is, anders heb je weinig aan jc
vacantie. We zullen dus maar afwachten.
Jopie Slim. Had je er heelemaal geen
gedachte op gehad. Dan was het wel een heel
groote verrassing. Heel goed, doe dot maar*
Want die kan ik altijd best gebruiken.
Meidoorn.Een prachtig chdeau hooi'.
Daar was hij zeker wel mee in zijn schik. Ik
zei het niemand vertellen hoor I Daar kan jc
op rekenen. Daar ben ik erg benieuwd naar,
hoe het is afgeloopen.
P i e r o t. Hindert niets hoor. Zoo nauw
kijk ik nooit. Ik vind het veel te leuk als je
mo schrijft
Stroomnimf. Ja, dat ging nog al.
Gelukkig maar. Heb je er veel plezier gehad?
Dat zal wel, want jc kon je er best amusecren.
Jc raadsel is heek aardig. Wel wat onbekend,
mnor dat is niet erg. Ja, daar heeft je vader
ook gelijk in, hoewol daar heelemaal geen re
kening mee wordt gehouden. De volgende keer
betor, moet jp maar denken.
Hort e n s i a. Heel goed hoor. Dat is een
prnch'trge naam voor je l
Het briefje is niet onderteokend, dus
kan ik je niet beantwoorden. Wel leuk, dot je
een fluitje en een lotto-spel hebt gewonnen.
D ik k i e Bigmans. Ik zal cr wat voor jo
klaar leggen. Kom die dan maar eens halen.
El on d je. Zoo, en vindt je hot mooi.
Vertel mij dat maar eens.
Stormvogel. Wot een fijne tochtjes.
Heb je veel genoten, 't Was zeker wel mooi
hè Vee] genoegen op je Pinkstertocht I
Zwarte Roos. Want een reuzen tocht'
was dot. Jn, ik ben daar wel meer geweest,
't Is er wel aardig. Ja, je kunt ruilen zooveel
je wilt, als je maar schrijft, wot je te ruilen
hebt en wnt je er voor terug wil hebben.
Wildzang. Dat waren maar gewone
verhaaltjes. Vandaag beginnen we met de op
stellen. J< ziet in deze krant het eerste ge*<
deelte ervan. Ik hoop, dat het goed gaat I
Orchidee. Dat begrijp ik. Toen bleef
er natuurlijk heel woiriig tijd over. Niets erg
hoor. Ik heb er zelf nog wel een paar. Kom je
die den halen
Leesgraag. Zoo, dot viel jc dus wel
mee. Hé, waarom niet. Dat zou ik nu juist zoo
aardig vinden. Deze keer is voor het eerst.
Gymnast. Ja, je was te vroeg. Kom nut
Dinsdog maar, dan zal hij er wel zijn.
Kemphaantje. Daar heb je volko
men gelijk mee. Maar had je dat niet begrepen,
v. at het don wel moest zijn. Dat is wel eeQ
mooie wondeling en niet zoo heel ver ook.
Gelukkig dot je nu weer beter bent.
Schrijf jc in het vervolg je naam onder ja
briefje
W interkoninkje. Dank je wel voor
jc mooie kaarten. Je kunt dus genoeg uitgaan,
't Is overal heel mooi, dus je zult wel een
moeilijke keus hebben tc doen.
Si 1 c n e. Neen, dat is een verrassing. Je
kunt je prijs Dinsdag komen halen. Och, waar
om is dat naor Er zijn zooveel kinderen, die
een bril moeten drogen. Je kunt beter een paar
keer overslaan Eerst moeten alle opstellen een
beurt hebben. Zeg het dan moor gerust, hoor I
Rekenmeester. Donk je wel. Het
komt goed van pas.
Dwerg. Ja, daarvoor is het heel goed.
Die zouden he tnnders niet kunnen uithouden.
De menschen kunnen er evenmin buiten.
G o,u d c n Regen. Had je don geschreven.
Of had je vergeten er je naam onder t< zet
ten. Verleden week kreeg ik een paar ongc-
teekende brieven en ik kon ook niet aan het
schrift zien van wie ze waren. Wat een heer
lijke tocht, hè?
Poppenmoeder. Wat een plezier zal
jij hebben gehad met zooveel vriendinnen. Zoo
zou je wel meerdere molen in een jaar jarig
willen zijn.
Rozenknop Ja, dat gaat meer zoo.
Dat noemt men „het ei van Columbus". Dat
mooie verhaal ken je toch zeker wel? Dat is
altiid een leuk gezicht.
Cupido. Heb je ze al eens alle vier te
gelijk in de lucht gehad. De tijd breekt nu
weer aan. Alleen moet het dan niet zoo rege
nen, als het deze week heeft gedaan.
Knor Zoo, dus er is weinig nieuws. Dat
mo** mn-r nfwnclifen.
OOM KAREL'.