OP DE NIEUWE OOSTERBEGRAAF PLAATS Tnlrijkc kransen. Op de nieuwe Oosterbegraafplaats was het den heelen morgen een komen en gaan van loooers van bloemenwinkels, die kransen en bloemstukken aanbrengen, die als een laatste hulde op de graftombe van Generaal van Heutsz gelegd zullen worden. Achtereenvolgens werden kransen bezorgd, afkomstig van de Koniging en de Koningin- Moeder, de Nederlandsche Landmacht, de Onderofficieren Vereeniging „Ons Belang", de Ncd, Ind Officiersvcreeniging, de vereeniging „Oost en West", de vereeniging Technici bij de Kon. Marine, de vereeniging „Het Eere- teeken van Menschlievend Hulpbetoon", het Indo-Europeesch Verbond, de Koninklijke Ma- rechaussee-vereeniging, de Alg. Ver. van ven» lofsofficiercn, afd. Amsterdam, de Kon. Nat. Vereeniging tot steun aan Miliciens, leden der onderofficierenvereeniging „Ons Aller Be lang", het Generaal van Heutszfonds „Iniië- Holland", de vereeniging van Oud-Indische militairen „Voorwaarts", de Deli Maatschappij het uitvoerend comité, de vereeniging ter be oefening van de krijgswetenschap, de Alg. R.K. Officierenvereeniging, de Kon. Ned. Ver. „Ons Leger". Verder werden nog bezorgd kransen van verschillende particulieren en o.a. van de vol gende vcreenigingen en instellingen Kon. Ned. Ver. „Onze Vloot", Club van oud-Marinemachinisten, Oostkust van Suma- tra-instituut, Indisch Genootschap, Serdang Cultuur Mij., Ver. van Ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur van Ned. Indië. Voorts werden kransen gebracht namens het bestuur der Ver. voor den Effectenhandel, Mr. B. H. P. van der Zwaan, A. H. G. Fok ker, de N.V. Nederl. Vliegtuigenfabriek, welke krans het opschrift droeg „In dankbare herin nering aan onzen eersten president-commis saris", alsook kransen van de kinderen en kleinkinderen van Van Heutsz. Verder waren nog kransen van De Directie „Deli Batavia Mij.", Nederlandsche Indische Onderwijs en Studiekas aan haar eere-voor- zitter, Bond van Christelijk Marine Personeel beneden den rang van officier. Oud Onder officiersver. Indische Club. Zonder cenige stoornis had zich' de militaire rouwstoet te drie uur precies rondom de graf tombe geschaard, alwaar op de plechtigste wijze de bijzetting plaats vond. Rede den oud-gouverneur- generoal Idenburg. De oud-gouverneur-generaal Idenburg herdacht allereerst den dood van generaal Van Heutz op 11 Juni 1924 en den steun en mede werking voor het denkbeeld dat hij, de groote Nederlander, te midden van Nederlanders in Nederland's hoofdstad, moest worden ter aar de besteld. De steun en de medewerking die de ge vormde commissie ondervond overtreffen alle Verwachting; en nu wij aldus spr. gereed staan om de, als eerste daad van piëteit be doelde bijzetting in Nederlandschen bodem te volvoeren, voelt de commissie en speciaal het uit haar gevormde comité van uitvoering zich gedrongen om voor die ruimschoots ondervonden medewerking haren warmen dank te betuigen aan allen, die haar steunden. „Allereerst moge zij haar diepgevoelde er kentelijkheid met grooten eerbied uitspreken jegens Hare Majesteit de Koningin, Wier hoo- ge belangstelling in deze gebeurtenis. Wiet goedgunstige beschikking op het verzoek om het stoffelijk overschot den nacht na het ver voer in het Paleis, in het hart van de hoofd stad, te mogen doen verblijven, Wier vertegen woordiging door Uwe Koninklijke Hoogheid bij deze plechtigheid, de beteekenis van hetgeen thans geschiedt, zoo buitengewoon verhoogt en den overledene in zoo hooge mate eert. Hierbij sluite zich onmiddellijk aan de warme dankbetuiging der commissie aan Uwe Ko ninklijke Hoogheid, haar eere-voorzitter, voor de zoo zeer gewaardeerde persoonlijke deelne ming in deze huldiging van den krijgsman- staatsman, aan wien ons vaderland zoo veel is verplicht. En daarnaast moge ik den eerbiedigen dank van de commissie vertolken voorde door haar op zoo hoogen prijs gestelde belangstelling in deze plechtigheid, waarvan Hare Majesteit de Koningin-Moeder door Hoogstdezelver verte genwoordiging, wilde doen blijken. Aan de regeering brengt de commissie haar hartelijken dank voor haar vertegenwoordigd zijn te dezer plaatse en voor hoor medewer king om te bevorderen, dat de bijzetting kon plaats hebben op een wijze evenredig aan de beteekenis van den generaal Van Heutz; aan den minister van koloniën in het bijzonder voor de aanwezigheid bij deze plechtigheid van een detachement van het Indische marechaus- seé-corps, met anderen vertegenwoordigende het leger, dat onder Van Heutsz' bevel zoo veel lauweren verwierf; aan het dogelijksch be stuur der hoofdstad voor zijn belangstelling in deze gebeurtenis, waaraan wij de zoo uitne mende ligging van het grafmonument donken aan alle autoriteiten en colleges, die hier willen aanwezig of vertegenwoordigd zijn, aan alle vereerders van Van Heutsz, die hem hier de laatste eer willen bewijzen, met name ook aan allen, die in bescheiden rang zijn mede werkers waren, en wier tegenwoordigheid hier getuigenis aflegt van de machtige bezieling, die van hem uitging, en waardoor hij zijn on dergeschikten aan zich wist te binden". „Het is der commissie een voorrecht, dat zi] ook van de kinderen en naaste familie van den overledene hier aanwezig zietzij betreurt dat niet allen konden tegenwoordig zijn bij de grootsche hulde hun Vader en bloedverwant gebracht. Als gij straks de groeve bezoekt, waarin Uw ouders werden bijgezet want ook het stoffelijk overschot van Uw Moeder ca! herwaarts worden overgebracht dan zult gij met dankbaarheid gedenken, wat Uw ouders voor U waren, en ook wat Uw Vader voor Ne derland en voor Indië deed; maar tevens hoe ons Vorstenhuis en ons Volk onze groote doo- den eert". Persoonlijk wensch ik te getuigen van mijne groote achting en eerbiedige hulde voor den man, die met grooten moed de zwaarste ver antwoordelijkheid wist to dragen; die met voortreffelijk beleid 's Lands zaken in Indië be stuurde; die met onverzwakte trouw zijn Vor stin en zijn Land diende; die ook trouw was in zijn vriendschap, en in het erkennen van do verdiensten van hen, die hem steunden in zijn arbeid. Een man, die groote talenten had; wien veel geschonken was; die veel tot stand mocht brengen; voor wiens bezit ons volk God heeft te danken, wiens nagedachtenis in Nederland cn in Indië in hooge eer zal voortleven. Rede vun den minister van Koloniën. „Bij de laatste rustplaats van het stoffelijk overschot van den oud-Gouverneur-Generool Von Heutsz, moge allereerst een woord van weemoedige herdenking gesproken worden," zoo ving minister Koningsberger aan. „Er zijn hier op het oogenblik velen aan wezig, die, met mij, den overledene in de volle kracht van zijn leven hebben gekend. Velen, die van nabij of van verre, zijn mede werkers waren in het gewest, waarin zijn geniale aanleg het eerst tot uiting kwamve len ook, die hem terzijde stonden in de latere jaren, toen het bestuur van geheel Neder- landsch-Indië in zijn bekwame handen was ge legd. Zonder onderscheid hebben wij allen ons opgemaakt naar deze plaats met het beeld voor oogen van de krachtige figuur, zooals wij die uit vervlogen dagen kenneneen beeld, dat niet wordt verflauwd door latere herinneringen, die ons spreken van den val lenden levensavond. Toch denken wij hier te gelijk aan het één en aan het ander, een wee moed vervult ons, wanneer de harde werke lijkheid ons zegt, dat ook deze groote figuur terugkeerde tot het stof, waaruit hij was ge boren. Maar naast dien weemoed, naast de droef heid die ons alleen en inzonderheid zijn nabestaanden, bij zijn heergaan ver vulde, blijven ons als kostbaar bezit de uit komsten van zijn werkzaam leven en de her inneringen aan zijn persoon en zijn daden. Aan dat kostbare bezit zijn hier in de tweede plaats een woord gewijd. Geroepen tot het hoogste ambt, dat in Ne- derlandsch-Indië is "te vervullen, vond Van Hculsz ccn terrein van werkzaamheid, dat in volledige overeenstemming was met de groote gaven en talenten, waarmede hij in zoo rijke mate was begiftigd en die hij bij zijn beheer van het gewest Atjeh tot eerste ontplooiing en daardoor tegelijk tot nlgemcene bekend heid had kunnen brengen. Een terrein van werkzaamheid, dat vóór nllc dingen een groot staatsman, c-en geniaal bestuurder vcreischtc. Wie het Nederlandsch-Indië van die dagen van nabij medemaakte, zal zich weten te her inneren, dat de aanblik destijds verre van bevredigend was. Soms scheen het, alsof de krachten van het kleine Nederland zouden te* kort schieten bij de leiding van een zoo om vangrijk geheel, welks onderdeelen nog maar al te weinig onderlingen samenhang vertoon den. Daar kwam nog bij, dat het einddoel dier leiding nog niet klaar voor oogen stond, dat men zich in die dagen eerst gaandeweg be wust werd van de hoogere roeping, die Neder land in Indië heeft te vervullen en dat men nog niet algemeen overtuigd was van de noodzakelijkheid, dat blank en bruin elkander moesten leeren begrijpen en daardoor waor- deeren. Integendeel, Indië was toen nog uit sluitend ccn verwarrend samenstel van volke ren cn stommen en rassen met verschillende belangen en uitecnloopende inzichten, die naast en dikwijls tegenover elkander stonden. Van Heutsz is de man geweest, die hot eerst, doelbewust, zijn schreden cp den weg naar meerdere dénheid heeft gezet. Hem stord het duidelijk voor oogen. dot een eoedc toe komst slechts don voor Indië kon zijn wegge legd, wanneer het zou mogen gelukken, Indië tc maken tot een gebiedsdeel, dat niet nlleen naar buiten als éénheid zou kunnen optreden, maar dot ook inwendig die éénheid zou ver- toonen Daarnaast stond het voor hem vast, dat de Nederlandsche leiding het bindmiddel zou moeten zijn om tct die uitkomst te ge raken, daar Indië zelf in afzienboren tijd dnt cement nog niet zou kunnen leveren. Naar deze denkbeelden was het eerste deel van het werkplan opgebouwd, dnt hij met de hem eigen voortvarendheid ter hand nam en dot hij voor een aanzienlijk deel tot voltooiing heeft mogen brengen. In het vijftallen jaren van zijn bewind heeft hij de Nedeflandsche lei ding weten te doen doordringen tot in de verst verwijderde deelcn van den ïndischcn archipel. Van Sabang in het Westen tot Nieuw Guinea in het Oosten, een achtste gedeelte van den evenoor van elkander verwijderd in het onmetelijke binnenland van Borneo en in de weersponiffe landschappen van Baliin het onrustige Zuiden van Celebes en in de meer volgzame heuvellanden van Ceram, Socnvba en Timor, overal wist hij rust en orde te scheppen cn hij wist dat te doen met hulp middelen, die waarlijk in geenerlei verhouding stonden tot den omvang der taak, die daarbij viel te vervullen Maar de levende krachten, die hem in dit werk terzijde stonden, waren geïnspireerd door zijn grooten geestzij wa ren bedeeld niet het zelfvertrouwen, dat hij zelf in zoo ruime mate bezat. No de toenemende beteekenis onzer Oost Indische kolonies te hebben geschetst en het hoogere ontwikkelingspeil waartoe ze diens volgens dienden te worden opgevoerd besloot de minister met te zeggen Niemand was meer overtuigd don Van Heutsz zelf, dat op tal ven andere gebieden de gestelde doeleinden niet in de weinige ia- ren van zijn bestuur zouden worden bereikt Dit kon, noch mocht trouwens worden ver wacht, zelfs niet van een man van zijn onge- meene scheppingskrocht. Maar het feit, ^det hij hier wegen en einddoel aanwees, dat hij op die wegen met geniale krocht de eerste en veelal moeilijkste schreden zette, dat hij een school vormde, bezield met zijn geest cn ge leid door het verlangen, zijn voetspoor to vervolgen, dat alles maakt hem reeds tot een historische figuur, die in de geschiedenis van Indië tot de ollercersten en allergrootsten zal worden gerekend. Wij, jongere tiidgenooten, zien die figuui nog van tc nabij. Ons is het nog niet gegeven, den juisten indruk te schatten, dien zij op vol genden geslachten zal maken. Maar dit stoot kei vast, dat zij tot in lengte van dagen het tijdperk zal beheerschen, dat met de wisseling van negentiende en twintigste eeuw samen- volt dat zij tot het nageslacht zal spreken von hetgeen met wilskrocht, werkzaamheid en staatsmanskunst is tc bereikendat zij zal worden genoemd in één adem met dc besten dergenen, die Nederland groot hebben ge maakt. Met die gedachte brengen wij het stof felijk overschot naar de laatste rustplaotst. Moge het daar rusten in vrede en moge zijn geest bij ons voortleven in dankbare herinne ring aan wat hij voor ons allen is geweest. Rede Generaal Swurt. Een levensschets van Van Heutsz. Generaal Swart bracht namens officieren 'en minderen van het tegenwoordige Ind. Leger in dc eerste en verder namens vele oud-ofll- cieren en minderen van land- en. zeemacht, oud-civiele ambtenaren en particulieren, die In de jaren 1889 t/m 1891 en van 1898 t/m 1904 in het gewest Atjeh op de een of andeic wijze met hem in aanraking zijn geweest, hulde aan do nagedachtenis van den grooten Nederlander Van Heutsz. Nauwelijks zijn 17e levcnsjaai ingetreden zijnde, trad von Heutsz als volontair bij het Instr. Bat. te Kampen in dienst en werd vijf jaren later, in 1872, benoemd tot officier van het Ned. leger. Toen de Atjeh-oorlog was uitgebroken, wcM hij op zijn verzoek in Juli 1873 overgeplant» near het Ir.d. Leger. Een jaar later bevond hij zich op het oorlogsveld, waar hij zich spoe dig zoo onderscheidde, dat heim toen hij nau welijks drie jaren officier was, het ridderkruis der M.W.O. 4e kl. werd toegekend. In het jaar 1889 kwam van Heutsz voor de derde maal op Atjeh. Hij was toen als Kapi tein van den Gen. StoF benoemd tot Chef v. d. Staf van de aldaar gelegerde troepenmacht. Vanaf dot oogenblik had hij gelegenheid van zijne bijzondere militaire bekwaamheden te doen blijken. Meerdere van mijne thans nog in leven zijnde krijgsmakkers kwamen toen met hem in aanraking en hebben de een of andere herinnering daaraan behouden. Vele van hen wisten ook, dat door den in vloed, welken hij op den toenmaligen C. en M. Gouverneur, generaal-majoor van Tcyn uit oefende, spoedig overgegaan werd tot een meer actief en aanvallend optreden tegen den over- moedigen vijand, waardoor diens verzet in Groot-Atjch spoedig gebroken werd. Bij dat optreden werd van H. door een geweerschot door den linkerbovenarm en in de linkervoet levensgevaarlijk gewond. Hiervan was hij nog niet hersteld, toen hij eenige maanden later Gen. van Teyn als Chef v. d. Staf naar het Indische vergezelde, waar 'n talrijke vijand met groote stoutmoedigheid te gen ons optrad. In betrekkelijk korten tijd werden daar door onze troepen, donk zij vooral zijne bekwaamheid en zijn juist inzicht, belang rijke resultaten verkregen. Zijne bevordering bij keuze tot majoor in October 1890 was de welverdiende belooning voor den moedigen en beleidvolle staf-officier, die steeds deed wat een Chef van den Stof doen moet, den bevelhebber aanvullend, waar zulks noodig is. Eenige maanden te voren was hem „voor betoonde dapperheid" dc Eere sabel toegekend Wij; jonge officieren, die bedoelde krijgsver richtingen in het Indische medemaakten, kre gen toen een grooten dunk von den jovialen, steeds opgewekten, energieken stafofficier en waren vol bewondering voor 2ijn besluitvaar digheid en zelfvertrouwen. Na in 1894 bevorderd te zijn geworden tot overste, werd hij bij zijn terugkeer van buitelt* londsch verlof in 1895 benoemd tot Mil. Com mandant van S.O.K. Toen na den afval van T. Oema in Maart 1896, generaal Vetter, die als Rcg. Commis saris naar Atieh was gezonden, daar troepen- aanvoerders noodig had, werd o.a. van Heutsz daarvoor aangewezen. Hij heeft toen als co lonne commandant grooten naam gemaakt. Hem werden de gewichtigste, moeilijkste cn meest gevaarvolle ondernemingen opgedragen. Steeds onderscheidde hij zich bij het volbren gen van de hem gegeven opdrachten door zijn heldenmoed en uitstekend beleid, terwijl hij zelfs bij tegenslag nooit wankelmoedig, maar steeds vol wilskracht en zelfvertrouwen was, Officieren en minderen rukten gaarne met hem uit, omdat hij, zooals Jan Fuselier zeide, je even goed uit als in het vuur wist te brengen. Voor zijn dapper en beleidvol optreden werd hij buitengewoon bevorderd tot Kolonel en be noemd tot Chef van den Staf van het Indische Leger. Sept. 1897 na vier maanden t.v. het ridderkruis der M.W.O. 3e kl. tc hebben verworven. Bij het aftreden van generaal van Vliet als Civ. en Mil. gouverneur van Atjeh, in Maart 1898, werd van H. tot zijn vervanger aange wezen en is hij tot Juli 1904 gouverneur van Atjeh gebleven. In de jaren, welke sedert den afval van Oema verloopen waren, had ons optreden in Atjeh nog steeds het karakter gedragen van ons door de omstandigheden te zijn opgedrongen en was zulks niet het gevolg van een doelbewust poli tiek. Ook nog in het begin van 1898 vreesde men de gevolgen van ons ingrijpen, gevolgen, welke noodwendig ar.r. de uitbreiding van on® gebied verbonden waren. Met het optreden van Van H. veranderde zulks geheel. Voor zijn onverzettel ijken wil week de verlamming, welke onze troepen in Atjeh een kwart eeuw gevangen had gehouden. Met hem hod het weer een aanvoerder, die wist wat hij wilde, een generaal aan het hoofd, die hen van het eene succes naar het andeie leidde. Vbor allen, die in de jaren 1898 tot 1904 op Atjeh geweest zijn, was hij dan ook de Gen -vaal en is dat sedert gebleven. Zij allen, de een wat eerder, de ander wat later, ondergingen de bekoring van zijn pcr- soonlijldieid en geraakten onder de bëzieling, welke van hem uitging. Van zijn moed en voortvarendheid, van zijn groote energie en onverzettelijke wilskracht, van zijn buitengewoon volhardings- en door zettingsvermogen, een en ander gepaard gaan de een aan benijdenswaardig optimisme onder alle omstandigheden en het zich nooit laten weerhouden door bezwaren, die er volgens hem alleen waren om overwonnen te worden, waren te velde, velen meermalen getuige geweest en ze wisten van een en ander treffende stooltjes te vertellen. Vooral die eigenschappen als krijgsman en aanvoerder vormden dan ook den grondslag van den eerbied en het vertrouwen, welke hem door officieren en minderen on voorwaardelijk geschonken werden. Ofschoon hij als C. en M. Geuvcmeur van Atjoh bijzondere bestuurstalenten aan den dog legde en als G.G. blijk gaf een goed regeer der en staatsman met een ver vooruitzienden blik te zijn, toch ligt naar het ons voorkomt zijn beteekenis nog meer op militair-krijgskun dig dan op politiek economisch gebied. Wat toch was het geval Onze troepen macht op Atjeh m het bijzonder, maar ook het leger, het instrument, waar hij als G.G. zulk prachtig werk wist mede te doen verrichten, had vóór hij als aanvoerder optrad, door aller lei omstandigheden het vertrouwen in eigen kracht en kunnen verloren, kleinmoedigheid was dc heldenmoed door het Leger in 1894 op Lombok aan den dag gelegd niet te na ge sproken ei meer cn meer op don voor grond getreden. Door zijne wijze van optreden werd het nieuw leven ingeblazen, werd het het zelfvertrouwen teruggegeven en kreeg het een bewegelijkheid, waardoor onze soldaten allcr- wege wonderen wisten tc verrichten cn alles te bereiken wat hun was opgedragen. Onmiddellijk toch na zijn optreden als C. en M. Gouverneur werd voor goed gebroken met het tot dat oogenblik gehuldigde stelsel van lijdelijk afwachten in zwaar versterkte posten. Alle pallisadecringen om die posten verdwe nen en werden vervangen door eenvoudige om rastering van gewapende draad terwijl overal aanvallend werd opgetreden. Eerst in hooger trocpenverband onder zijn persoonlijke leiding en na de Samalnnga-expeditie in 1901 uitslui tend met kleine, zeer bewegelijke afdeelingen onder aanvoerders uit zijn school. Overal tot in het diepste binnenland van Atjeh werden door hen de verzetshoofden en leiders en hunne benden opgespoord, rusteloos vervolgd en op de een of andere wijze onschadelijk gemaakt. Het succes was volkomen. Bij het volbrengen van de taak, welke hij zich voor oogen had gesteld, deed hij zich niet alleen kennen als de man met de ijzeren vuist, maar ook als een heftig tegenstander van het roof- en brandsysteem, van den oorlog iepen den eigendom, welke nooit tot afdoende resultaten kon leiden en bij den tegenstander slechts haat en verbittering verwekken. Na er o.m. nog aan tc hebben herinnerd hoe in 1903 aan generaad Van Heutsz de hoogste militaire onderscheiding het Groot kruis is verleend ging generaal Swart voort: Toen Van H. medio 1904 het bestuur over het gewest nederlegdc, was de onderwerping van nagenoeg geheel Atjeh een feit geworden en heersohten er zulke toestanden, dat bij hoofden en bevolking zich de overtuiging be gon te vestigen, dot de gezagsuitoefening en het bestuur van de zoo gehate compagnie hen wel eens ten zegen zou kunnen strekken. Het is ons ook daarom een behoefte hier staande voor zijn stoffelijk overschot nog eens in het openbaar namens velen tc mogen ge tuigen van onze bewondering voor den grooten krijgsman, den man van dc daad, die onder zooveel meer Nederland bevrijdde van de nachtmerrie Atjeh en het Ind. Leger teruggaf het geloof aan. eigen kracht en kunnen en aan wien alleen reeds daarom Land en Volk van Nederland zoo oneindig veel verschuldigd zijn. Wij prijzen ons gelukkig, dat zijn stoffelijk overschot voortaan op Voderlandschen bodem zal rusten en een kloek monument de plaats daarvan ook aan de nakomelingschap tot in lengte van dagen zal aanwijzen. Namens allen voor wie ik gesproken heb, waaronder vele oud-krijgsmakkers, die tot hun diep leedwezen hier nu niet tegenwoordig kun nen zijn, breng ik U, Generaal, nog een op rechte en eerbiedige hulde. De heer C. G. Vat tier Kroanc spreekt als vriend. Een karakterschets. „Een nion zonder kreukel of plooi." De heer C. G Vattier Kroane sprak ten slotte als volgt „Het is mij een groote eer hier enkele woorden te mogen spreken namens degenen, die Generaal Van Heutsz tot zijn persoonlijke vrienden heeft willen rekenen. Dit bijzondere voorrecht is mij een reeks van jaren te beurt gevallen, eerst in Atjeh en later hier te lande. Allen, die den Generaal aldus mochten leeren kennen en waardeeren, niet als krijgsman of cis staatsman, nioar als mensch in het doge lijksch vertrouwelijk verkeer, zij zullen de on- vitwischbare, de dankbare herinnering bewaren aan zijn eenvoud en zijn oprechtheid, aan de grootheid van zijn karakter er. de goedheid van zijn inborst. Hij had een afkeer van alle giootdoenerij bij hem geen zweem van hoovaardij of roe men op eigen daden. Hij was een man uit één stuk, met een scherpen zin voor rechtvaardig heid en hij ging altijd recht door zee. Het hort lag hem op de tong, het was hem alleen om de waarheid te doen. Wèl had hij een aangeboren tegenzin in alle klein gedoe en in kromme wegen. Wan neer de spreekwoordelijke slagvaardigheid en het scherpe vernuft, waarover hij beschikte, hem dreven tot kritiek op handelingen, die hij niet kon goedkeuren, dan kon hij daarbi-, wel eens zeer scherp zijn, maar hij vond toch vergoelijking in de omstandigheden. Hij was trouw aan zijn woord en zou het nooit verzaken. Wanneer hij iemand hulp of steun had toegezegd, li^ hij hem nooit in den steek. Het was hem een vreugde hen, die het verdienen, te kunnen bcloonen. Nóóit was het hom om eigen voordeel te doen. Wèl had hij steeds oen open oog voor de belangen van anderen. Het was metterdaad een onbaat zuchtig mensch. Deze groote krijgsman cn stootsman, dra ger van hooge titels en van de hoogste on derscheidingen, was in werkelijkheid een een voudig man met een gevoelig en medelijdend hort. Nooit heeft hij vergeten of verbloemd, dot hij m logen rong van Kampen was uit gegaan. Daardoor voelde hij ook steeds mede met oud-Indische militairen. Voor hen was hij altijd toegankelijk en een beroep op zijn goedheid bleef nooit onverhoord. Toen hem in October 1921 in zijn woning te Bussum, ter gelegenheid van zijn 70cn verjaardag, het Indische Huldeblijk werd aangeboden en hij het daarbij behoorende album met toepasse lijke aquarellen doorbladerde, las hij daarin met genoegen de nomen van vroegere krijgs makkers en tochtgenooten, moor bovenal ver heugde hij zich over het groote nontal deel nemers beneden den rang van officier. Generaal Van Heutsz was een man zonder kreukel of plooi, een militair maar geen mili tarist, een eenvoudig en oprecht mensch, met een hart van goud. Men kon op hem bouwen als op een rots, wont hij was een mon van onwankelbare troorwaan de Koningin, die hij een zoo diepe vereering toedroeg, aan het Vaderland, dat hij zoo groote diensten heeft bewezen, aan zijn plicht cn zijn levenstank, aan zijn vrienden. Bij zijn begrafenis te Garens mocht ik de hoop uitspreken, dat het stoffelijk overschot van den Generaal niet in vreemden bodem zou blijven rusten, maar worden overgebrachJ naar Nederland. Dit is thans geschied door de Regeering op koninklijke wijze. Moge het grof van de<zen gTOOten Nederlander, de na komelingschap steeds herinneren aan zijn moed, zijn trouw en haar steeds tot voor beeld strekken. Op de nieuwe Oost*rt>egroaf- plaats. De eigenlijke bijzetting van generaal van Heutsz is niet minder dan de laatste rit van het stoffelijk overschot door de stad, eene grootsche militaire, maar tegelijk nationale plechtigheid geweest. Op het groote gazon voor het hoofdgebouw was aldus de N. R. Ct. een katafalk op gericht. Dat was een zwart cn grijs getimmerte, met daarheen, van den oprit der begraafplaats of, twee plankiers, een recht tegenover de poort als opgang, en een ter zijde als afgang. Op twee plaatsen slechts was hierdoor de felle rand van oranjekleurige bloemen Cheiron- thus Allioni voor het gazon verbroken. Achter de katafalk Verhieven zich hooger op gaande bonte bloemen en struikgewas. Aan de voorzijde van het gazon waren banken voor dc genoodigden geplaatst met het gezicht ^>p de katafalk en het spreekgestoelte achter de lijk baar. Behalve vele civiele en militaire autori teiten zag men daar zitten de Bronbeckers, de oud-gedienden uit Indië, in hunne blauwe oranje-gebiesde uniformen. Dicht bij den in gang weÊtn de vaandeldragers, met hunne om floerste doeken, verzameld. Officieren van al lerlei wapens, een zwarten band met lila-rosct om den arm, traden als ceremoniemeesters op. In de middenkamer van het Wachtgcbouw waren de kransen en bloemstukken verzameld. Langs alle wanden en op den grond waren ze opgesteld; heel groote stukken waren er bij. Do grootste, samengesteld uit louter lauwerbladen en versierd met witte zijden linten, waarop ai- leen een gekroonde W., was van de Koningin. Hij bedekte dc groote ronde tafel in het midden van de zaal geheel. Daarnaast stond een klei nere lauwerkrans met oranje-linten en daarop een gekroonde E., laatste hulde van dc Ko ningin-Moeder. Het duurde heel lang vóór de stapvoets gaande stoet de begraafplaats bereikt had. Dat hield vermoedelijk hiermee verband dat eenige vertraging was ondervonden bij den spoorweg overgang in de Linnaeusstraot. Om 2.10 ver trekt namelijk van het Weospcrpoortstation een personentrein, en op dat uur was niet meer don de helft van den stoet gepasseerd. Het eerste gedeelte van den stoet zal toen op het tweede gedeelte gewacht hebben. Hoe dat zij, het was al bij half drie voor de eerste tonen van de naderende treurmuziek naar de begraafplaats overwoeien. Een paar minuten later weerklonk daarop dichtbij do droge roffel van de trommen, de muziek viel weer in, en alles rees op. De kop van den stoel trok de begraafplaats op, achter de toeschou wers. En telkens als weer een omfloerste standaard voorbij trok, gingen alle hoeden af, terwijl de militairen onder het publiek salueer den. Langzaam verstierf het tromgeroffel in de verte, en telkens traden uit den troep de garni zoenscommandanten, om zich bij het publiek aan tc sluiten. Zoo zagen wij voorbij ons trek ken de vcldgrouwen, dc jonkers (adelborsten) van Me marine, de marechaussees enz. Daarna ook dc Kon. Militaire Kapel. De tamboer majoor had een strik rouwfloers om zijn staf, gelijk alle muzikanten om hunne instrumenten. De kapel stelde zich voor het hoofdgebouw op. „Presenteert 't geweer" klonk van dc zijde van den ingang; de vaandels neigden, en lang zaam droegen de Ridders M. W. O. de zware kist, gedekt met de vlag, waarop de onder scheidingsteekenen, naar de katafalk, terwijl het vuurpeleton los brandde. Nadat de beambten van de begraafplaats dc .kist onder de katafalk op dc verhooging had den geplaatst, voegden zich Prins Hendrik als vertegenwoordiger der Koningin, en baron Schimmclpenninck als vertegenwoordiger van de Koningin-Moeder, daarnevens. Op het gazon daarvoor schaarden zich, nevens de familie van Generaal van Heutsz, dc militaire autoriteiten, vooraan luitenant-generaal Muller Massis, com mandant van het veldleger, groote martiale figuur, met zijn staf. Het was een schitterend schouwspel, door al die uniformen met schittering van veel goud cn zilver, het gewuif van pluimen, de kleuren van tal van ridderlinten, een schouwspel dat door de warmte cn den zonneschijn, de bruine koppen van veel Indische officieren of cx-offi- cieren, een haast Oostersche kleur en gloed kreeg. 't Was bijna vier uur voor de vier sprekers geëindigd waren. Dank zij de loud-speakers van Philips waren hunne stemmen, zeer-vcr- sterkt, in wijde omgeving goed verstaanbaar. Op de Oostcrbcgmafplaats Daarna is de kist ten grave gedragen; voor vieren knalde het salvo van het vuurpelo ton ten tceken dat het stoffelijk overschot in den grafkelder was bijgezet. De eerste kranslegging verrichte hierop Prins Hendrik, op dc-n voet gevolgd door boron Schimmelpenninck. En vervolgens hebben alle deputaties deze hulde gebracht. Het mecren- decl van de kransen werd voor den grafkelder neergelegd cn vormde doar als 't ware een bloemveld. Vervolgens, op de maat van de tonen der pijpers, heeft de pansche stoet, bestaande uit pl.m. 2500 man, in marschtempo voorbij het grof gedefileerd. Bij het naderen van den graf kelder neigden telkenmale de vaandels eerbie dig omlaag. En hiermede was de plechtigheid afgeloopen. Een Van Hcutsz-hulde in de Kon. Mil. Ac •i7mie. Ter gelegenheid van de plechtige bijzetting van het stoffelijk overschot van generaal Van Heutsz heeft gistermiddag in de Kon. Mïi. Academie te Breda een herdenking plaots ge had, waarbij de wnd. gouverneur, tevens di recteur van den hoofdcursus, een rede heeft uitgesproken, waarin de verdiensten van dezen cminenten Nederlander naar voren zijn ge bracht. Deze plechtigheid werd besloten door het hechten van kransen aan de borden, welke de namen bevatten van de van deze inrichtin gen afkomstige officieren, die voor den vijand gesneuveld zijn of aan de hekomen wonden zijn overleden.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1927 | | pagina 6