TWEEDE BLAD.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
Wie is Edmund Gray?
26. laargang No. 6, AMERSFOÓRTSCH DAGBLAD „DE EEMLANDER"
Zaterdag
10 September927
De Portugeesche-Joodsche
Zakenindustrie van Amersfoort in de
tweede helft der 17de eeuw
door Jac. ZwaTts.
mijn gedenkboek over de Joodsohe
Gemeente te Amersfoort moest ik uit den
aard der zaak kort zijn en zoo voor de ves
tiging der lakenindxistrie te Amersfoort
door de Portugeesche Joden naar vroegere
studie's verwijzen, verschenen in het
Nieuw Israël, Weekblad van 17 Augustus
1920. Daar dit artikel natuurlijkerwijs niet
onder de oogen van de meeste Amersfoor-
ters kwam, he'b ik. nu mij eenige belang
stellende Amersfoorters daarnaar vragen,
gemeend goed te doen deze stof nog eens
om te werken en naar ik vertrouw op pret
tig leesbare wijze de lezers van dit blad
eens voor te zetten. Voor de overige bij
zonderheden kan ik near mijn bewuste ge
denkboek verwijzen.
Over de kleinere Portugeesch-Joodsche
gemeenten, die naast die ven Amsterdam,
den Haag en Rotterdam bestaan hebben,
weet men nog heel weinig. Zij zijn belang
rijk, omdat juist de Spaansdhe en Portu
geesche Joden veel tot den economischen
bloei in het gouden tijdperk der Republiek-
hebben bijgedragen èn uit Joodsoh-histo-
risc-'h oogpunt, waar zij door hun aristocra
tische afkomst, hun algemeene ontwikke
ling en hun stoffelijke welvaart als de voor
naamste Joden ter wereld golden.
Zoo bevatten de Amersfoortsohe vroed-
sohapsresolutiën enkele aanwijzingen, waar
uit blijkt, dat de Zuiderzeehandel van Am
sterdam op Amersfoort, ook aldaar een tot
nu weinig bekende vestiging in de 17de
eeuw tengevolge had. Op 27 Juli 1655
werd den Raad bekend gemaakt „dat
eenighe portugiesen heer hebben aengege-
ven" en „geerne binnen dese Stat metter
woon souden komen". De vroedschap was
het verzoek (zooals meestal, wanneer het
Portugeesche Joden betrof, de 17de-eeuw-
sche regenten van hun. rekkelijkheid blijk
gaven) gunstig gestemd. Zij had een open
oog voor d^en vooruitgang der goede stad
en dan moest het gevaar van besmetting
wijken, dat van vreemdelingen te duchten
was. Het verzoek werdi dus toegestaan
„mits dat sij luyden geen persoonen met ha-ér
en brengen, die besocht sijn en met
eenighe besmetteliicke siekten, ofte oock
eenighe meubelen mede te brengen, die
uijt besmette huysingen ofte plaetsen ge
wonnen sijn."
Rotterdam was reeds een veertigtal jaren
te voren verder gegaan en had zelfs in
1610 besloten .,de cooplieden van de Por-
tugaelsche natie met eenige privilegiën ende
vrijheden te inviteren binnen de voorscide
slede te comen resideren."
Zes jaar laten op 2 December 1661, vin
den we in de resolutiën twee Portugeesche
Joden met name vermeld, n.l. Joseph
Pereira, „geboortigh van Ville Rciae] in
Portugael Joode", en Emanuel Tor Alto,
„geboortigh van Ville Floor in Portugal
Joode". beiden „lest sewoont hebbende bin
nen Amsterdam". Zij wensóhten tot burger
der stad toegelaten te worden, welk burger
schap ieder „naer geexhi'oeerde ^ttestat'e
van sijn comportement heeft gewonnen
terwijl zij op 2 December „den eet met ge-
decten hoofde, volgens Joodse manier wel
staende" aflegden Van Bemmel zegt om
trent «dit „borgerschap' in zijn „Beschrij
ving vrn Amersfoort":
„De Burgers waren diegeenen, welke bin
nen de stad wonende, aldaar van Burgers
geboren waren, of hun Burgerschap gekogt
hadden, en dus in allerhande gevallen door
den Raad niet alleen verantwoord en voor
gestaan, maar tot allerhande gilden, en in
den Raad toegelaten wierden, gelijk ook
niemand Borger mogte worden, tenzij hij
voor vijftig Beyersche gulden Borgen hadcle
gesteld, dat hij zes jaaren lang met wijf en
kinderen binnen de stad komen en metter
woon blijven zoude ende alle voorlasten af
doen."
Weldra zou Joseph Pereira van deze
nieuwe verworven rechten gebruik moeten
maken.
De familie Pereira behoort tot de eerst
hier te lande gevestigde Portugeesch-Jood
sche farniliën en zette hier in nieuwen bloei
en luister haar aloude ïoem voort, vuo;al
in de 18de eeuw. Isaac d<a Costa licht in
zijn „Adellijke geslachten onder Israëlieten"
ons over dit geslacht in, welke gegevens
ontleend zijn aan een kolossaal groot folio-
handschrift in rood fluweelen band, den
22sten Februari 1535 door den wapenko
ning van Joan III van Portugal ten behoeve
van den Portugeesc'hen edelman Graaf
Dom Manuel, zoon van Dom Henrique,
Pereira afgegeven. Het vangt met Ruy
(Rodrigo) Pereira o bravo (de dappere) aan
en behandelt onderscheidene verwante ge
slachten, meest uit koninklijken Portugee-
schen bloede. Vroeger was hun wapen: een
leliekruis van zilver in keel. Als Joden ver
enderden onze Pereira's het kruis in een
boom. zinspelend op perenboom.
Maar dit alles kon de Amersfoortsche
ruwe, meest beschonken straatschenders
niet gunstig jegens hun nieuwen Joodschen
medeburgers stemmen en hun ongenoegen
kwam reeds het volgende jaar aan den dag.
Op 22 October 1662 kwam toen bij de
Amersfoortsche politie „de dachte van
Joseph Pereira Portugyse Joode, dat ver-
scheyde insolentien voor sijn wooninge in
scheltwoorden en anders gepleeght woi-
den." Vandaar dat Pereira, uit hoefde van
zijn gewonnen burgerschap der Regeerders
bescherming inriep. De vroede vaderen
lieten hun autoriteit toen gelden en „heb
ben den heer Officier gelast daerop te in
form eeren en het recht van den heer Van
den Lande te beweren."
Het economisch belang der Portugeesche
Joden strekt -zich ook over onderscheidene
industriën uit. Toen omstreeks 1650 ver
scheidene Portugeesche Jodem zich te
Maarssen vestigden en er zich verstoutten
den Joodschen godsdienst uit te oefenen,
verwekte dit heftige verontwaardiging bij
den kerkeraad der „Gemeinte Jesu Ohristi",
die door haar requesten van de Utrecht-
sche Staten gedaan wisten te krijgen, dat
de Schout in het najaaT van 1653 dit per
soonlijk belette. In een tegenrequest van
deze Portugeesche Joden heet het: „hoe
dat sy supplianten met intentie van te cul
tiveren de neeringe en voortganck van
handweroken in de voorszeide dorpe hij
provisie hadden gesteld een sij de molen,
daer mede haer wel vijf en twijntich per
sonen van d'inwoonders zijn geneerende,
soo oudt, als jongh, verhopende selve ge
tal metter tijt zal vermeerderen, en veel
grooter worden: waer uyt dan -die arme
luyden veel benifice souden connen trecken,
soo weTckluyden alsoock backers en brou
wers en alle andere, die neeringe doen,
waer door d'inwoonders tot Maersen met
henluyden supplianten hadden minnehjeke
correspondentie."
Acht jaar later, 17 Februari 1662, hoor
den Regeerders van Amersfoort „het mon
delinge versoek van scher© portugiese
Joode, woonende binnen dese stadt, ten
eynde hem gepermittsert mocht worden
binnen sijn hu-ijs twee a drije wolle weef
getouwen te mogen aenstellen." De vroed
schap benoemde een commissie, bestaande
uit de heeren burgemeesters, schepenen en
den Raad Haes Hendrickz „om de overicn-
heijt van de Draperijen le hooren tot het
oorszegt versoeck te induceren en oen
middel dien aengaend» huijne vinden." Dit
advies is ons onbekend, maar het verzoek
blijkt toegestaan te zijn. En welke beteekc-
nis dit had blijkt wel uit hetgeen in dl. F
p. 780 en verder op p. 40 en p. 41 voor
komt bij Van Bemmel over de- lakendra-
periën, n.l- dat tot iedere winkel, ja zelfs tot
ieder weefgetouw, minstens tusschen de
dertig en veertig menschen behoorden
Voornamelijk bij den Bloemendaalschen
Poort stonden deze „volmolens" tegenover
de latere Joodsohe begraafplaats. Hier stond
vlak tegenover een vcllemolen op 't water
„maar door de verslapping van 't volle weef
getouw is dezelve voor lange jaaren af- en
wegge brooken" zegt Van Bemmel verder.
Dit hoekje grond behoort sinds oude
tijden aan de Nederlandsch Israëlietische
Gemeente van Amersfoort. Wij mogen aan
nemen, dat onze Portugeesche Joden tot
den bloei der „wolle weefgetouwen" heb
ben bijgedragen, zooals Vondel in zijn „De
Nachtegaal isn Amisfort" zingt:
Het Laken-schietspoel ruyscht door d'aan-
gesipanre keten
Zij kemt, en spint, en bTeid en weeft de
schaape vacht.
Hier wordt den vreemden, van den gast
vrije ingezeten
Gewelkomt, slegt en iedht, en zonder
dwaase pracht.
De herinnering aan deze Portugeesche
Joden van Amersfoort is. behalve door en
kele kerksieraden in de Synagoge, ook nog
door hun begraafplaats bewaard in bet
oude stadsgedeelte, daar, waar de M-uin hui
zen zioh tegen den stadswal uitbouwen, bij
cle Bloemendaalsche Poort. Waar het oude
geboomte zich achter den meterslangen
zwaren stadsmuur in het d-iep donkergroen
van den ouden stadsgraoht weerspiegelt,
ligt aan den eenen kant de golvende oude
begraafplaats der Joodsche Gemeente; aan
den anderen kant ligt een klein hoekje met
hekwerk afgestut, waarop een-den rustig
tusschen het groen broeden.
Men wijst het aan als de rustoleats van
de voormalige Portugeesche Joden van
Amersfoort-
PRINSES JUL "ANA NOVIET
BIJ DE LEIDSCHE VROUWELIJKE
STUDEL TENVEREENTGING
Dinsdag 13 dezer zal Prinses Juliana zich
als noviet bij de vereeniging voor vrouwelijke
studenten te Leiden loten inschrijven.
POKKEN
HET GEVAL TE MAASTRICHT
MINDER ERNSTIG DAN
AAN VANKELIJK AANGENOMEN
Men meldt ons uit Maastricht
Het verdachte geval, aangemerkt als een
geval van zwarte pokken, heeft zich voorge
daan bij een T7-iarig meisje uit een oliekoe-
kenkraam.
Op verzoek van den directeur van den Ge-
nteskundigen Dienst is vannacht vanuit Den
Haag aangekomen de hoofdinspecteur van de
Volksgezondheid, die naar dit verdachte geval
een onderzoek heeft ingesteld.
Na observatie is de hoofdinspecteur heden
middag tot de conclusie gekomen, dot, hoewel
de verschijnselen veel overeenstemming ver-
toonen met die van „zwarte pokken", het ge
val minder ernstig is, dan aanvankelijk aange
nomen werd
Intusschen achten de medische deskundigen
een streng toezicht alsnog geboden.
Twee woonwagens en de bewoners ervan
blijven onder observatie in het ziekenhuis Cal-
vaiiënberg, Bovendien zijn vanmorgen de 70
personen, die niet in Maastricht woonachtig
zijn, doch daar thans met het oog op de ker
mis verblijven, ingeënt.
Vermoedelijk zal dc kermis echter wel kun
nen doorgaan
DR. KERBERT f
ZIJN BETEEKEN IS VCCR „ARTIS'
Het Hbld. herinnert in het overlijdensbericht
van dr. Herbert eraan, dat dit vooral de grootc
verdienste van dr. Herbert als directeur ge-
wrest is dal hij, niettegenstaande de moeilijke
tijden, het Genootschap nog altijd meer de
hooge rocning heeft doen vervullen, die het
een eervolle plaats heeft verzekerd onder de
v.etenschuppclijke instellingen van stad en land
Dr. Herben heeft met zijn staf van Artis niet
alleen een der ihtstekcndste zoölogische tuinen
gemaakt, maar door zijn persoonlijkheid hel
Genootschap immer meer gemaakt tot een in
richting van groot algemeen belang.
Hij heeft in „Artis" altijd getracht de weten
schappelijke en idceelc vaan hoog te houden,
waardoor onze mooie Diergaarde nimmer nis
de eenmaal zoo beroemde „Jardin des Plannes
Guan Buffor en Cuvier" en meer goed begon1
nen zoölogische tuinen, zal afdalen tot het lo
ger peil ecner oppervlakkige publieke vermake
lijkheid alleen.
Dr. Herbert heeft, ten volle gesteund door het
bestuur van het Genootschap, er voor gezorgd,
dat „Artiseen belangrijke rol soeelt in krin
gen van Wetenschap en Kunst, Opvoeding cn
Onderwijs
..Artis"- is populair als ontspanningsoord
voor groot cn klein, maar „Artis" is tevens
meer en meer vooral ook door zijn uitgebreide
Museumcolli ctie, een waardevol studieveld ge
worden voor natuurliefhebbers en geleerden,
kunstenaars en allen die werken op 't gebied
van onder wijs en opvoeding.
Tijdens zijn directeurschap kreeg „Artis" het
nieuwe Berenhuis, een Insectarium de eerste
inrichting van dien aard op het vasteland van
Europa het Hollandschc Vogelpocltjc, de
prachtige vogel-, apen- en reptielenzalen, om
van de vele verbeteringen aan verouderde af-
deelingen niet te gewagen.
Als directeur verstond hij in hooge mate de
kunst zijn ambtenaren en personeel te baetu-
ren en daarbij de gelegenheid tot zekere zelf
standigheid te geven, die ieders persoonlijke
talenten zich in het belang van het Genoot
schap ontplooien lieten.
Tijdens dr. Herberts directeurschap kon ei
natuurlijk van wetenschappelijke publicaties
niet in de eerste plaats sprake zijn. Toch wist
hij behalve kleinere of grootere mededeelin»
gen in vaktijdschriften nog tijd te vinden vooi
een „Beitrag zur Kenntnis der Tromotoden",
..Beitrog zur Kenntnis der Niderl. Fauna". „Het
Aquarium van Natura Artis Magistra beschre
ven en toegelicht (waarvan een populair uit
treksel verscheen in de Bibliotheek der Mij. tot
Nut van 't Algemeen), „Mitteilungen über Zag-
lossus" in de Bijdragen tot de Dierkunde, door
hot Genootschap uitgegeven. Zijn proefschrift
,Ueber die Hout der Repticlien und anderen
Wirbeitiore", waarop hij te Leipzig onder Leuc-
kart in 1876 promoveerde, verwierf als belang
rijke studie veel bijval.
GOEDERENVERVOER
NEDERL. 'SPOORWEGEN.
Naar aan de N. R. Ct. werd meegedeeld,
zijn dezer datren do kosten, welke door de Ne-
derlandsche Spoorwegen in rekening worden
gebiecht, wanneet* de afzendre-s of geadres
seerden dc goederenwagens niet binnen de
voorgeschreven termijnen hebben geladen of
gelost, het zoogenaamde staandgeld wederom
en thans met niet minder dan 50 pet. verlaagd.
Voortaan bedraagt dit, indien de laad- of los-
termijnen met ten hoogste 24 uur worden
overschreden, 0.10 per uur en per wagen,
met een i inimum van I. Worden die ter
mijnen met meer dan 24 uiqr overschreden,
dan is, behalve de vergoeding voor de eerste
24 uur h f 0.10 per uur, bovendien verschul
digd 0.20 voor elk verder uur.
H. COLIJN.
Voorzitter van de Volkenbond»'
conferentie inzake in- en uitvoer.
De Zwitsersche correspondent der N.R.Ct.
meldt
Naar ik verneem, zal de Volkenbondsraad
weldra onzen landgenoot H. Colijn benoemen
tot voorzitter van de Volkonbondsconferentie
oor afschaffing van in- en mtvoerverboden
cn in* en uitvoerbeperkingen, die op 17 Octo
ber te Genève zal worden geopend
VERDUISTERING
VAN F 60.000
TEN NADEELE
I
EENER SPOORWEGORGANISATIE
SPECULATIE DE OORZAAK
De 5I-jarige kantoorbediende H. J. J. O.
stond Donderdag terecht voor Vierde Kamer
der Rechtbank te Amsterdam, ter zake van
het voortgezet misdrijf van verduistering.
In de jaren 1917 tot 1926 eigende hij zich
een groot bedrag aan effecten toe, welke toe
behoorden aan de Verceniging tot steun bij
overlijden van weduwen of naaste bloedver-
wonten van hot personeel der Nederlandsch©
Spoorwegen. De verdachte had onder zich als
penningmeester dc gelden der verecniging, die
hij moest beheeren. Ook was hij belast met
de belegging der gelden. De effecten, die hij
kocht, moest hij bewaren in een safe, gehuurd
door dc verecniging.
Als loon kreeg hij als penningmeester een
geldelijke vergoeding van 10 cent per lid en
per jaar.
Uit dc behandeling bleek, dat de verdachte
het beheer voornamelijk had over de reserve
kas. Deze kas ontstond, omdat meer werd
ontvangen dan uitgegeven. Bij overlijden toch
van één der leden, moest door alle leden vroe
ger elf cent, later 13 cent gestort worden.
Het maximum-bedrag van uitkeering was
f 400. Steeds bleef van dc stortingen een be
drag over. Dat werd gestort in de reservekas.
Voor die gelden werden dan effecten gekocht.
De verdachte bekend zich schuldig tc heb
ben gemaakt aan verduistering. Hij is daarmee
begonnen, naar hij zegt in 1920 of T92T.
Uit het verhoor van bckl. bleek, dat hij is
gehuwd geweest en dat hij het fortuin van
zijn vrouw heeft opgemaakt door speculee-
ren. Om te suppleeren heeft hij dc gelden
van de verecniging aangesproken.
Uit hot getuigenverhoor bleek, dat ook nog
de entréegelden cn opbrengst der brochures in
de reservekas werden gestort.
Op den 25stcn Juli '26 had een algemeen©
ledenvergadering plaats, waar besloten werd
de zaak niet op denzelfden voet voort te zet
ten. Een verzekcrings-maatschappij te Schie
dam zou de uitkeeringen in het vervolg doen
cn daarvoor dc bezitting krijgen van dc vcr-
eeniging. Toen kwam uit dat verdachte, die
het vertrouwen der verecniging had veel geld
had verduisterd.
De kas werd vroeger tweemaal, later een
maal per ioor gecontroleerd door een commis
sie van drie leden. Die controle had plaat? ten
huize van den penningmeester. In de saf©
kwam deze commissie nooit, want daar hadden
alleen toegang dc voorzitter, de secretaris en
de penningmeester. Er werden bij die con
trole wel effecten vertoond. Door verd. wer
den deze effecten gekocht van een effecten
handelaar. Hii kreeg ze dan denzelfden dag
geleverd. Den volgenden dag, na de controle,
werden dan de stukken weer verkocht en met
de opbrengst werd de eerste leverancier weer
betaald. Met de gelden der verecniging han
delde verd. of zij zijn eigendom waren. Zijn
boekhouding werd gehouden alsof alles aan
wezig was.
Verduisterd werd door verd. ruim f 40.000,
welke in den loop der jaren een rente had op
gebracht van 20.C0Ö, zoodat in 't geheel
een tekort in kas was van 60.000.
Het O. M., waargenomen door mr. Reylingb,
zeide dat de effectenverduistering is bewezen.
Wat de strafmaat betreft, is er weinig verlich
ting aan te wijzen. De verdachte had een be
hoorlijk inkomen cn genoot nog inkomsten als
penningmeester.
Het eenige wat kan aangevoerd worden tot
erlichting is de slechte controle.
De Officier eisohte ten slotte 1 jaar en vier
maanden gevangenisstraf.
De verdediger mr. J. de Vrieze legde uit,
dat deze verduistering wel zeer hoog was,
maar dat het nadeel betrekkelijk klein is, om
dat het zooveel personen treft. Verder zet de
pleiter uitvoerig uiteen het leven van ver
dachte, dot zeer rustig is geweest. Het geld
van zijn vrouw is wellioht, zegt PI., het on
geluk van deze verdachte geweest. Van het
geld beeft hij geen privé genoegen beleefd.
Hij is van 't een in 't ander gevallen en daarbij
had hij geen ruggesteun.
Door pleiter werden nog een aantal lichte
punten naar voren gebracht cn bovendien, dat
hij straks na zijn straf stiaotarm in de wereld
staat. Pleiter vroeg de clementie van de recht
bank.
Uitspraak over 14 dagen.
Geautoriseerde vertalin gnaar het Engelsch van
WALTER BESANT.
door Mej E. HOOGEWERF.
3»
„Maar dat meen je toch r.iet, Gicckley. Is
het werkelijk waar?"
„Het is volkomen waar, sir Samuel. Ik heb
hem gezien Hij was vorstelijk gekleed, droeg
een zwart-fluweelen jas, een rooden das en
vit vest En hij stapte daar binnen, net, als
we d.'t van hem gewoon waren, met zijn neus
in den vind, en om zich heenkijkend, of hij
eigenlijk zijn omgeving te min achtte."
„Mijn hemel I" riep sir Samuel. „Wat zal
Hilda, ik bedoel lady Dcring, zeggen, als ze
dit hoort
„En er valt nog wat te hoorenNiet véél
meer, maar wat juist den doorslag geeft aan
het geheel."
„Wet dan
„U heeft mij gevolgd niet waar, in nl wat ik
zei van Edmund Gray, van Gray's Inn. no. 22,
die acht jaren geleden genoemd verd, cn dat
het handschrift van toen en nu hetzelfde was?"
Ja."
„Zóó, dat dezelfde hand, die toen den wissel
vervolschte, nu de brieven heeft vcrvalscht?"
„Juist."
„Ik heb toen gezegd, dat de jonge Arundel
den wissel vervnlschte. Ik zeg nu, dat hij de
vervalscher is van de brieven en dat Austin
met hem samen deed en zijn vertrouwde was.
Wat denkt u daarvan? Vanavond, na kan
toortijd, viel bet mij in, dat ik toch eens even
moest gaan kijken, naar dat nummer 22 in
Gray's Inn Dus ging ik er eerst eens kijken
en bleef ik toen wat aan den overkant schil
deren, mijn oogen zijn nog goed gelukkig f En
wie kwam^doar, in zijn volle waardigheid, do
straat ingewandeld Mr. Athelstan Arun
del I Hij belde aan, nummer 22, let wel, num
mer 22, sir Samuel, het nummer von Edmund
Gray, en ging de trap op."
„Goede Hemel I" riep sir Samuel. „Dit is
verdacht I"
„Ja, en nog ben ik er niet I Ik bleef, waar
ik was, mij afvragend, of hij weer gouw bene
den zou komen, cn ik hem dan tegemoet zou
treden en hem vragen zou, wat hij daar deed,
bij Edmund Gray, toen ik rijkelijk beloond werd
voor mijn geduld, want daar kwam de straat
in niemand meer of minder, dan de jonge
Austin I Toen heb ik ze beiden daar gelaten en
hoasttc mij, u het geval in handen te geven."
„En wat verlang je nu van mij
„Dat u mij raad geeft. Wat zal ik doen
Daar is mijn geval voliedig, ik geloof niet, dat
het geval vollediger hoeft te zijn, voor eenige
rechtbank I"
„Wat dit betreft, ben ik geen rechtskundige,
maar een handelsman. En, als één van mijn
klerken nu verkeerde in een geval, van zóó
zeer verdacht te zijn, als dc jonge Austin,
dan zou ik een volledige verklaring van hem
verlangen. Jo hebt geen werkelijk bewijs, zi©
je, dat hij of Athelstan het deden."
„Neem mij niet kwalijk, sir Samuel. Ik ben
maar een klerk en u is een groot handelsman,
maar ik zou toch niet weten, wat u voor beter
bewijs verlangt I Ziet u niet in, dat Austin
voorgeeft, Edmund Gray niet tc kennen en dat
hij dan bij dien op de kamers samenkomt met
zijn kameraad, Athelstan Arundel Is dat geen
bcwiis Heb ik u dan niet meegedeeld, dot het
dezelfde hand was van beide vervalschingen.
En is dat niet de hand van den jongen
Arundel
„Ohecklcy, ik zie, dat je ten zeerste belang
stelt in de zaak."
„O, ik zou twintig, ja, twintig met moeite
verdiende ponden geven, als ik zag, dat dc
beide jongeheeren veilig achter slot en grendel
zaten, waar ze dan ook zullen komen, dat
beloof ik hun I"
Het trillen van zijn stem en de uitdrukking
van zijn gelaat waren geheel in overeenstem
ming met de boosaardigheid van de woorden.
„Eén van de jongelui," sprak sir Samuel,
„is mijn zwager cn dc ander zal, als deze zaak
tenminste niet tusschen beide komt, binnenkort
mijn zwager zijn. Jc begrijpt dus wel, dat ik,
mijnerzijds zal doen, wat in mijn vermogen is,
om ze uit de gevangenis te houden
„De zaak zou niet volledig zijn, zonder deze
poging I Maat den jongen Austin daar nu zoo
weggedreven te zien, nee als den ander inder
tijd, dat zou iets wezennu, om later aan
terug te denken!" Checkley ging. Sir Samuel
zat te denken, wat het beste was om te doen.
Gelijk ieder ander, geloofde hij, dat Athelstan
schuldig was. En, daar hij dit .eenmaal aan
nam, begreep hij, dat dit nog een heel leelijk
ding was voor hem en voor George Austin.
Wet zou hij doen Hij zou er zijn vtouw
eens ove* raadplegen.
„Wat zal Elsie zeggen vroeg zij. „Want,
het zij nu wat vroeger of later, ze moet het
toch te hooren krijgen. Dat zal dan mijn taak
wel zijn, om haar dit te vertellen. Maar zc
kan nog wel even wachten. Ga je morgen
ochtend nu naar mr. Dcring, om het hem
vast mee te deelen Hoe eerder hij het weet,
hoe beter I"
Dit was nu de reden van Gicrklcy's vreug
de, toen hij in „Salutation Inn" kwam en
daarom stelde hij dien toast in.
Op den ochtend ging sir Samuel naar zijn
broer en fluisterde dien de heele geschiedenis
in het oor, hem door Checkley meegedeeld.
„Wat zeg je er van vroeg hij, toen hij
uitverteld was.
„Ik zeg er niets van I" antwoordde die, in het
minst niet ontroerd. „Het berust alles op ver
onderstelling. Als Arundel die eerste vervel-
sching bedreef, en er is geenerlei bewijs
dat hij dit deed en zoo voort en zoo
voort, en zoo voort
„Toch is het volkomen logisch. Wie anders
kon het doen Checkley zeker niet, die
oude man en zulk een oud-gedienstige."
„Ik ben het met je eens, dat Checkley het
niet kon doen. Niet, omdat hij te bejaard is,
of een te oud-gediende Maar omdat hij niet
knap genoeg is. Zoo iets eischt inzicht en
vlugheid van beweging, die hij beide mist. Hij
kon medeplichtige zijn geweest Hij kon de
brieven hebben opgehouden. Hij kon in ver
zoeking zijn gebracht door geld. Toch acht ik
<Lt niet mogelijk."
„Neen, <tet kan ik ook niet gelooven," zei
sir Samuel
„Toch is het even moeilijk om zoo iets van
den jongen Austin aan te nemen. O, ik weet
alles is mogelijk I Maar ik laat mij niet zoo
gauw misleiden door een gelaat en ik acht
George Austin niet in staat tot iets onteerends.
Ik ben nu al vijftig jaar in het vak en ik heb
al menige familie-zaak moe helpen doormaken,
waarbij mannen, zoowel als vrouwen, zich
hadden laten verleiden door geld, waarvoor
ze him gevoel van eigenwaarde, hun trots, him
jxisitie en hun rust ten offer hadden gebracht.
Austin zei jc, zou in verleiding zijn gebracht
door gebrek aan geld Neen, nog eenshet
is natuurlijk mogelijk, zoonis alles mogelijk is.
Toch geloof ik het niet. Maar, in ieder ge
val Samuel, zwijg er over. Want, wordt er
van gesproken tot den jongen man, dan be-
leedig je hem geweldig als hij onschuldig Is
en, is hij schuldig, dan doe je hem nog eens
zoozeer op zijn hoede zijn. Den waren schul
digen zal ik geen genade betoonen. Des te
meer reden dus, om het stilzwijgen te bewa
ren."
Sir Samuel beloofde dit. Maar hij had het
geheim al aan zijn vrouw toevertrouwd.
HOOFDSTUK XV.
Wie is Edmund Gray?
Athelstan lachte in het eerst, toen hij hel
geval hoorde, op den avond van dc ontdek
king, toen Austin bij hem dineerde. Hij lachte
lang en luide, en met iets van de oude bit-
'erheiJ in den toen van zijn stem„Duc de
banknoten waren veilig en wel in de safe I Wie
heeft zc daar in gelegd Checkley soms, met
zijn „oude gedienstige" handen
„Zoodra deze zaak nu ten einde is, moei:
de chef het meededen aan je moeder, Athel
stan. Dit dient van hem uit te gaan. Ik zal
nog niets tegen Elsie zeggen. Zij moet, tege
lijkertijd, hooren, dat je hier bent en dat je
naam bevrijd is van smet."
(Wordt vervolgd)