KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Karei
De steenkolenmijn. Een van Valkenburg's
belangrijkste bijzonderheden, waar ik jelui nu
nog het een en ander van zal vertellen. Het
is om te beginnen geen echte steenkolenmijn,
maar een nagemaakt-model, dat zich bevindt
in den Daclhemer Berg, op ongeveer 20 mi
nuten afstand van het stadje. Het plan om
hier een model-steenkolenmijn na te bootsen
vond zijn oorsprong in het feit, dat er telken
jare honderden en duizenden vreemdelingen bij
de Dircctic's der echte steenkolenmijnen, de
staatsmijnen Wilhelmina, Emma en Hendrik,
die allen in de nabijheid van Heerlen en Ker
kerode zijn gelegen, kwamen aankloppen om
toegang tot de onderaordsche mijngangen.
Natuurlijk kon men aan al die verzoeken, hoe
graag men dat ook wilde, niet voldoen want
wanneer er telkens zoo vele bezoekers in de
mijnen zouden komen, zou het werk daar
ernstig gestoord worden. Daar de belangstel
ling in onze vaderlandsche kolenwinning echter
steeds toeneemt en men die belangstelling
niet wil te niet doen heeft men gemaakt, dat
een ieder toch met eigen oogen kon zien, op
welke wijze het 'Zwarte Limburgsche goud
aan de oppervlakte wordt gebracht. De regee
ring heeft hiervoor ook van haar belangstel
ling doen blijken cn zoo is dan een model
steenkolenmijn, tot stand gekomen bij Valken
burg. Dit onderaardschc bouwwerk is in nauw
gezette getrouwheid uitgevoerd, zoodat men
hier een zeer goed idee krijgt van het zware
en moeilijko werk in een echte kolenmijn. Al
les is bier precies zoo als in de heusche mij
nen, do hoogte en breedte der gangen, de stut
ten, de stcengangen, de z.g.n. grondgalerijen,
de afbouwgalerijen, de luchtposten, de onder-
grondschc mijn-paardcnstaflen, de liften enz.
Alles wat betrekking heeft op het mijnbedrijf
en het mijnwerkersleven is hier op duidelijke
en kunstige wijze nagebootst, zoodat men zich
werkelijk verbeelden kan door een echte mijn
te loopen. Verder is er tot een museum bij
eengebrachte interessante verzameling dor in
dc kolenlagcn gevonden versteende overblijf
selen van voorwereldlijke dieren en planten te
bezichtigen. Je ziet daar talloozc koralen en
mosdiertjes, ook fabelachtige reuzenschildpad-
den, visschen en hagedissen cn andere vreem
de dieren. Zooals je ziet, het is er bijzonder
interessant en ook leerzaam. En ik kan jelui
ook heusch aanraden, als je nog eens in Val
kenburg komt, vergeet don vooral die steen
kolenmijn in de Daclemerbcrg niet te bezoe
ken. Het is heusch de moeite waard
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels wa
ren
I. „De drank verslindt. Wat arbeid wint"
met Lena, ar, rank, watten, vee, rat. water.
Dirk, dat en dit.
II. Lepel
De prijs is deze week gewonnen door Bob
bie en kan Maandag aan ons bureau worden
afgehaald.
NIEUWE RAADSELS.
I. Mijn eerste deel is een gevaarlijk wild
diermijn tweede deel gebruikt men 's win
ters mijn derde deel is een boom. Mijn ge
heel is een plaats in Friesland.
II. Op de kruisjeslijnen hieronder komt dc
naam van een breed water in ons land.
X
X
X
X X X V X X X
X
X
X
Op dc le rij een medeklinker
Op de 2e rij een getal.
Op de 3e rij een meisjesnaam.
Op de 4e rij het gevraagde woord
Op de 5e rij is niet groot.
Op de 6e rij een stadje in Gelderland.
Op de 7e rij een klinker.
T2 SEPTEMBER.
Drie kleine hondekens, die lagen in 't nest.
Worm in 't nest
Drie kleine hondekens die lagen in 't nest.
Op 'n regenachtige dag in September.
Drie kleine hondekens, twee witjes en een
bruin.
Eentje is er bruin I
Drie kleine hondekens, twee witjes en een
bruin
Logen met hun drieën bij Moeder in 't nestje.
Klein meisje keek er naar en vond zc toch
zoo lief,
Vond ze toch zoo lief I
Klein meisje keek cr naar en vond ze toch
zoo lief.
Dekte warm en zorgvol de Moeder en
kleintjes I
Moedertje keek heel te vree en dankbaar
't meisje aan.
Dankbaar 't "meisje aan I
Moedertje kan rustig zijn en lekker slapen
gaan
Went meisje dat zal voor hur vieren
zorgen I
s (Ingezonden door Leesgraag.)
Alpensagen
n.
De Torenklok van Rodeneck.
Tegenover Rodeneck ligt Natz. Beide
dorpen worden door een kloof van elkan
der gescheiden en door deze kloof stioomt
de Rienz-beek. Een brug voert er over en
verbindt de beide gemeenten, die eens van
torenklok wilden verwisselen.
De bewoners namen de klokken daartoe
uit de torens en wilden ze naar de plaats
van hun nieuwe bestemming brengen.
Toen de lieden uit Rodeneck met hun
klok bij de brug kwamen, konden zij haar
echter niet verder krijgen. Men spande
tien, twaalf paarden vóór den wagen, doch
het was alles te vergeefs.
Intusschen werd het nacht en keerden de
menschen naar huis terug. Zij lieten de
klok staan, waar zij stond. En toen zij den
volgenden morgen terugkwamen op de
plaats, waar zij haar achtergelaten hadden,
was de heele brug verdwenen en bleef hun
niets anders over dan de klok langs den
smallen, steilen weg weer naar Rodeneck
terug te brengen.
Toen zij nog niet van hun verbazing
bekomen op het punt waren den terug
tocht te aanvaarden, begon de klok te spre
ken. Zij zei:
Torenklok, zoo heet ik,
f Alle weer, dat weet ik,
Onweer steeds verdrijf ik,
In mijn toren blijf ik.
Men bracht de klok naar Rodeneck terug
en daar hangt zij altijd nog, hoog vereerd
door de bevolking. Zij verdrijft het onweer
en stuit branden, zooals er geen tweede in
den omtrek doet.
Wat Cude Sloffen kunnen
doen.
In Bagdad woonde eens een gierigaard,
die, hoewel hij zeer rijk was, leefde alsof
bij geen cent bezat. Hij liep altijd in dp-
zelfde vieze, afgedragen kleeren en op slof
fen, die zóó oud waren, dat ze met touwtjes
om zijn voeten waren vastgebonden. Daar
bij voedde hij zich met grof, bruin brood,
en zijn drank bestond uit water.
Jaren lang had reeds de gierige man dit
leven van armoede geleefd, totdat hij op
zekeren dag één zijner neven ontmoette,
dien hij in langen tijd niet had gezien.
„Dag oom Achmet 1" riep de neef. „Wat
ben ik verheugd u weer eens te zien I O, ik
herkende u dadelijk, toen ik u heel in de
verte zag aankomen
„Wel, neef Hassan, dan heb je goede
oogen," sprak Achmet. „En waaraan her
kende je mij dan
„Aan uw kleeren, oom," lachte Hassan.
,/t Zijn nog altijd dezelfden, die u tien
jaren geleden reeds droeg. O, en uw slof
fen herkende ik het allereerste I"
„Ja, jongen," sprak Achmet, „zuinigheid
en sparen zijn twee goede dingen I Maar
nu ik je na zoo'n langen tijd weer eens
ontmoet, wil ik je feestelijk onthalen l"
Hassan, die zijn gierigen oom maar al te
goed kende, keek hem heel verbaasd aan.
„Wel, oom Achmet, dat vind ik bestT" riep
hij vroolijk. „Waar gaan we ons maal ge
bruiken? Want ik heb ergen honger I"
„Kom maar mee," noodde Achmet; „we
zullen wel iets goeds vinden."
Zoo volgde Hassan zijn oom, die eerst,
voor eenige cenlen een oudbakke,n, grof
brood kocht.
„Ik heb óók heerlijk versch, fijn witte
brood," zei de bakker, die verbaasd was den
alom bekenden gierigaard in gezelschap
van diens neef te zien, en daarom trachtte
hem iets smakelijkers te verkoopen.
„Wel. is dat wittebrood zoo heerlijk
vroeg dan ook neef Hassan.
„O, 't is zacht als verschgekarnde boter,"
antwoordde de bakker.
„Koop het dan, en geef dit oude brood
terug," fluisterde Hassan zijn oom toe.
„Waarom zou ik het fijne brood koopen,
nu ik het andere reeds heb betaald?" vroeg
Achmet. „En als het zoo zacht is als
verschgekarnde boter, waarom zouden we
dan niet liever een stuk boter koopen?"
,,U moet doen, zooals u het beste vindt,
oom," zei Hassan.
Nagekeken door den bakker, gingen Has
san en Achmet verder, totdat ze kwamen
bij een boterveikooper.
„Ali," begon Achmet tot den man, „heo
je beste boter vandaag?"
„Beter boter dan die ik vandaag ver
koop, bestaat er in heel Bagdad niet," was
het antwoord. „Ze is zoo fijn als de fijnste
honing I"
„Als ze zoo fijn is als honing, dan kun
nen we best honing koopen," fluisterde
Achmet Hassan toe.
„Zooals ii wilt. oom," zei weer Hassan,
en hij volgde zijn oom naar den honing-
verkooper.
„Wel, oude Achmet, wil je vandaag Je
neef eens onthalen vroeg de koopman,
zoodra de gierigaard zijn neus in één der
honingpotten stak. „Ruik maar eens, hoe
geurig hij is 1 En zoo klaar en helder als
olijfolie, hoor!"
„Zouden we dan niet liever olijfolie koo
pen en daar ons brood in doopen vroeg
Achmet weer aan zijn neef. „Olie is toch
veel gezonder dan die zachte, flauwe
honing Hassan's gezicht betrok al meer
en meer, toen zijn oom dit had gezegd, en
kortaf antwoordde hij hem dan ook: „Dèn
maar olie, maar koop het dan vlusr, want ik
rammel gewoon van den honger!"
„Wel, 't eten zal je dan ook des te beter
smaken," zei Achmet vriendelijk.
Voor de Kleintjes
UKKEPUK
Hansje gaat voor *t eerst naar school.
Hansje heeft een tasch.
Hè, denkt zusje Jet, ik wou,
Dat 1c al zóó ver was i
Moeder, toe, vleit 't kleine ding,
Mag Tc met Hansje mee?
Is de bank, waar Hans op zit,
Groot genoeg voor twee?
Jij bent nog zoo'n Ukkepukl
Zegt nu „groote" Hans;
Vier jaar pas, nee, kleine Zus,
Jij hebt nog geen kans I
Even trilt de lip van Jet
Is het ook niet raar.
Dat Hans wel mag en zij niet
Ja, dat is heel naar!
Moeder neemt nu Jet op schoot.
Fluistert haar iets in.
't Kleine ding lacht dan en zegt;
Hans, ik heb geen zin.
Ik laat Moeder niet alleen:
Moeder heeft het druk
En komt heusch vandaag niet klaar
Zonder Ukkepuk.
Moeder wascht de kopjes af,
Ik zet z' in 't buffet,
Goed hoor, Ukkepuk, zegt Moes.
Vroolijk is weer Jet.
De honingverkooper gromde „gierigaard"
en nog een paar minder vleiende woorden,
doch Achmet, die daaraan reeds lang was
gewend, luisterde niet naar hem en liep
door naar den oliekoopman. „Wel, Baroch,"
zoo sprak hij den man toe, „ik hoorde, dat
je vandaag zulke heerlijke olijfolie veis
koopt f Is ze werkelijk zoo best X'
„Of ze best is, Achmet Nou, en of,
hoor 1 Ze is zoo vloeibaar als zuiver bron
water, dat verzeker ik je
„Is ze zoo vl%eibaar als bronwater?!"
riep Achmet lachend uit. En toen tot zijn
neef: „Wel, beste Hassan, waarom zouden
we dan zooveel geld uitgeven? We kun
nen toch best ons brood in het heerlijke
bronwater doopen? Kom, mijn jongen,
kom mee, ik weet een bron, en wel een
vlak bij mijn huis!"
Grommend van woede volgde Hassan
den gierigaard, totdat ze bij de bron waren
gekomen. „Eet maar met smaak uw brood
gedoopt in bronwater, beste oom Achmet,"
zei hij toen. „En als ge bij mij komt, zal ik
u ook eens onthalen. Ja, misschien stuur ik
u wel een paar nieuwe sloffen..."." Met
deze woorden keerde Hassan zijn oom den
rug toe en ging daarna met versch brood
en honing zijn maal doen.
Achmet dacht er niet aan, dat Hassan
boos op hem was. Hij glunderde reeds bij
de gedachte, dat Hassan hem nu wel spoe
dig bij zich zou uitnoodigen en hem 't al
lereerste de beloofde sloffen zou zenden.
Met deze gedachte ging hij dan ook een
paar dagen later, toen hij goede zaken had
gedaan, het badhuis binnen om een bad
te nemen. Dit kon er nu best af, vond hij.
Maar toen hij uit het bad kwam, en zijn
oude sloffen, die hij buiten de deur had
laten staan, weer wilde aantrekken, vond
hij daar niet zijn oude lorren, doch een
paar splinternieuwe sloffen I
„Die goede Hassan heeft toch zijn woord
gehouden!" riep hij verheugd uit. „Ach, nu
spijt het me, dat ik geen olie kocht, toen hij
mij onlangs bezocht I"
Hassan had er echter niet aan gedacht,
zijn oom met een paar nieuwe sloffen te
verrassen, 't Waren de sloffen van den
Kadi (rechter), die hij, Achmet, zoo vlug
hij kon aantrok en er mee het badhuis ver
liet. Maar heel ver kon hij er niet mee loo
pen, want al spoedig hoorde hij achter zich
een nijdige stem hem toeschreeuwen: „Jij
leelijke dief, geef dadelijk mijn sloffen,
terug 1"
't Was de Kadi zelf, die Achmet diens
oude sloffen in 't gezicht wierp en zijn
eigen sloffen terug eischte. Ja, hij dreigde
zelfs den gierigaard met stokslagen, zoo
Hij hem nog eens op diefstal betrapte.
Met woede in 't hart, vooral tegen Has
san, was Achmet op zijn oude sloffen naar
huis gesukkeld, en daar werd zijn woede
zóó hevig, dat hij de sloffen het venster
uitwierp. „Ziezoo, nu liggen ze in de ri
vier!" gromde hij boos.
In de rivier waren echter de sloffen niet
terecht gekomen, doch wèl tegen het hoofd
van Achmet's buurman, die juist voorbij
ging. Boos over deze beleediging, wierp
toen de buurman de oude lorren weer door
het venster naar binnen en daar raakten ze
eenige flesschen rozen-olie, die Achmet
den volgenden dag met een zoet winstje
wilde verkoopen. En nu kon hij dit niet,
want de flesschen vielen om, braken in
scherven enweg vloeide de geurige
olie I
Ten einde raad begroef toen Achmet de
sloffen op een plek achter in zijn tuin. Dit
werd gezien door den buurman, die de slof
fen tegen zijn neus had gekregen. Hij dacht,
dat de gierigaard een schat begToef, en om
dat dit was verboden, liep hij vlug naar den
Kadi, om Achmet aan te klagen. Zoo moes
ten nu weer de sloffen worden opgegraven,
en Achmet met de dingen geen raad meer
wetende, wierp ze dienzelfden nacht in de
bron. Daaruit werden ze al heel gauw door
een paar jongens opgevischt en herkend
als Achmet's oude sloffen I
„Gij hebt de bron verontreinigd, Ach
met," sprak toen de Kadi, die hem had
ontboden. „Daarvoor krijgt ge vijftig stok
slagen en vijf dagen gevangenisstraf
„Ach," zuchtte de gierigaard, „ach, goe
de Kadi, vergeef het me toch, ik kon het
heusch niet helpen! Telkens als ik de slof
fen wegwierp, komen ze weer bij me terug I
Ach, geef me toch goeden raad I Waf moet
ik er mee doen?"
„Ze bewaren in een kistje f" sprak
lachend de Kadi, die niet zoo heel streng
bleek te zijn. „En daarna nieuwe koopen.
Niet één paar, doch vele paren, die ge
moet uitdeelen aan de armen van Bagdad.
Doet ge dit, dan zult ge geen stokslagen,
doch alleen vijf dagen gevangenisstraf krij
gen voor het verontreinigen der bron."
„Best," zei Achmet, en hij onderging zijn
straf.
En ziet, op den dag, dat hij de gevange
nis verliet, kocht hij honderd paar sloffen I
Eén paar voor zich zelf, terwijl hij de 9Q
andere paren verdeelde onder de armen
van Bagdad.
Daarna gaf hij een echt feestmaal, be
staande uit schapenvleesch en gebak en
honing en nog meer zoetigheden. En op dit
feestmaal noodigde hij zijn neef Hassan en
zijn buurman en nog vele anderen uit de
'buurt, en hij beloofde, dat hij voortaan niet
meer gierig wilde zijn. Het geval met de
oude sloffen had hem veel geleerd, zei hij.
Sinds dien tijd werd Achmet één der
grootste weldoeners der armen van Bag
dad, en hij bleef dit tot aan zijn dood. En
toen werden ook de oude sloffen, die hij in
een kistje had bewaard, met hem begra
ven.
(Naverteld).
Van Alles Wat
Nu de avonden zooveel langer geworden
zijn en de herfst zijn intrede gedaan heeft,
komen de wintersche genoegens weer aan
de beurt. De lust bekruipt ons, gezellige
pandspelletjes te spelen en aardige kunst
jes'te vertoonen.
Van beiden laten wij er hier één volgen.
EEN GRAPPIG PANDSPELLETJE.
Allen gaan in een kring zitten. Nu zeg je
aan je buurman een zinnetje, waarin je de
woorden onderling verwisselt en dan moe
ten alle anderen het vlug nazeggen. Wie
zich vergist, moet een pand geven.
Zoo begint No. 1 b.v. tegen No. 2
„Verleden zakdoek verloor ik mijn week."
Allen moeten dit nu herhalen. Is het den
geheelen kring rond geweest, dan voegt
No. 1 er een nieuw zinnetje aan to®, b.v.:
„Toen ging ik ijverig vinden, tot ik hem
zocht."
Beide zinnen moeten nu achter elkaar
herhaald worden. Steeds komen er op de
zelfde wijze nieuwe zinnen bij, zooals:
„Daar kwam ik door een huis langs een
straat. Er zaten twee stoelen op dames.
Ik vroeg beleefd: „hebt u mijn straat ook
in den zakdoek zien liggen?" De dames
antwoordden: „Ja, lieve zakdoek, hier is je
kind."
En zoo gaat het verder, net zoo lang, tot
er genoeg panden zijn.
Kunstje
KRINGETJES TOOVEREN.
Van karton maak je een kubus en ver
volgens plak je de kanten daarvan heel
goed dicht met gewoon papier. Nu snijd je
in het midden van het bovenvlak een rond
gaatje, ter grootte van een dubbeltje. Maar
nu moet Vader, Oom of groote broer er bij
te pas komen, ten minste iemand, die
rookt.
Vraag hem nu, of hij je kubus even vol
rook wil blazen, want dan kun je wat aar
digs zien gebeuren:
Zoo dikwijls je er op tikt, zal de kubus een
keurig kringetje uitblazen, veel mooier en
ronder dan de beste kringetjesblazer, en
dat grooter wordt, naarmate het hooger
stijgt
Kaboutertje's Straf
Daar was eens een kleine kabouter.
Die werd er hoe langer hoe stouter
Hij wilde geen lessen meer leeren,
Maar steeds op de daken marcheeren;
Hij wou er niet zingen, niet spelen
En bleef er zich duchtig vervelen.
En driftig zei Vader Kabouter:
Zoo wordt jij maar stouter en stou-
ter,
Dan zul je ook b 1 ij v e n marcheeren,
Dan hoef jij geen lessen te leeren.
Je mag ook niet zingen, niet spelen,
Dan zal je je m o e t e n vervelen I
Toen huilde die kleine kabouter
En^ jacht: Och, nu ben ik niet stoute*,
Ik moet me zoo vreeslijk vervelen,
Ik mag niets en 't kan me zoo
schelen,
O, mocht ik maar leeren, maar leeren,
'k Zou nooit meer langs daken
marcheeren.
Toen zeide de wijze kabouter:
Nu gaat het heel goed. kleine
Wouter,
Nu mag je eene dansen en springen
Eens blij zijn en schoolliedjes zin
gen;
Maar denk er om: niet meer mar
cheeren,
Of 'k zal je nog anders trakteerenl
i
UIT ONZE MOPPENTROMMEL'.
Piet: Zeg Jan, ik zou niet graag in die
grooto autobus willen zitten, zelfs nog niet
voor een gulden.
Jan. Waarom niet
Piet. Omdat ik nog net een dubbeltje op
zak heb.
CORRESPONDENTIE.
Wildzang. Gelukkig dat je nu weer
kunt schrijven. Als het er nu maar weer niet
erger van wordt. Neen, dat begrijp ik hoor.
De volgende keer dus dubbel zoo veel hè?
Ton Neven. Al is het kort, het is
toch wel aardig, zoo'n afwisseling. Het moet
ook niet al te lang duren, want je hebt pas
vacantie gehad.
E d e 1 w ij s. Ja, natuurlijk. Hartelijk wel
kom hoor. Ik hoop je regelmatig iedere week
te zien.
Blondje. Heb je veel plezier gehrfd.
Nu is alles weer bij het oude, dus reken ik,
op een brief iedere week hoor I
Stormvogel. Misschien schiet er zoo
nu en dan nog wel een half uurtje over om
even te schrijven.
Leesgraag. Prachtig, wat bei\ jij ver
wend I Dat is dan net een goede naam voor
hem. Houdt die naam maar. Je ingezonden
mop is heel aardig, maar eigenlijk is dat toch
niet zoo vreemd, dat zusje dat zei.
Dwerg. Je zult eens zien hoe gauw we
nu midden in den winter zitten. Ja, 't is wel
gezelliger.
Kampioen. Je houdt zeker wel veel
van lezen, hè. Ik ken dat boek niet, maar de
titel is al erg spannend. Het doet tenminste
een boeiend verhaal verwachten. Dan zullen
jelui het je best gezellig maken I
Kluut Uitstekend, niets' geen bezwaar
hoor. Kom maar gauw in ons midden. En als
je geregeld iedere week de raadsels inzendt,
zal het lot jou ook zeker wel eens als prijs
winnaar aanwijzen.
Cupido. Wat doe je daar nu allemaal
mee. Neen, dan gaat het ook niet. Je hebt
er dan tenminste heel weinig aan.
Stroobosje. Ik hoop, dat je woord
houdt. Hoe komt dat zoo. Daarvoor heb jo
die tooh niet I? Ja, dat Zouden er wel meer
willen denkt ik. Je raadsels komen natuurlijk
in de krant. Maaralles gaat maar niet
zoo opeens.
Boschfee. Je raadsels zijn heel aar*
dig. Vooral de eersten. Dank je wel hoor!
Bobbie. Gelukkig. Ik was al bang, dat
je me heelemael zou vergeten. Nu blijf je toch
weer hè. Want het is niets aardig zoo ver
stoppetje te spelen.
Goudenregen. De aanhouder wint.
Zie je wel, dat het best gaat. Als je maar vol
houdt! Ik wil zo graag hebben.
T h e i s. Ja, zeker uitsteend hoor. Heb
je er zoo nog meer. Stuur ze dan maar. Di*
komen nltijd te pas.
Sprinkhaan. Ja, ik had het al eens
meer gelezen, 't Is een heel aardig veTsje.
fe o b b i e. Ja, goed hoor. Doe jij dat
maar. Misschien krijgt jo broertje er dan ook
wel weer lust in. 't Is een heele tijd geleden,
dat hij mc het laatst schreef. Doe jij nu ge
regeld mee. Zeker wel hè
O0M KAREL.