KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Karei
Jelui hebben zeker al wel gemerkt, dat er
weer een nieuwe Vcrkade's album is. We
gaun nu eens een bezoek brengen aan Texel.
Eerst de visschers, toen de bloemen en nu van
alles wat er op dit mooie eiland te vinden is.
Degene van jelui die wel eens op Texel zijn
geweest, weten natuurlijk wel hoe mooi de na
tuur daar is. Niet alleen zijn daar buitenge
woon mooie duinbloemen en planten, maar ook
wonen daar een groote massa vogels. En dan
nog die rijke collectie schelpen. Het nieuw®
Texel album geeft van dat alles een aardige
beschrijving. Jelui kunnen dus nu weer aan
het verzamelen gaan. Op enkele vragen, die
mij hierover werden gedaan door verschillende
neefjes en nichtjes, kan ik antwoorden, dat j«
de Texelplaatjes natuurlijk kunt ruilen. Maar
ook kun je voor Tcxel-plaatjes nog plaatjes
uit vorige albums krijgen. Wil je dus b.v. nog
Aquarium- of Bloemen plaatjes hebben, dan
mag je daarvoor ook Texelplaatjes opsturen.
Omgekeerd kan dat niet. Dat wil zeggen, j©
kimt voor plaatjes van oudere albums geen
Texelplaatjes krijgen. Wat heeft ons ruilhan-
dclhoekje tegenwoordig anders weinig te doen.
Hoe komt dot zoo. Nu met het nieuwe Ver-
kade's album valt er natuurlijk niet veel te rui
len in het begin, maar verzamelen jelui geen
andere dingen meer. Zijn het tegenwoordig niet
dc sigarenbandjes, die algemeen verzameld
worden Of doen jelui daar niet aan. Mis
schien kimnen we de volgende week eens gaan
denken over een nieuwen wedstrijd. Als jelui
soms voorstellen hebben hiervoor, schrijf het
me don maar gerust. Dan kan ik met jelui
wcnschen zooveel mogelijk rekening houden.
Jelui schrijft me dus maar eens je meening
hierover.
RAADSELS.
Oplossingen van dc vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels waren
I. G r o e n 1 o, met 9, arm, brood, Groenlo,
Agnes, elf, o.
II. a. Beter hard geblazen dan dc mond
gebrand.
b. Zooals het klokje thuis tikt, tikt het ner
gens
c. Beter een vogel in do hand dan tien in
de lucht
Prijswinnaar Cupido kan den prijs Maan
dag aan ons bureau afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
I. 't Eerste is het einde van den dag
't Tweede een kleur van onzo vlag
't Geheel iets wat je 's avonds ziet
Mear meer vertel ik je nu niet.
(Ingez. door Leesgraag.)
X
X
X
X X X X X X X
X
X
X
Op de Tstc lij de I2dc letter van het a-b-c
Op de 2de rij een metaal,
öp dc 3de rij een vertrek in het huis.
Op dc 4de rij het gevraagde woord
Op dc 5de rij een meisjesnaam.
Op dc 6de rij is niet rijk.
Op dc 7de rij een medeklinker.
Op de kruisjeslijnen komt de naam van een
provincie van ons land.
(Ingcz. door Goudenregen.)
WINTER.
Hoezee, Hoezee I do kachel staat I
De winter is in 't zicht
Ik hoop dat *t nu maar vriezen gaa'
En sneeuw dra volop ligt f
Oh, jongens, jongens, wat 'n pret
*k Zoek vast mijn schaotsenpaar.
En ook mijn bobslee zet ik vast
Op zolder netjes klaar
Oh, Tc wou, 'k wou dat 't morgen vroor,
Dot 't sneeuwde urenlang I
Daar zijn wc dan ook jongens voor
Voor sneeuw noch koude bang
En ais we dan naar school toe gaan
Dan glijden we zoo fijn I
Dan wrijven we de meisjes in 1
('k Zou geen meisje willen zijn) I
Zeg jongens, maak je nu gauw klaai
We rijden voor je 't weet I
Dc kachel staat, de winter komt I
Wat of dc winter deed
't Was regen, mist en dan weer wind
Dan wind en regen, mist,
Dan mistte het en woei het har<L
't Was Lente voor je 't wist I
Wat er voorwiel In de Tent
van Kees Dappers
(Slot).
Ja, 't begon I Want toen Kees met een
stokje drie keer op een houten kist, die mid-
den in de tent stond, had geklopt, kwam uit
de kist, die zonder deksel was, het hoofd
van een meisje, dat een langen, zwarten
baard had. „Hier ziet ge „de vrouw met den
baard," sprak Kees. „Maar kom er niet te
dicht bij, want „de baardvrouw" is erg ver
legen". Weer tikte hij toen met het stokje
op de kist, waarop de „baardvrouw in de
kist verdween.
„Nu komt „de slangen-bezweerster" i
riep Kees nog luider dan straks. Nauwe
lijks had hij dit geroepen, of uit dezelfde
kist kwam weer een meisjes-hoofdje, na
tuurlijk zonder baard, doch met een groene
slang om haar halsje. Daarna nam ze het
dier van haar hals en kronkelde het om
haar arm
„Wat een gekke slang," fluisterden toen
weer de jongens van Groen.
„Wat kronkelt die raar, en wat een
staart I" zei Johan.
,/t Is misschien een stuk tuinslang, die in
een groenen lap zit
Lang konden zij er zich niet meer in
verdiepen, of de slang echt of niet echt
was, want op eens was weer het slangen-
meisje in de kist verdwenen, en toen kwam,
van achter de kist, „het getatoueerde In
dianen-kind I" Dit was een klein meisje,
gekleed in een wit jurkje, waarop huisjes,
poppetjes en allerlei vreemd-gevormde
dieren waren geteekend, in roode en blau
we kleuren. Doch niet alleen het jurkje was
zoo beschilderd, neen, ook het gezichtje, de
armpjes en de handjes waren vol getn-
toueerd.
„O, 't is Mientje Riel I" riepen een paar
kinderen.
„Weineen, 't is een echt Indianen-kind I"
schreeuwde Kees. „Mijn oom heeft haar
pas uit Indië meegebrachtI"
„Ha, hoor hem eens l" riep Wirn Burk,
die in Indië geboren was. „In Indië wonen
heelemaal geen Indianen! Wel Javanen!"
„Toe, kibbelen jullie toch niet," zei goe
dig een meisje. „Want nu komt misschien
het wilde boschdier wel I"
„Ja, dat komt ook I" riep Kees, en hij liep
achter de kist om, naar een groot konijnen
hok, dat niemand had gezien, omdat het
door een lap zeildoek was bedekt. Toen
trok hij het hok naar voren, zoodat allen
het leelijke boschdier, dat ineengedoken
achter de tralies zat, konden zien. Nu, een
vreemd dier was het! 't Leek wel eert
kleine beer, zóó wollig en zwart zag het er
uit f En 't stiet zulk een akelig gegrom uit,
dat een paar, kleine kinderen bang werden
en riepen: ,,'k Wil naar huis! O, 'k ben
bang voor dat leelijke beest
Veel wijzer waren echter de grooten,
vooral Jan Dolk, Bartje Bol en de jongens
van Groen. Die begrepen allen, dat het
geen gevaarlijk dier kon zijn, omdat Kees
Dappers lang niet dapper was. Met z'n allen
liepen zij op eens naar het hok, sleepten
dit buiten de tent, en toen zagen zij pas,
achter de nouten tralies, het heelemaal
zwartgemaakte snuitje van Jaapje Ros,
die tot aan zijn halsje toe, in een groot,
zwart berenvel was genaaid, 't Ventje had
het daarin heel erg benauwd, zoodat het
kermde: „Toe, maak jullie dat nare vel toch
losIk kan me heelemaal niet bewegen I
En straks moet ik ook nog „dwerg" zijn I"
Allen lachten, toen Jaapje dit met een
angstig stemmetje verklapte. Vlug haalden
ze hem uit het nauwe hok, tornden het
berenvel los en namen hem mee, om zijn
gezichtje te wasschen. „Kees heeft me een
dubbeltje beloofd," zuchtte toen Jaapje,
„maar nu zal ik het wel niet krijgen. Want
ik moest óók dwerg zijn, zei hij."
Toen ze bij de sloot kwamen, stond daar
Mientje Riel luid te snikken, terwijl een an
der meisje bezig was met de roode en
blauwe inkt-figuren van haar gezichtje te
wasschen. „O, en wat zal moeder boos
zijn I" riep ze. „O, Riet, en als die inkt dan
niet heelemaal weggaat, wat dan?" vroeg
ze.
„O, dan blijf je altijd zoo'n leelijk In%
dianen-kind," troostte haar het vriendin
netje, waarop Mientje nog harder begon
te huilen.
„Nou, en ik ben maar wèt blij," ging het
vriendinnetje voort, „dat ik alleen maar dat
paardenhaar om mijn kin kreeg, en toen
dien mooien, groenen band met dien slan
genkop
„Nu weten we a 11 e s 1" fluisterde de jon
gen, die Jaapje stond te wasschen, zijn
vriendjes toe. „Zoo'n bedriegerij toch I"
Toen Jaapje weer toonbaar was, holden
de jongens met hem naar de tent terug.
Dóér werd het toen een gekibbel van be
lang. „We willen ons geld terug! Je hebt
ons bedrogen f" schreeuwden zij. „En je
hebt Jaapje Ros een dubbeltje beloofd i
Kom, geef hem dan dadelijk het dubbeltje
„Neen, dat krijgt hij niet," schreeuwde
Kees terug. „Door hém is de heele voor
stelling mislukt! Hij heeft alles in de war
gestuurd 1 Als hij niets had verteld, hadden
jullie gedacht, dat het een echt bosch-dier
was
„Hij heeft juist gemaakt, dat wij je bedrie
gerij ontdekten!" riep Bop Groen.
„Alles was valsch, de baardvrouw, het
slangenmeisje en het Indianen-kind, al
les... En nu willen wij ons geld terugEn
Jaapje moet het dubbeltje
„Neen, ik geef niets terug I" gilde Kees.
De moeder van Kees* die Juist achter het
huis bezig was en het gekibbel der jongens
hoorde, liep het weiland op en toen naar de
tent, om te zien, wat daar toch voorviel,
't Eerste, dat zij toen zag, was haar mooie,
nieuwe ceintuur met den slangenkop, die
nü in het gras achter de tent lag. En vlak
daarbij vor.d ze een grooten dot paarden
haar. 't Was de baard van „de baard
vrouw" f En toen zij nu óók haar prachtig,
groot berenvel uit de ontvangkamer zag
met de haren vol zond, werd ze vreeselijk
boosJa, ze was zóó boos, dat ze op de
kibbelende jongens toeliep, Kees daaruit
haalde en hem vrij hardhandig mee naar
huis trok. „Hier, draag het berenvel," zei ze,
„en daarmee gaan we naar vader!"
Vader gaf hem natuurlijk een flinke of-
straffing. Doch de grootste sfraf was voor
Kees, dat hij, zooals hem was beloofd, niet
in zijn tent mocht slapen, doch op zijn
kamertje in zijn bed.
„En toch wil ik vannacht in mijn eigen
tent slapenbromde hij. „Als iedereen
slaapt, ga ik heel stil naor buiten en
dan
't Was dien avond heel drukkend; 't was
alsol er onweer zou komen. Doch Kees, die
anders heel bang voor onweer was, dacht
alleen aan zijn tent, en hoe heerlijk koel
het nu daarin zou zijn. En zoo denkende
sprong hij uit bed, nam een deken en sloop
toen daarmee op zijn bloote voeten naar
beneden. Door de achterdeur holde hij toen
den tuin in en zoo naar het weiland, ,,'t Is
hier fijnmompelde hij. En toen hij, bin
nen de tent gekomen, de deken op den
grond spreidde, zei hij: „Hier zal ik van
nacht heerlijk slapen. En morgen heel
vroeg, vóórdat er in huis iemand wakker
is, sluip ik naar miin kamertie terug
Met deze gedachten sliep Kees in. Doch
het kwaad straft altijd zich zelfDat was
nu ook weer het geval
Heel vast sliep Kees, toen het onweer
losbarstte, daardoor hoorde hij dan ook
niet het hevig gerommel van den donder.
Maar juist toen een harde donderslag, ge
volgd door een windvlaag, de tent deed
schudden, ontwaakte Kees, doordat er iets
over zijn gezicht streek en hem den neus
kriebelde, 't Was de staart van een poes I
't Dier had in de tent een schuilplaats voor
den regen gezocht i Kees echter, nog half
in slaap, dacht aan iets griezeligsEn toen
hij nu, bij één der bliksemstralen, iets vlak
bij hem zag bewegen, gilde hij angstig: „O,
een beest, een griezelig beest is in mijn
tentNog heviger werd zijn schrik, toen
het zeildoek vóór den ingang zich op eens
wijd opende. „O, er komèn nog meer bees
ten binnen I" gilde hij toen. „O, 't zijn mis
schien vossen o of een wild
zwijn...! O, neen, 't zijn rooversEchte
roovers I" gilde hij, toen hij werkelijk een
man zog binnenkomen.
„Ach, mijnheer roover, doet u mij toch
geen kwaad kermde hij.
De roover, die eerst heel boos keek, be
gon luid te lachen, 't Was de vader van
Kees. Doch de jongen die biina dol was
van angst, zag dit nog niet. Hij bemerkte
niet eens. dat vader hem opnam met deken
en al, en zóó naar huis droeg. Daar kwam
hij weervwat bij, en toen kon hij óók ver
tellen van al de griezelige dieren, die hij
zijn tent zag binnenkomen en ook van den
rooverJa, en wat er daarna gebeurd was,
dat wist Kees niet meer, óók niet, hoe hij
was thuisgekomen.
Vader en moeder vonden toen, dat Kees,
door den angst, dien hij had uitgestaan,
reeds genoeg was gestraft. En toen vader
hem vertelde, dat „de griezelige dieren" al
leen bestonden uit een poes, een mageren
straathond en een kalf, vroeg de jongen:
„En die roovers dan, die vreeselijke roo
vers Die waren er toch echt, hoor
„'t Was er maar één, jongen," lachte
vader, „en die bracht je thuis! Want die
roover was ik. KeesMaar luister eens,
manneke, je hebt nu genoeg leergeld be
taald. En voor je ongehoorzaamheid en de
andere domme dingen, die je met moeder's
mooie ceintuur, het paardenhaar, dat je uit
de stoelen plukte, en het berenvel heb uit
gehaald, wordt je dus niet gestraft. Maar de
tent gaat straks in dc schuur. Déér zal ik
haar voor je bewaren, totdat je wat verstan
diger bent geworden. Dan eerst krijg je
haar terug."
Wat er in dien onweersnacht in de tent
van Kees Dappers was voorgevallen, hoor
den al heel gauw de jongens uit zijn klas.
Natuurlijk werd hij er toen heel lang mee
geplaagd. En door dit plagen leerde Kees
werkelijk zijn eigen plaaglust en lafheid af,
en toen de anderen dit bemerkten, werden
zij ook aardiger voor hem.
Zoo gebeurde Let dan ook op een dag,
toen vader hem de tent had teruggegeven,
dat hij alle jongens en meisjes uitnoodigde,
om weer in zijn tent te komen. „Daar zullen
jullie nu echt wat zien, dat vreemd en aar-.
dig is," zei hij. „En jullie moogt het alles
voor niets komen zien!"
En ziet, toen de kinderen, op een Woens
dagmiddag, allen waren gekomen en weer
dachten iets te zien, «ooals een wild dier
of een baardvrouw, zagen ze heel wat
betersMidden in de tent zat Kees met de
poes op zijn knieën, en in iedere hand een
snoeperig wit muisje. En hij had poes zóó
goed gedresseerd, dat ze de muisjes geen
kwaad deed En daarna reed poes op den
rug van Fik, den hond, de tent rond
„Dat is aardig f" riepen toen alle kinde
ren, ja, zelfs dé jongens van Groen riepen
het. En toen fluisterde Paul Groen op eens
Kees toe: „Kees Dappers, je moogt
voortaan óók in onze tent komen! Hel
wachtwQOid is: „Flink zoo
October.
Reeds als kleine jongen zong October 't
liefste, tenvijl hij vroolijk onder de groote
appelboomen in den tuin huppelde:
Windje, zeg, wil jij eens blazen
Appeltjes voor ons in 't rond
Want er liggen, hoe 'k ook uitkijk,
Nergens appels op den grond
't Windje blaast nu, appels vallen
Overal bij hoopen neer
En de kindTen juichen blijde
Kijk, er komen er nog meer!
Dank je. Windje, roode appels
Smaken ons toch heusch zoo fijn.
'k Dacht wel, dat j' ervoor zou zorgen
En weer onze vriend wou zijn
Natuurlijk mocht October alle appels,
die er op den grond vielen, niet opeten. De
jongen zou er stellig ziek van geworden
zijn. Maar hij mocht iets anders doen: de
appels oprapen, ze in een groote mond ver
zamelen en aan Moeder brengen. Of er dan
geen appeltje voor hem overschoot? Ja,
zeker wel. Er is een oud spreekwoord, dat
zegt: „In het veen ziet men op geen turfje,"
maar men zou evengoed kunnen zeggen:
„In den appelboomgaard ziet men op geen
appeltje."
Zoo ging het ook hier: Moeder Aarde zag
niet op een appeltje en deelde de lekkere
vruchten met kwistige hand onder de jeugd
uit. October kreeg er altijd verreweg de
meeste, maar de anderen waren niet
jaloersch op hem, want October kon best
wat missen.
Niet alleen gaf hij zijn broertje Septem
ber altijd trouw mee, maar hij bewaarde ze
ook voor November, December, Januari,
Februari en zelfs voor Maart en een enke
len keer nog voor April als de appels
ten minste zóó lang goed bleven en geen
der anderen ze opgegeten had(iets dat
wel eens gebeurde).
October was dus wel degene,, die zé ont
ving, maar zoolang hij niet alles alleen opat,
hadden de andere kinderen van Vader Tijd
en Moeder Aarde er vrede mee. Zij noem
den hem wel eens hpn schatbewaarder,
want bevatte zijn appelkast niet een groo
ten schat?
Als men October, toen bij nog een jon
gen was, vroeg: „Zeg eens vriendje, wat
wil jij later worden dan antwoordde hij
steeds weer, zonder zich ook maar één
oogenblik te bedenken: „Schilder!", want
schilderen was zijn lust en zijn leven.
Hoe verraste Sint Nicolaos hem eens met
een doosje prachtige kleurkrijtjesTwaalf
verschillende kleuren zaten er in en Octo
ber was den koning te rijk met zijn ge
schenk.
Gelukkig had hij er een paar teeken
schriften bij gekregen, zoodat hij naar har
telust kleuren kon, want natuurlijk moest hij
van de muren en alle voorwerpen thuis af
blijven. Die hoefden, neen, die mochten
zelfs niet gekleurd worden.
In één dier schriften stonden groote
eike-, beuke- en kastanjebladeren afge
beeld en daar October zelf de kleuren
mocht uitkiezen, gaf hij ze een fraai rood,
bruin of geel tintje.
„Die passen het best bij den Herfst," zei
hij.
Moeder Aarde wilde daar graag eens
wat meer van weten en vroeg:
„Waarom passen die het best bij den
Herfst, Okkie?"
„Wel Moeder, omdat ze zoo vroolijk zijn/'
antwoordde haar zoontje nu. „In den Herfst
zijn de menschen soms erg bedroefd, om
dat de Zomer, van wien iedereen veel
houdt, weggaat. Ja, Moedertje, ontken het
maar niet: u bent ook bedroefd. Waarom
zou u anders zooveel huilen in dezen tijd
van het jaar? Als ik later groot ben, ga ik
echte bladeren kleuren, de bladeren van de
boomen in het bosch en in den tuin, in het
park en in de lanen. Dan moeten de
menschen wel vroolijk worden en een zon
nig gezicht zetten. Natuurlijk wil uw beste
vriendin, de Zon, dan niet achterblijven
en als zij lacht en haar kindertjes, de Zon
nestralen, krijgertje mogen spelen tusschen
de bladeren, o, dan zult u eens zien, hoe
vroolijk de boomen er in hun herfstpakje
uitzien."
Moeder Aarde knikte slechts. October
had gelijk. Maar waar haalde de jongen
toch al die wijsheid vandaan? Zij liet hem
door de knapste meesters les geven en wer
kelijk, zóó kunstig als hij leerde schilderen,
kon niemand het.
t Was net, alsof de blaadjes, als er min
der aan de boomen bleven zitten, nog
fraaier kleur kregen. En zóó fijn, zóó teer,
als ze er uitzagenZe schenen zich in het
beekje te willen spiegelen, maar moesten
voor die ïjdelheïd boeten, want ze rekten
zich zóó ver uit, dot ze van hun steeltjes
losraakten, in het beekje terechtkwamen
endaar veel te nat, te zwaar en te
moe werden om zich weer op het droge te
kunnen werken.
Andere boombladeren, die geen beekje
in de buurt hadden, vonden hun jurkjes zóó
mooi, dat zij er in wilden dansen. Wie had
ooit zulke fijne dansjurkjes gezien? Maar
ook hun verging het slecht, want zij werden
duizelig, tuimelden op den grond, liepen
daar nog.wat heen en weer, terwijl de wind
hun een zetje gaf, maar konden naor den
hoogen boom niet meer terug. Ze waren
weldra met zoovelen, dat zij één fraai tapijt
vormden, een tapijt, dat goudgeel glansde
in het Zonnelicht en zij troostten zich maar
met de gedochte, dot zij den grond nu mooi
maakten.
Nu moet je echter niet denken, dat
October niets anders deed dan schilderen.
Hij oefende er Wel degelijk een ambacht
bij uit. Het schilderen beschouwde hij als
zijn liefhebberij, dat deed hij in zijn vrijen
tijd, maar zijn eigenlijk va~k was smeden.
Hij, de krachtige stoere man, was een
uitstekend smid. Hij smeedde den gehee-
len dag, dat het een lust was en zong daar
bij uit volle borst:
Lustig, lustig klopt de hamer
In de smids' is werk genoeg!
Daarom, mannen, niet getreuzeld,
Wij beginnen al heel vroeg
IJv'rig gaan wij door met smeden
Tot het avondklokje slaat
En de smidse wordt gesloten,
Ieder weer naar huis toe gaat.
Vroolijk klonk het lied door de smidse,
waar hij in den rossen gloed van het Vuur
zijn arbeid verrichtte.
Ook kachels oppoetsen en plaatsen be
hoorde tot zijn werk.
Natuurlijk hielp hij zijn Moeder trouw,
't Begon al koud te worden en als dan de
kachel gezet was en voor het eerst op een
avond /weer lustig brandde, kijk, dan kreeg
October, die den heelen dag ijverig aan
het werk geweest was, een kleur als een
bellefleur je kent dat oppellie toch wel?
Zacht zong hij dan voor zich heen:
't Is 's avonds goed te rusten.
Als d' arbeid is gedaan
En men zoo met elkander
Om 't vuur kan zitten gaan.
Dan rust men uit van 't werken
En Vader Tijd verhaalt,
Hoe. d' arbeid is een zegen,
Die onze spieren staalt.
Een' luiaard kan men missen,
Voor hem is er geen plaats.
Wij draaien hem den rug toe.
Al heeft hij nog zoo'n praats!
Met November stond October op niet al
te besten voet. Doch daarvan wil ik jullie
op een anderen keer vertellen
UIT ONZE MOPPENTROMMEL,
c
Een schcrp-schutter.
Pung I Vos die niet raak zegIk zie de
veeren vliegen
Precies, maar de vogel zit er. nog aan I
OP SCHOOL.
Meester. Wanneer eindigeh de dagen
der menschen?
Jantje. Den 24sten"Juli, meester, want
dan beginnen de hondsdagen!
CORRESPONDENTIE.
Pannekoêk. Ja, die albums zijn heel
aardig. En er komt telkens weer een nieuwe.
Dat was wel een geweldige bof, dat je juist
zoo'n boek kreeg.
Robbic. Dat zie je al weer. Toch maar
goed dat hij op zijn plan is terug gekomen.
Anders was het niet zoo gegaan. Zeg hem
maar, dot hij zoo moor moet doorgaan.
Wildzang. Gelukkig maar. Dot is nog
al gouw gegaan. Dat zal ik eens zien. Als ik
mij niet vergis komt het al gauw. Maar er
zijn er nog enkele voor je aan de beurt. Dat
is ten minste te hopen. Verleden jaar is daar
niet veel van gekomen. Dat lijkt me een erg
gevaarlijk* spelletje. Wees maar voorzichtig als
het zpover is. Duar moet ik eerst nog.even
over denken. Daarop zal ik jo de volgende
week antwoorden. Gélukkig dat je dat nog bij
tijds bedacht.
Blondje. Dat is een groot feest vooi'
je. Heb je er veel plezier gehad? 't Is te ho
pen, dat je dan weer heelémoal beter bent.
T h e i s. Neen, maar dat zal later wel
jneer worden. Ik hoop het ook. Want ik heb
altijd hoe meer hoe liever wat betreft briefjes.
Cupido. Ken je het al wat. Ik vind
zoo'n uitvoering altijd erg aardig om te' hoo-
ren. Wat is dot voor club, die je het laatst
noemt. Dat" is dors een heele drukté voor je.
Heb je er geen verzameling van aangelegd.
Dat is heel aardig.
Leesgraag. Neen, absoluut niet.Maar
dot heb je toch zelf meerdere malen geschre
ven. Dot zal je wel erg mooi vinden- denk rik.
Ja, zeker dot heb ik gezien hoor. Jij ook ze-
"ker wel hè
Gouden regen. Dat had ik werkelijk
niet gedacht. Ja, dat zal wel leuk zijn. Dio
diertjes zijn gouw erg gewend en dan zijn zij
ook heelemaal niet bang meer. Ja, dat kan ik
me indenken, maar dat zal je toch wel niet
gelukken, denk ik.
Krekel. Ja, natuurlijk. Uitstekend hoor.
Van, harte welkom.