KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei Jelui hebben zeker al wel gemerkt, dat er weer een nieuwe Vcrkade's album is. We gaun nu eens een bezoek brengen aan Texel. Eerst de visschers, toen de bloemen en nu van alles wat er op dit mooie eiland te vinden is. Degene van jelui die wel eens op Texel zijn geweest, weten natuurlijk wel hoe mooi de na tuur daar is. Niet alleen zijn daar buitenge woon mooie duinbloemen en planten, maar ook wonen daar een groote massa vogels. En dan nog die rijke collectie schelpen. Het nieuw® Texel album geeft van dat alles een aardige beschrijving. Jelui kunnen dus nu weer aan het verzamelen gaan. Op enkele vragen, die mij hierover werden gedaan door verschillende neefjes en nichtjes, kan ik antwoorden, dat j« de Texelplaatjes natuurlijk kunt ruilen. Maar ook kun je voor Tcxel-plaatjes nog plaatjes uit vorige albums krijgen. Wil je dus b.v. nog Aquarium- of Bloemen plaatjes hebben, dan mag je daarvoor ook Texelplaatjes opsturen. Omgekeerd kan dat niet. Dat wil zeggen, j© kimt voor plaatjes van oudere albums geen Texelplaatjes krijgen. Wat heeft ons ruilhan- dclhoekje tegenwoordig anders weinig te doen. Hoe komt dot zoo. Nu met het nieuwe Ver- kade's album valt er natuurlijk niet veel te rui len in het begin, maar verzamelen jelui geen andere dingen meer. Zijn het tegenwoordig niet dc sigarenbandjes, die algemeen verzameld worden Of doen jelui daar niet aan. Mis schien kimnen we de volgende week eens gaan denken over een nieuwen wedstrijd. Als jelui soms voorstellen hebben hiervoor, schrijf het me don maar gerust. Dan kan ik met jelui wcnschen zooveel mogelijk rekening houden. Jelui schrijft me dus maar eens je meening hierover. RAADSELS. Oplossingen van dc vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels waren I. G r o e n 1 o, met 9, arm, brood, Groenlo, Agnes, elf, o. II. a. Beter hard geblazen dan dc mond gebrand. b. Zooals het klokje thuis tikt, tikt het ner gens c. Beter een vogel in do hand dan tien in de lucht Prijswinnaar Cupido kan den prijs Maan dag aan ons bureau afhalen. NIEUWE RAADSELS. I. 't Eerste is het einde van den dag 't Tweede een kleur van onzo vlag 't Geheel iets wat je 's avonds ziet Mear meer vertel ik je nu niet. (Ingez. door Leesgraag.) X X X X X X X X X X X X X Op de Tstc lij de I2dc letter van het a-b-c Op de 2de rij een metaal, öp dc 3de rij een vertrek in het huis. Op dc 4de rij het gevraagde woord Op dc 5de rij een meisjesnaam. Op dc 6de rij is niet rijk. Op dc 7de rij een medeklinker. Op de kruisjeslijnen komt de naam van een provincie van ons land. (Ingcz. door Goudenregen.) WINTER. Hoezee, Hoezee I do kachel staat I De winter is in 't zicht Ik hoop dat *t nu maar vriezen gaa' En sneeuw dra volop ligt f Oh, jongens, jongens, wat 'n pret *k Zoek vast mijn schaotsenpaar. En ook mijn bobslee zet ik vast Op zolder netjes klaar Oh, Tc wou, 'k wou dat 't morgen vroor, Dot 't sneeuwde urenlang I Daar zijn wc dan ook jongens voor Voor sneeuw noch koude bang En ais we dan naar school toe gaan Dan glijden we zoo fijn I Dan wrijven we de meisjes in 1 ('k Zou geen meisje willen zijn) I Zeg jongens, maak je nu gauw klaai We rijden voor je 't weet I Dc kachel staat, de winter komt I Wat of dc winter deed 't Was regen, mist en dan weer wind Dan wind en regen, mist, Dan mistte het en woei het har<L 't Was Lente voor je 't wist I Wat er voorwiel In de Tent van Kees Dappers (Slot). Ja, 't begon I Want toen Kees met een stokje drie keer op een houten kist, die mid- den in de tent stond, had geklopt, kwam uit de kist, die zonder deksel was, het hoofd van een meisje, dat een langen, zwarten baard had. „Hier ziet ge „de vrouw met den baard," sprak Kees. „Maar kom er niet te dicht bij, want „de baardvrouw" is erg ver legen". Weer tikte hij toen met het stokje op de kist, waarop de „baardvrouw in de kist verdween. „Nu komt „de slangen-bezweerster" i riep Kees nog luider dan straks. Nauwe lijks had hij dit geroepen, of uit dezelfde kist kwam weer een meisjes-hoofdje, na tuurlijk zonder baard, doch met een groene slang om haar halsje. Daarna nam ze het dier van haar hals en kronkelde het om haar arm „Wat een gekke slang," fluisterden toen weer de jongens van Groen. „Wat kronkelt die raar, en wat een staart I" zei Johan. ,/t Is misschien een stuk tuinslang, die in een groenen lap zit Lang konden zij er zich niet meer in verdiepen, of de slang echt of niet echt was, want op eens was weer het slangen- meisje in de kist verdwenen, en toen kwam, van achter de kist, „het getatoueerde In dianen-kind I" Dit was een klein meisje, gekleed in een wit jurkje, waarop huisjes, poppetjes en allerlei vreemd-gevormde dieren waren geteekend, in roode en blau we kleuren. Doch niet alleen het jurkje was zoo beschilderd, neen, ook het gezichtje, de armpjes en de handjes waren vol getn- toueerd. „O, 't is Mientje Riel I" riepen een paar kinderen. „Weineen, 't is een echt Indianen-kind I" schreeuwde Kees. „Mijn oom heeft haar pas uit Indië meegebrachtI" „Ha, hoor hem eens l" riep Wirn Burk, die in Indië geboren was. „In Indië wonen heelemaal geen Indianen! Wel Javanen!" „Toe, kibbelen jullie toch niet," zei goe dig een meisje. „Want nu komt misschien het wilde boschdier wel I" „Ja, dat komt ook I" riep Kees, en hij liep achter de kist om, naar een groot konijnen hok, dat niemand had gezien, omdat het door een lap zeildoek was bedekt. Toen trok hij het hok naar voren, zoodat allen het leelijke boschdier, dat ineengedoken achter de tralies zat, konden zien. Nu, een vreemd dier was het! 't Leek wel eert kleine beer, zóó wollig en zwart zag het er uit f En 't stiet zulk een akelig gegrom uit, dat een paar, kleine kinderen bang werden en riepen: ,,'k Wil naar huis! O, 'k ben bang voor dat leelijke beest Veel wijzer waren echter de grooten, vooral Jan Dolk, Bartje Bol en de jongens van Groen. Die begrepen allen, dat het geen gevaarlijk dier kon zijn, omdat Kees Dappers lang niet dapper was. Met z'n allen liepen zij op eens naar het hok, sleepten dit buiten de tent, en toen zagen zij pas, achter de nouten tralies, het heelemaal zwartgemaakte snuitje van Jaapje Ros, die tot aan zijn halsje toe, in een groot, zwart berenvel was genaaid, 't Ventje had het daarin heel erg benauwd, zoodat het kermde: „Toe, maak jullie dat nare vel toch losIk kan me heelemaal niet bewegen I En straks moet ik ook nog „dwerg" zijn I" Allen lachten, toen Jaapje dit met een angstig stemmetje verklapte. Vlug haalden ze hem uit het nauwe hok, tornden het berenvel los en namen hem mee, om zijn gezichtje te wasschen. „Kees heeft me een dubbeltje beloofd," zuchtte toen Jaapje, „maar nu zal ik het wel niet krijgen. Want ik moest óók dwerg zijn, zei hij." Toen ze bij de sloot kwamen, stond daar Mientje Riel luid te snikken, terwijl een an der meisje bezig was met de roode en blauwe inkt-figuren van haar gezichtje te wasschen. „O, en wat zal moeder boos zijn I" riep ze. „O, Riet, en als die inkt dan niet heelemaal weggaat, wat dan?" vroeg ze. „O, dan blijf je altijd zoo'n leelijk In% dianen-kind," troostte haar het vriendin netje, waarop Mientje nog harder begon te huilen. „Nou, en ik ben maar wèt blij," ging het vriendinnetje voort, „dat ik alleen maar dat paardenhaar om mijn kin kreeg, en toen dien mooien, groenen band met dien slan genkop „Nu weten we a 11 e s 1" fluisterde de jon gen, die Jaapje stond te wasschen, zijn vriendjes toe. „Zoo'n bedriegerij toch I" Toen Jaapje weer toonbaar was, holden de jongens met hem naar de tent terug. Dóér werd het toen een gekibbel van be lang. „We willen ons geld terug! Je hebt ons bedrogen f" schreeuwden zij. „En je hebt Jaapje Ros een dubbeltje beloofd i Kom, geef hem dan dadelijk het dubbeltje „Neen, dat krijgt hij niet," schreeuwde Kees terug. „Door hém is de heele voor stelling mislukt! Hij heeft alles in de war gestuurd 1 Als hij niets had verteld, hadden jullie gedacht, dat het een echt bosch-dier was „Hij heeft juist gemaakt, dat wij je bedrie gerij ontdekten!" riep Bop Groen. „Alles was valsch, de baardvrouw, het slangenmeisje en het Indianen-kind, al les... En nu willen wij ons geld terugEn Jaapje moet het dubbeltje „Neen, ik geef niets terug I" gilde Kees. De moeder van Kees* die Juist achter het huis bezig was en het gekibbel der jongens hoorde, liep het weiland op en toen naar de tent, om te zien, wat daar toch voorviel, 't Eerste, dat zij toen zag, was haar mooie, nieuwe ceintuur met den slangenkop, die nü in het gras achter de tent lag. En vlak daarbij vor.d ze een grooten dot paarden haar. 't Was de baard van „de baard vrouw" f En toen zij nu óók haar prachtig, groot berenvel uit de ontvangkamer zag met de haren vol zond, werd ze vreeselijk boosJa, ze was zóó boos, dat ze op de kibbelende jongens toeliep, Kees daaruit haalde en hem vrij hardhandig mee naar huis trok. „Hier, draag het berenvel," zei ze, „en daarmee gaan we naar vader!" Vader gaf hem natuurlijk een flinke of- straffing. Doch de grootste sfraf was voor Kees, dat hij, zooals hem was beloofd, niet in zijn tent mocht slapen, doch op zijn kamertje in zijn bed. „En toch wil ik vannacht in mijn eigen tent slapenbromde hij. „Als iedereen slaapt, ga ik heel stil naor buiten en dan 't Was dien avond heel drukkend; 't was alsol er onweer zou komen. Doch Kees, die anders heel bang voor onweer was, dacht alleen aan zijn tent, en hoe heerlijk koel het nu daarin zou zijn. En zoo denkende sprong hij uit bed, nam een deken en sloop toen daarmee op zijn bloote voeten naar beneden. Door de achterdeur holde hij toen den tuin in en zoo naar het weiland, ,,'t Is hier fijnmompelde hij. En toen hij, bin nen de tent gekomen, de deken op den grond spreidde, zei hij: „Hier zal ik van nacht heerlijk slapen. En morgen heel vroeg, vóórdat er in huis iemand wakker is, sluip ik naar miin kamertie terug Met deze gedachten sliep Kees in. Doch het kwaad straft altijd zich zelfDat was nu ook weer het geval Heel vast sliep Kees, toen het onweer losbarstte, daardoor hoorde hij dan ook niet het hevig gerommel van den donder. Maar juist toen een harde donderslag, ge volgd door een windvlaag, de tent deed schudden, ontwaakte Kees, doordat er iets over zijn gezicht streek en hem den neus kriebelde, 't Was de staart van een poes I 't Dier had in de tent een schuilplaats voor den regen gezocht i Kees echter, nog half in slaap, dacht aan iets griezeligsEn toen hij nu, bij één der bliksemstralen, iets vlak bij hem zag bewegen, gilde hij angstig: „O, een beest, een griezelig beest is in mijn tentNog heviger werd zijn schrik, toen het zeildoek vóór den ingang zich op eens wijd opende. „O, er komèn nog meer bees ten binnen I" gilde hij toen. „O, 't zijn mis schien vossen o of een wild zwijn...! O, neen, 't zijn rooversEchte roovers I" gilde hij, toen hij werkelijk een man zog binnenkomen. „Ach, mijnheer roover, doet u mij toch geen kwaad kermde hij. De roover, die eerst heel boos keek, be gon luid te lachen, 't Was de vader van Kees. Doch de jongen die biina dol was van angst, zag dit nog niet. Hij bemerkte niet eens. dat vader hem opnam met deken en al, en zóó naar huis droeg. Daar kwam hij weervwat bij, en toen kon hij óók ver tellen van al de griezelige dieren, die hij zijn tent zag binnenkomen en ook van den rooverJa, en wat er daarna gebeurd was, dat wist Kees niet meer, óók niet, hoe hij was thuisgekomen. Vader en moeder vonden toen, dat Kees, door den angst, dien hij had uitgestaan, reeds genoeg was gestraft. En toen vader hem vertelde, dat „de griezelige dieren" al leen bestonden uit een poes, een mageren straathond en een kalf, vroeg de jongen: „En die roovers dan, die vreeselijke roo vers Die waren er toch echt, hoor „'t Was er maar één, jongen," lachte vader, „en die bracht je thuis! Want die roover was ik. KeesMaar luister eens, manneke, je hebt nu genoeg leergeld be taald. En voor je ongehoorzaamheid en de andere domme dingen, die je met moeder's mooie ceintuur, het paardenhaar, dat je uit de stoelen plukte, en het berenvel heb uit gehaald, wordt je dus niet gestraft. Maar de tent gaat straks in dc schuur. Déér zal ik haar voor je bewaren, totdat je wat verstan diger bent geworden. Dan eerst krijg je haar terug." Wat er in dien onweersnacht in de tent van Kees Dappers was voorgevallen, hoor den al heel gauw de jongens uit zijn klas. Natuurlijk werd hij er toen heel lang mee geplaagd. En door dit plagen leerde Kees werkelijk zijn eigen plaaglust en lafheid af, en toen de anderen dit bemerkten, werden zij ook aardiger voor hem. Zoo gebeurde Let dan ook op een dag, toen vader hem de tent had teruggegeven, dat hij alle jongens en meisjes uitnoodigde, om weer in zijn tent te komen. „Daar zullen jullie nu echt wat zien, dat vreemd en aar-. dig is," zei hij. „En jullie moogt het alles voor niets komen zien!" En ziet, toen de kinderen, op een Woens dagmiddag, allen waren gekomen en weer dachten iets te zien, «ooals een wild dier of een baardvrouw, zagen ze heel wat betersMidden in de tent zat Kees met de poes op zijn knieën, en in iedere hand een snoeperig wit muisje. En hij had poes zóó goed gedresseerd, dat ze de muisjes geen kwaad deed En daarna reed poes op den rug van Fik, den hond, de tent rond „Dat is aardig f" riepen toen alle kinde ren, ja, zelfs dé jongens van Groen riepen het. En toen fluisterde Paul Groen op eens Kees toe: „Kees Dappers, je moogt voortaan óók in onze tent komen! Hel wachtwQOid is: „Flink zoo October. Reeds als kleine jongen zong October 't liefste, tenvijl hij vroolijk onder de groote appelboomen in den tuin huppelde: Windje, zeg, wil jij eens blazen Appeltjes voor ons in 't rond Want er liggen, hoe 'k ook uitkijk, Nergens appels op den grond 't Windje blaast nu, appels vallen Overal bij hoopen neer En de kindTen juichen blijde Kijk, er komen er nog meer! Dank je. Windje, roode appels Smaken ons toch heusch zoo fijn. 'k Dacht wel, dat j' ervoor zou zorgen En weer onze vriend wou zijn Natuurlijk mocht October alle appels, die er op den grond vielen, niet opeten. De jongen zou er stellig ziek van geworden zijn. Maar hij mocht iets anders doen: de appels oprapen, ze in een groote mond ver zamelen en aan Moeder brengen. Of er dan geen appeltje voor hem overschoot? Ja, zeker wel. Er is een oud spreekwoord, dat zegt: „In het veen ziet men op geen turfje," maar men zou evengoed kunnen zeggen: „In den appelboomgaard ziet men op geen appeltje." Zoo ging het ook hier: Moeder Aarde zag niet op een appeltje en deelde de lekkere vruchten met kwistige hand onder de jeugd uit. October kreeg er altijd verreweg de meeste, maar de anderen waren niet jaloersch op hem, want October kon best wat missen. Niet alleen gaf hij zijn broertje Septem ber altijd trouw mee, maar hij bewaarde ze ook voor November, December, Januari, Februari en zelfs voor Maart en een enke len keer nog voor April als de appels ten minste zóó lang goed bleven en geen der anderen ze opgegeten had(iets dat wel eens gebeurde). October was dus wel degene,, die zé ont ving, maar zoolang hij niet alles alleen opat, hadden de andere kinderen van Vader Tijd en Moeder Aarde er vrede mee. Zij noem den hem wel eens hpn schatbewaarder, want bevatte zijn appelkast niet een groo ten schat? Als men October, toen bij nog een jon gen was, vroeg: „Zeg eens vriendje, wat wil jij later worden dan antwoordde hij steeds weer, zonder zich ook maar één oogenblik te bedenken: „Schilder!", want schilderen was zijn lust en zijn leven. Hoe verraste Sint Nicolaos hem eens met een doosje prachtige kleurkrijtjesTwaalf verschillende kleuren zaten er in en Octo ber was den koning te rijk met zijn ge schenk. Gelukkig had hij er een paar teeken schriften bij gekregen, zoodat hij naar har telust kleuren kon, want natuurlijk moest hij van de muren en alle voorwerpen thuis af blijven. Die hoefden, neen, die mochten zelfs niet gekleurd worden. In één dier schriften stonden groote eike-, beuke- en kastanjebladeren afge beeld en daar October zelf de kleuren mocht uitkiezen, gaf hij ze een fraai rood, bruin of geel tintje. „Die passen het best bij den Herfst," zei hij. Moeder Aarde wilde daar graag eens wat meer van weten en vroeg: „Waarom passen die het best bij den Herfst, Okkie?" „Wel Moeder, omdat ze zoo vroolijk zijn/' antwoordde haar zoontje nu. „In den Herfst zijn de menschen soms erg bedroefd, om dat de Zomer, van wien iedereen veel houdt, weggaat. Ja, Moedertje, ontken het maar niet: u bent ook bedroefd. Waarom zou u anders zooveel huilen in dezen tijd van het jaar? Als ik later groot ben, ga ik echte bladeren kleuren, de bladeren van de boomen in het bosch en in den tuin, in het park en in de lanen. Dan moeten de menschen wel vroolijk worden en een zon nig gezicht zetten. Natuurlijk wil uw beste vriendin, de Zon, dan niet achterblijven en als zij lacht en haar kindertjes, de Zon nestralen, krijgertje mogen spelen tusschen de bladeren, o, dan zult u eens zien, hoe vroolijk de boomen er in hun herfstpakje uitzien." Moeder Aarde knikte slechts. October had gelijk. Maar waar haalde de jongen toch al die wijsheid vandaan? Zij liet hem door de knapste meesters les geven en wer kelijk, zóó kunstig als hij leerde schilderen, kon niemand het. t Was net, alsof de blaadjes, als er min der aan de boomen bleven zitten, nog fraaier kleur kregen. En zóó fijn, zóó teer, als ze er uitzagenZe schenen zich in het beekje te willen spiegelen, maar moesten voor die ïjdelheïd boeten, want ze rekten zich zóó ver uit, dot ze van hun steeltjes losraakten, in het beekje terechtkwamen endaar veel te nat, te zwaar en te moe werden om zich weer op het droge te kunnen werken. Andere boombladeren, die geen beekje in de buurt hadden, vonden hun jurkjes zóó mooi, dat zij er in wilden dansen. Wie had ooit zulke fijne dansjurkjes gezien? Maar ook hun verging het slecht, want zij werden duizelig, tuimelden op den grond, liepen daar nog.wat heen en weer, terwijl de wind hun een zetje gaf, maar konden naor den hoogen boom niet meer terug. Ze waren weldra met zoovelen, dat zij één fraai tapijt vormden, een tapijt, dat goudgeel glansde in het Zonnelicht en zij troostten zich maar met de gedochte, dot zij den grond nu mooi maakten. Nu moet je echter niet denken, dat October niets anders deed dan schilderen. Hij oefende er Wel degelijk een ambacht bij uit. Het schilderen beschouwde hij als zijn liefhebberij, dat deed hij in zijn vrijen tijd, maar zijn eigenlijk va~k was smeden. Hij, de krachtige stoere man, was een uitstekend smid. Hij smeedde den gehee- len dag, dat het een lust was en zong daar bij uit volle borst: Lustig, lustig klopt de hamer In de smids' is werk genoeg! Daarom, mannen, niet getreuzeld, Wij beginnen al heel vroeg IJv'rig gaan wij door met smeden Tot het avondklokje slaat En de smidse wordt gesloten, Ieder weer naar huis toe gaat. Vroolijk klonk het lied door de smidse, waar hij in den rossen gloed van het Vuur zijn arbeid verrichtte. Ook kachels oppoetsen en plaatsen be hoorde tot zijn werk. Natuurlijk hielp hij zijn Moeder trouw, 't Begon al koud te worden en als dan de kachel gezet was en voor het eerst op een avond /weer lustig brandde, kijk, dan kreeg October, die den heelen dag ijverig aan het werk geweest was, een kleur als een bellefleur je kent dat oppellie toch wel? Zacht zong hij dan voor zich heen: 't Is 's avonds goed te rusten. Als d' arbeid is gedaan En men zoo met elkander Om 't vuur kan zitten gaan. Dan rust men uit van 't werken En Vader Tijd verhaalt, Hoe. d' arbeid is een zegen, Die onze spieren staalt. Een' luiaard kan men missen, Voor hem is er geen plaats. Wij draaien hem den rug toe. Al heeft hij nog zoo'n praats! Met November stond October op niet al te besten voet. Doch daarvan wil ik jullie op een anderen keer vertellen UIT ONZE MOPPENTROMMEL, c Een schcrp-schutter. Pung I Vos die niet raak zegIk zie de veeren vliegen Precies, maar de vogel zit er. nog aan I OP SCHOOL. Meester. Wanneer eindigeh de dagen der menschen? Jantje. Den 24sten"Juli, meester, want dan beginnen de hondsdagen! CORRESPONDENTIE. Pannekoêk. Ja, die albums zijn heel aardig. En er komt telkens weer een nieuwe. Dat was wel een geweldige bof, dat je juist zoo'n boek kreeg. Robbic. Dat zie je al weer. Toch maar goed dat hij op zijn plan is terug gekomen. Anders was het niet zoo gegaan. Zeg hem maar, dot hij zoo moor moet doorgaan. Wildzang. Gelukkig maar. Dot is nog al gouw gegaan. Dat zal ik eens zien. Als ik mij niet vergis komt het al gauw. Maar er zijn er nog enkele voor je aan de beurt. Dat is ten minste te hopen. Verleden jaar is daar niet veel van gekomen. Dat lijkt me een erg gevaarlijk* spelletje. Wees maar voorzichtig als het zpover is. Duar moet ik eerst nog.even over denken. Daarop zal ik jo de volgende week antwoorden. Gélukkig dat je dat nog bij tijds bedacht. Blondje. Dat is een groot feest vooi' je. Heb je er veel plezier gehad? 't Is te ho pen, dat je dan weer heelémoal beter bent. T h e i s. Neen, maar dat zal later wel jneer worden. Ik hoop het ook. Want ik heb altijd hoe meer hoe liever wat betreft briefjes. Cupido. Ken je het al wat. Ik vind zoo'n uitvoering altijd erg aardig om te' hoo- ren. Wat is dot voor club, die je het laatst noemt. Dat" is dors een heele drukté voor je. Heb je er geen verzameling van aangelegd. Dat is heel aardig. Leesgraag. Neen, absoluut niet.Maar dot heb je toch zelf meerdere malen geschre ven. Dot zal je wel erg mooi vinden- denk rik. Ja, zeker dot heb ik gezien hoor. Jij ook ze- "ker wel hè Gouden regen. Dat had ik werkelijk niet gedacht. Ja, dat zal wel leuk zijn. Dio diertjes zijn gouw erg gewend en dan zijn zij ook heelemaal niet bang meer. Ja, dat kan ik me indenken, maar dat zal je toch wel niet gelukken, denk ik. Krekel. Ja, natuurlijk. Uitstekend hoor. Van, harte welkom.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1927 | | pagina 7