KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei x x PIERRE, DE KLEINE TROMMELSLAGER HET WITTE KONIJNTJE REGEN IN HET VOORJAAR Wat hebben jelui den laatsten tijd kunnen genieten van allerlei feestjes en festiviteiten. Eerst de vorige Vrijdag die mooie utvoering van „Excelsior". Daar zijn geloof ik heel wat neefjes en nichtjes geweest. Dat heb ik ten minste wel kunnen opmaken wit de briefjes die ik kreeg. Ik ben er zelf ook geweest. En ik wil je eerlijk zeggen, dat ik heel veel ge noten heb. Wot werd er door de grooteren keurig werk te zien gegeven aan do toestellen. Waar ook de oefeningen van de kleineren wa ren heel! mooi Degenen vun jelui, die hieraan hebben 'meegedaan mijn compliment hoor I Die rytHmische oefeningen en die dansen i; kleuren-belicht'ng waren prachtig. En wat aar dig was dat liedje bij de poppenwagens. Wa ren dat;ook nichtjes van mij, die dat zoo mooi gezongen hebben? Het was keurig hoor. Verschillende van jelui zullen ook wel met den optocht van de Oranje Verceniging heh- ben mccgeloopen en ook tegenwoordig ge weest zijn bij de opvoering van de kindcropc- rette „Asschepoctster". Als ik mij niet ver gis, waren daar ook neefjes en nichtjes op het toont el. Heb ik het goed? Aardig hoor, was het! En wat een massa kinderen waren daar bij elkaar. Telkens wel meer dan drie honderd. Bijna konden ze niet eens allemaal in het zaaltje, maar met een beetje inschui ven ging het toch wel. En die versnaperingen zijn toch ook maar wat heerlijk Gelukkig was het mooi weer. Verbeeldt je eens, dat het had geregend. Wat zou er dan van al die mooie pakjes terecht gekomen zijn Neen, je lui hebt geboft hoor. Het was zelfs buitenge woon mooi. Trouwens, je kunt nu goed zien, dot de zomer nadert. Alles is nu buiten even prachtig en je zou wel de heele dag buiten willen zijn. Van Zonnestraaltje kreeg fk nog een briefje op rijm, dat ik hier oven laat volgen. Ze schroef mo Ik ben zoo blij Omdat de prijs Gewonnen is door roij Hef boek heet „Een vrooljjken Frans" Ik had de prijs toch zoo maar beet. Dat was me toch een kans l Het is een prachtig boek. Ik lees het met plezier. Het verdriet er in is zoek. Zoo vroolijk als een li©* Oom „Karei" wees gegroet Ik lees nu verder zoet. Nu komen eeist weer d© RAADSEUS. Oplossingen vOn de vorige koer De oplossingen vun de vorige raadsels wa ren i „Leesgraug". D. 1-1 ooper De prijs is deze week gewonnen door Pos t.üuif'je en kan n.s. Maandag aon ons Sireaii; worden afgehaald. NIEUWE RAADSELS I. Mijn eerste is een soort van steen Op alle kerken naar ik meen Mijn tweede een boom, groeit overal, 't Geheel een stad, had gracht en wak n. X X X X X X X X X X X Op de knilsjeslljnen komt d© naam van een onzer nieuwere neefjes en nichtjes. Op de Tste rij een medeklinker. Op de 2de rij is een danspartij. Op de 3de rij de naam van een goeden ken nis van jelui. Op do 4de rij de gevraagde naam, ook die van een vogel. Op de 5de rij een Bijbelsche stad. Op de 6de rij groeit in het bosch onder de boomen. Op de 7de rij een klinker. DE KIKKERTJES Dc kikkers kwekken en kwakkeren maai, O' wat is dat toch een leven. Wont de kikkers zijn weer allemaal klaar Om wat muziek te geven. Da.i hoor je van k wekkerkek wak. Daor in die ddc-pe sloot. Moar daar komt langbeen, Paultje Prak En maakt drie kikkertjes dood. Het is zelfs midden in den zomer gevaarlijk over de sneeuwbergen te trek ken, maar ruim honderd jaar geleden trok een Fransch leger in den winter dwars over de Alpen. Dat was geen kleinigheid I De mannen hadden weinig voedsel en zij begonnen slap en moe te worden, terwijl zij dikwijls tot over de knieën in de sneeuw wegzakten. Er blies een koude, snerpende wind om hen heen, de sneeuw gleed soms langs de steile bergwanden naar beneden, mannen en paarden met zich mee voe rend. Er was echter één onder el die lieden, wiens hart geen vrees kende en die van den 'gevaarvollen tocht scheen te genieten. Hij waadde door de dikke sneeuw en trok door den dichtsten mist even vroolijk, alsof hij ging picnicken. Die ééne was Pierre, de kleine trommelslager. Het regent verschrikiijk, zooals je wel ziet I Het spettert en spot op de straat I Maar wij met ons drietjes, wij zijn heusch niet bang, Hoe hard het ook regenen gaatf Wij loopen te saam onder één paraplu, Een groote, geleend van mijn Moes I En achter ons aan, ook niet bang voor de bui, Loopt irouw met ons mee onze Does I Je vraagt ons misschien: „Maar waar moet je dan heen? t Is n u toch voor wand'len geen weer I" Nu lach ik je uit, want we wandelen niet We moeten naar Oma dit keer! Die viert haar verjaardag! Z' is tachtig vandaag En geeft nu een groote partij Elkeen mag er komen heeft Oma gezegd. Nu, wij zijn maar wat graag er bij! Dus stappen wij flink door de regenbui heen. Het spettert en spat op de straat Maar wij met ons drietjes, wij zijn heusch niet bang. Hoe hard het ook spetteren gaat! - v*~- R. WINKEL. Pierre was niet ouder dan tien jaar en zijn frisch, blozend gelaat was een vroo- lijke afwisseling met de ernstige, dikwijls harde gezichten der oudere soldaten. Als de snijdende wind hem de sneeuw in het gezicht blies, schudde hij die lachend van zich af. Dan sloeg hij vroolijk op zijn trommel, totdat het leek, alsof de reus achtige rotsblokken allen zijn getrommel weerkaatsten en met hem mee in de maat sloegen. „Bravo, kleine trommelslager," riep een lange man, die gekleed was in een versle ten jas en aan het hoofd van den troep liep. In zijn hand had hij een langen stok, dien hij nu en dan in de sneeuw stak om te zien, hoe hoog deze was. „Bravo, kleine trommelslager! Met zulke vroolijke mu- ziek is het een genot te marchëeren, waar dan ook." De jongen glimlachte verheugd, want de spreker was iemand anders dan de gene raal zelf, generaal Macdonald. Hij was één der dapperste Fransche krijgslieden en zijn manschappen zeiden, dat hij geen ge vaar kende. In het volgend oogenblik werd een dol rommelend geluid in de verie gehoord. Steeds luider en luider werd het totdat het aangroeide tot een gebulder. „Gaat allen plat op den grond liggen, het gezicht in de sneeuw 1" commandeerde de generaal, want zoowel hij als zijn manschap pen wisten, dat er een lawine in aantocht was, met andere woordendat er een reusachtige massa sneeuw naar beneden kwam. Nauwelijks hadden de mannen tijd om te gehoorzamen, of de sneeuw storte als een wa^rval naar beneden. Eén oogenblik was het pikdonker als midden in den nacht en toen de duisternis voorbijgetrokken was, werden er heel wat dappere soldaten vermist. Zij waren öf van de rotsen naar beneden gestort öf levend begraven onder de sneeuw. Toen degenen, die er goed afgekomen waren, om zich heen keken, riep één hun ner „Waar is de kleine trommelslager Waar is de kleine Pierre De arme jongen was nergens -te zien Zijn naam werd meermalen luid geroepen, doch er kwam geen antwoord. Plotseling klonk uit den diepen afgrond het zwakke geluid van trommelslagen. De mannen keken elkander errast en ontsteld aan en bogen zich oveT den afgrond heen om te luisteren. Daar klonk een kreet door de lucht: „Hij leeft, kameraden I Onze Pierre leeft dus nog! Hij slaat op zijn trommel als een echte held, want in zijn stervensuur wil hij de oude, welbekende muziek hooren. Wij moeten hem redden, kameraden! Wij moeten voorkomen, dat hij daar dood- vriest I" „Wij zullen hem redden," zei nu de ge neraal, terwijl hij op den rand van den af grond stond en zijn jas uittrok. „Neen, neen, generaal J" riepen zijn manschappen. „U moet uw leven niet wa gen. Laat één onzer dit doen." „Ik zal het doen," zei de generaal nu Vlug, jongensMaak een stevig touw on der mijn armen vast en laat mij naar be neden." Zwijgend gehoorzaamden de soldaten en- de generaal verdween weldra in de diepte. Hij kwam ongedeerd neer op eer rots blok, maar de trommelslagen hadden op gehouden. „Pierre 1" riep generaal Macdonald.. „Pierre! Jongen, waar ben je?" „Hier generaal," antwoordde nu een zwakke stem en daar, op korten afstand, lag de arme jongen half bedolven onder de sneeuw. De generaal ging onmiddellijk naar hem toe en hoewel hij tot aan zijn middel in de zachte sneeuw wegzonk, bereikte hij hem toch eindelijk. „Ik zal je helpen, beste jongen," zei hij opgewekt. Hij bond het stuk touw, dat hij in zijn zak had gestoken, om Pierre heen en bevestigde het aan het touw, waaraan hij zelf naar beneden gelaten was. Daarop gaf hij het teeken, dat de mannen hem moesten ophalen. Terwijl de generaal en de trommelslager uit de duisternis naar boven kwamen en de soldaten zagen, dat beiden ongedeerd waren, klonken er luide vi eugdc-kreten, die door de rotswanden weerkaatst werden. „Wij zijn samen in het vuur en in de sneeuw geweest," zei generaal Macdonald, terwijl hij liefdevol de koude handen van den jongen wreef, „en zoo lang wij allebei leven, zal niets ons ven elkander schei den." De generaal hield woord. Jaren later, toen de wreede oorlog over was, kon men een gebogen, grijze man en een lange, rechte jonge man samen in een zonnigen tuin in het Zuiden van Frankrijk zien wandelen. De oude man was generaal Macdonald en de jonge, op wien hij steunde, was eens Pierre, de kleine trommelslager, geweest. Alle jeugdige Overmannetjes waren het er over eens, dat er iets was met hun nichtje Rita. Zy was „anders dan anders", kwam soms hijgende binnen, als de heele familie reeds aan tafel zat en was 's mor gens in geen velden of wegén te zien. Ze waren dat niet gewend yan hun nichtje, dat de geheele groote vacantie bij hen doorbracht en nu sinds eenige dagen plot seling zoo veranderd was. „Er i s iets met haar, of ik heet geen Tom," beweerde de bezitter van dezen naam. „We zullen er wel achter komen," meen de zijn broertje Jaap. „Misschien heeft ze iets op haar ge weten en schaamt ze zich voor ons." zei Elsje. „Nee, dat geloof ik niet," liet Cnrla zich nu hooren. „Als je je schaamt, krijg je een kleur, zoodra iemand iets tegen je zegt en ze krijgt nooit een kleur." „Misschien hoort ze niet tot de meisjes, die gauw een kleur krijgen," merkte Tom op. „Ze moet iets verkeerds gedaan heb ben." vond Jaap. „Maar wat zou het kunnen zijn? We hebben nooit gemerkt, dat ze onaardig of onoprecht was," zei Carla weer. „Laten wij 't haar vragen,'* stelde Elsje voor. 1 „Dat zegt ze toch niét riepen de beide jongens als uit één mond uit. „Ik ben ook bang, dat we er niet achter zullen komen," meende Carla. „Laten we er maar niet langer over denken. Misschien is het wel heelemaal niets." „Onzin! Ik heb mij nou eenmaal vast voorgenomen er achter fe komen," zei Jaap. „En er achter komen zullen weT' riep Tom nu uit. „Ik rust, niet, vóór ik het weet." „Wat helpt al dat praten er over?" merk te Carla op. „Weet jij dan een betere manier om er achter te komen?" vroeg Tom zijn zusje „Dat zeg ik niet. Maar laten we Rita met rust laten." De vier Overmannetjes wonden zich hoe langer hoe meer op, ja, het scheelde zelfs niet veel, of ze kregen er onderling ruzie over. Maar al deden de jongens ook nog zoo hun best om achter de oorzaak van het vreemde gedrag van hun nichtje te komen en al peinsden de meisjes zich ook half suf, geen van het viertal giste de waar heid. Zoo brak de verjaardag van Tom aan. Zoodra hij 's morgens beneden kwam, nam Rita hem mee den tuin in. Tom, die zich een week lang alle moge lijke pnoeite gegeven had om een reden voor Rita's gedrag te vinden, dacht er op dit oogenblik in het minst niet aan, zóó ver langend was hij te weten, waarmee zijn nichtje hem verrassen zou. Hij volgde haar dan ook tot 1 eel achter in den tuin en daar achter dichte strui ken en onder bladeren verscholen stond een klein hokje met een allerliefst wit konijntje er in. „Dat is mijn cadeautje," zei Rita en haar gezicht straalde. Tom juichte van blijdschap, want naar een wit konijntje had hij juist zoo heel erg verlangd. Op zijn vreugdekreten kwamen de an dere kinderen af en toen allen bij elkaar waren, zei Rita: Jullie zult mijn gedrag in den laatsten tijd misschien wel wat zonderling hebben gevonden, maar 't kwam alles door dat lieve, witte dier, dat ik van mijn zakgeld voor Tom gekocht heb van Japiks. den boer van 't Hoenderhof. Op een middag, toen jullie allemaal uit waren, kwam hij mij het hokje brengen. Ik was zóó bang, dat één van jullie er iets van zou merken, dat ik het op dien dag al liet komen, want ik wist zeker, dat jullie niet onverwachts thuis kon den komen. Het konijntje is hier dus al meer dan een week en zoo komt het, dat jullie mij in den laatsten tijd een groot gedeelte van den morgen niet.zagen, want dan ging ik naar het Hoenderhof om groen voor hem te halen. Soms ging ik vóór het eten nog eens om hem een paar worteltjes te bezorgen en kwam ik op het nippertje en heelemaal buiten adem thuis. Maar nu is alle geheimzinnigheid gelukkig voorbij." Tom bedankte zijn nichtje hartelijk voor het lieve konijntje en vertelde haar nu, dot zij wel hadden opgemerkt, dat er iets bij zonders met haar was en ijverig geprobeerd hadden er achter te komen, maar dat hun dit niet had mogen gelukken. Eerlijkheids halve voegde hij er bij, dat zij meenden, dat Rita iets op haar kerfstok had, al wisten ze dan ook niet wat. Rita lachte nu hartelijk en zei: „Ik zal het jullie maar vergeven, want het leek wel heel vreemd. Maar ik ben toch blij, dat ik jullie met een goed geweten on der de oogen kan komen en ik hier on schuldig vóór jullie sta." „Even blank en rein Als het wit' konijn". zei Carla, die altijd dadelijk een rijmrje bit de hand had. „Leve Rita en het konijnriep Jaap uit. „Nu is alle geheimzinnigheid opge lost. Die Tom is een bofferd, hoor!" Hiermede waren alle Overminnetjes het roerend eens. Regen, regen, val maar neer, Wil de planten drenken. Als 'k door jou niet uit kon gaan. Zal ik daaraan denken. Want de planten hebben dorst, Snakken zelfs naar water. Groeien doen ze daarvan en Bloemen krijgen later! O, wat zol 't in onzen tuin Heerlijk zijn: vol bloemen. Heel den langen zomer door. Als de bijtjes zoemen Regen, regen, val maar neer, Laat de planten bloeien, "t Is voor ons niet erg: in huis Kunnen wij wel stoeien. Na den regen komt dc zon Lachen door de ruiten En wij loopen vroolijk dan Allemaal naar buiten. AJles is zoo frisch en moot En je ziet het groeien, T Duurt niet lang, of d'appelboom Zal nu ook gaan bloeien. Regen, zonder jou was *t dor Niemand kan je missen. Dankbaar moeten wij dus zijn En ons niet vergissen: Niet boos mopp'ren: Wat een kruis? 't Is vandaag weer regen f Heusch, wie niet van suiker is. Kan er wèt best tegen. UIT ONZE MOPPENTROMMEL. Dat nïctl „Mevrouw, hebt U wat voor mo te eten as-je-blieft V vroeg de landlooper. „Wacht jij eens even, dan zal ik mijn man roepen", dreigde mevrouw. „Doe geen moeite mevrouw", antwoordde do landlooper droogjes. „ik ben geen men- schcnctcr". CORRESPONDENTIE. Postduifje. Dat is heel goed en ver* stondig van je. Neen. dat map vooral niet gebeuren. Hartelijk dank. Prisiaantje. Je weet toch. dat je dubbele plaatjes-bij de fabriek kunt ruilen? Ik herinner mij geen raadsels van jc, maar ik zal eens kijken. Heb je meegednon aon de optocht Klein Duimpje. Een aardig vcraj© hoor. Ja, ken je het ook zoo? Als ik ie versje zoo lees, zou ik zeggen van wel. Probeer Het - maar eens. Zonnestraaltje. Zoo, ben jij ook af aan hof dichten geslagen. Heel leuk hoor! Misschien zet ik jou gedichtje ook nog in de krant, maar van allemaal kan dot niet tege lijk. Lelietje van Dalen. Heerlijk hè. 't Wordt nu toch langzamerhand zomer, ge loof ik. Ja, zeker stuur maar in zoovee! je wilt hoorWant de moppentrommel is bijna leeg en moot flink aangevuld worden. Deze is heel aardig. Donk jo wel Koekoek. Was dat geen leuk gezicht. Die jonge diertjes kunnen soms zoo grappig springen. Ja, dot komt van al di© auto's. Vooral Zondog's, dan zitten er heel wat men- schen achter bet autostuur die beter thuis konden blijven. Jo, een keer, vroeger in Arris. Cupido. Dat vindt jc zeker wel een fijn werkje hè Zoo in den tuin werken is ootc erg leuk vooral nu het weer zoo mooi is. Dat begrijp ik, help hem mmir flink hoor! Kampioen. Ook al aan het tuinieren geweest. Wat is dat toch heerlijk, zoo'n eigen tuintje hè Wat leuk zal dat er uit zien. Ja, heel graag. Lutyrus vind ik bijzonder aardig. Je mag me ook wel een bouquetje sturen hoor, als jc dat leuk vindt. Di© zet ik dan op mijn schrijftafel. Narcis. Pijn hè. Dot lijkt me net iets f voor jou. Wat leuk al dio verjaardagen too kort achter elkaar. Dnt wordt natuorlyk een reuzen feest I Blondje. Dat is niet veel wat je schreef. De volgende weck hoor ik zeker wol weer meer van je! K. B. Hartelijk dunk voor de bonnen. Die komen weer best van pas. Kwik. Hoe gaat het nu met i©. Wordt je al wat beter. Neen, vooral met dat mooie weer is het heelcnwtal niet prettig. Néén. nog niet. Beterschap hoor f Mol Ja, Vrijdloguvond. In welk nummer heb je gewerkt. Ik vond het allemaal heel mooi, vooral die dansen waren erg aardig In dio mooie belichting, 't Is zoo heel goed hoor! Sparappel. Ja, daar is niet »'©el aon te veranderen. En dan is bet maar het beste, dat je vlug afwerkt. Dan is het gauw gedaan en kun jc weer naar buiten. Bobbie. Dot heb ik gezien Heb jc ook meegedaan Dat tweed© raadsel was niet ul te gemakkelijk, maar j© hebt het toch ^eren- den Dat is hoofdzaak. C I y v i a. Dot wns het ook. Daar zullen wel heel veel neefjes en nichtjes geweest zijn. denk ik. Edelweiss. Ho* komt dnt zoo. AK jc dot wistMaar dot vertel ik je nu een9 niet. Is het goed gegaan met dat tooneelstwkje? Donk jc wel voor jc raadsel. Het is heel leuk hoor en komt natuurlijk in do krant. Leesgraag. Neen, dat was nu niet noodiig. Er stond deze week veel van je In d© krant. Dat heb je zeker wel gezien. Die tijd breekt nu ook r aan. Maar ik zal toch nog maar even wachten. OOM KA REL,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7