KINDERRUBRIEK.
!vV
De rubriek van Oom Karei
Zoo duurde het dan niet lang, of de tenten
stonden overeind, 't Had wel wat moeite ge»
Lost. Vooral het spannen van de verschillende
touwen was geen gemakkelijk werkje. Die
mochten niet te strak staan maar ook weer
niet te los hangen. We wisten dat toen nll-
maal nog niet zoo precies, doch een van on
ze makkers, die wel meer zoo iels had ge
daan, was er een heele haas in en had ons
spoedig- geleerd, hoe allés gedaan moest wor
den. Het opzetten van zulke tenten is> voorol
als ze een beetje gvoot zijn, nóg een heele
'kunst op zich zelf. Maar zooals met zooveel
dingen, als je eenmaal weet hoe het moet, is
er niets aan. Toen don ook een tent was voor
gedaan, hadden we zelf weldra de andere op
gezet. We wilden een echt kamp maken, dus
er móest ook een kampvuur zijn. En zoo
1 rokken er eénige jongens op uit om in het
bosch droge takken te zoeken. Een ander
maakte onderhand een ondiepe kuil in den
grond en zorgde ook voor de verdere toebe
reidselen. Want er moesten natuurlijk enkele
voorzorgen genomen, worden om brandgevaar
te voorkomen. Het was lang achtereen droog
en warm weer geweest dus een onkel vonkje
zou voldoende geweest zijn om het hccle bosch
in brand te zetten. Daarvoor moesten wc op
passen. Na een tijdje kwamen de houtzoe-
kers met een flinke voorraad terug en kort
daarop wees een gezellig knappend vuur de
plaats aan, waar ons kampement was opge
slagen. Wat vonden wc dat fijn. Dikwijls had
den we in boeken gelezen over Indianen kam
pen cn we verbeeldden ons nu, dat we zelf
ook zoo n beroemd kamp hadden. Alleen was
het bij ons wat vreedzamer dan bij die wilde
roodhuiden daarginds. Hoe we de dag door
brachten Nu, dat was heel verschillend.
Sommigen namen de fiêts om wat in de
naaste omgeving te toeren, onderen vonden
het leuker om met een mooi bo*k te blijven
lezén; weer anderen trokken het bosch in om
planten en bloemen te zoeken. Zoo had ieder
zijn eigen liefhebberij. Maar gezellig was het.
De dagen vlogen om en we vonden het alle
maal erg jammer, dat dé laatste dag was aan
gebroken. Dat was nog- even een hcéle drukte.
Want toen moest alles weer afgebroken cn
nétjes opgeborgen worden. Wel ging* dat veel
gemakkelijker en vlugger dan hét opbouwen,
maar het kostte toch nog betrekkelijk veel
tijd, voor dat alles opgeruimd was. Niets
bleef er meer staan en alleen een zwarte plek
in den g"rond, waar het kampvuur had ge-
brnd wees nog de plek aan waar wij gebivak
keerd hadden Het waren een paar onverge
telijke dagen geweest I
RAADSELS
1 Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels wa-
ref.
I. „M a n d o 1 i n e" met dc woorden Mhès,
hoor, kans, hard, boot, Elló, Iris, snor, geel.
II.„Indische tentoOnst- Hing- Arnhem" met
tent, Argentinië, school, midden, lans, ho.
Dc prijs kan as. Maandag worden afge
haald dóór NaT cis
NIEUWE RAADSELS.
I.
Mijn eerste deel is ccn grapp'g dier
Dat geeft aan ieder veel plezier,
Mijn tweede deel zijn lekkere dingen
Die eens aan struik of böomcn hingen.
Mijn geheel eten we graag cn veel
Maar alleen het binnenste deel.
TI
Mijn eerste déél hoert bij 't toilet
's Morgens en als men gaat naar bed.
Mijn tweede gebruikt men als men schrijft.
En opdat het je niet dirister blijft
Zeg ik, dat het geheel een stadje is
Met mooie poorten, lang niet mis.
UIT ONZE MOPPENTROMMEL.
HIJ WIST HET WEL.
Cr.^elgd jongmensch *.t den man, die zijn
fiets in elkaar heeft gereden
„Wacht maar, ik zai mijn brow wel eens
op je afsturen, die is chauffeur op een vracht-
Herinneringen van een Reus-
achtigen Paling
door G. J. V1SSCHER.
Misschien hebt ge mijn portret gezien
misschien ook niet. Maar zeker is het, dat
er een foto van mii op den /en Maart van
dit jaar in de krant gestaan heeft. En er
stond bij te lezen: „Deze reusachtige
paling is dezer dagen gevangen in het Alk-
maardermeer; hij weegt 25 pond en heeft
een lengte van 1,80 M."
Voor de duidelijkheid had men er nog bij
kunnen zetten, dat mijn omvang op het dik
ste gedeelte Al c.M. bedraagt. De meesten
van de jonge lezers en lezeressen, die deze
herinneringen uit mijn leven onder de
oogen krijgen, zullen wel eens gefotogra
feerd zijn. Dat vond je toen wel aardig,
zelfs toen je heel klein was reeds, voorol
ohidat jc daarbij een lekker koekje kreeg,
om stil te zitten.
rk heb bij die gelegenheid geen koekje
gehad, want ik zat, of liever ik hing, toch
stil. Weet je waarom?
rk was schijndood, of beter gezegd: ik
deed net, alsof ik dood was, dus ik deed
eigenlijk niels. Je begrijpt wel: een kronke
lende paling zou lastig geweest zijn voor
den fotograaf en een lastige paling je
iweet, wat daarmee gebeurt.
Om geen last te veroorzaken had ik mij
Van Drie Stoute Haasjes
De drielingen van Hazenstein
Zijn jeugdige schavuiten;
Mama heeft hen naar bed gebracht,
Maar is nog nauw'lijks buiten.
Of 't eenig zusje van de drie.
Dat gèeft het sein tot muiten
Het werd toen zulk een groot lawaai.
Dat Ma het wel moest hooren;
De haasjes trachten onder 't dek
Him lachen nog te smoren
Doch Ma is niet zoo licht bedot
En geeft hen om de ooren
HETTY BOREL.
al lang stil gehouden, al vier-en-hvintig uur;
precies zoo lang als ik in staat van gevan
genschap verkeerde.
Een slimme visscher uit het dorp Aker
sloot had mij gevangen „ïn het Alkmaar-
d-ermeer", zooals ge hierboven gelezen
hebt. Hij dacht zeker: „Zoo'n knaap van 25
pond is in levenden staat niet gemakkelijk
te vervoeren" en daarom had hij mij een tik
op mijn hoofd gegeven met een dik stuk
hout.
„Fop je mij, ik fop je weer," dacht ik en
ik verroerde geen vin meer.
„Die is dood," dacht de man, en hij nam
mij mee naar huis. Al zijn buren moesten
mij zien. Ik werd gemeten. Ik werd ge
wogen. Een paling van 25 pond I Dat was
iets zeldzaams Per stoomboot werd ik ver
zonden naar een vischwinkel in Amsterdam
en zoo ben ik hier terechtgekomen. Ik ben
gefotografeerd. Honderden menschen heb
ben mij bekeken, maar ik heb hèn ook be
keken, want mijn eene oog hield ik geregeld
eèn klein beetje open.
Wat er verder met mij gebeuren zal,
weet ik niet, maar ik zie de toekomst don-
erk in. Ik wacht natuurlijk op een gunstige
gelegenheid, om te ontsnappen, maar hier
in den winkel durf ik er niet aan te begin
nen. Ik zou wel op straat kur.nen komen,
want de deur staat meestal o.v)e-». ire»r daar
builen wemelt het van menschen. karren,
fietsen en auto*s, dus daar is voor mij gèen
doorkomen aan.
Ik weet niet, hoe het loopen zal. Enfin
Ik zal den tijd, die mij rest, maar gebrui
ken, om eens wat uit mijn leven te vertel
len, maar dan moet ik het een beetje hoog
ophalen.
Het zal ongeveer zestig jaar geleden ziin,
of misschien we! zeventig jaar, toen ik mijn
eerste en laatste gToote reis ordernam. Ik
vertrok uit mijn geboorteplaats, een di;p
gedeelte van den Atlantischen Oceaan ten
Zuiden van Engeland, in gezelschap van
schrik nieteenige millioenen broertjes,
zusjes, neefjes en nichtjes. Het doel van
Onze reis was het zoeken van zoet water.
Hoe groot ik toen was
Ik was ongeveer 5 c.M. lang en zoo ten
ger, dat ik doorschijnend was, evenals een
stukje glas; de menschen noemen zulk kléin
goed; clan ook „glasaaltjes". De jongens
noemen ons „kroosaalljes", omdat ze ons
te gelijk mei het kroos uit de slooten
scheppen.
Het vet zat ons in dien tijd niet in den
weg; er gingen er ongeveer veertienduizend
van ons in een pond.
Zoo klein als we waren, zwommen v.e
dapper op flinke diepte door het Kanaal en
de Straat van Dover naar cle Noordzee.
Boven ons hoofd voeren de schepen, maar
de schroef van zoo n boot deed ons geen
kwaad, want zij bleven dicht onder de op
pervlakte.
Veel leven maakten we niet, want we
waren, zooals ge begrijpt, allemaal zoo stom
als een visch. Toch bleven we niet geheel
onopgemerkt.
Onze dichte gelederen trokken de aan
dacht van andere visschen, zooals senel-
visch, zeebaars, pieterman, haring, heilbot
en andere zeeschuimers. Ge zult me niet
kwalijk nemen, clat ik ze zoo noem, als ik
erbij verte!, dat die schavuiten duizenden
bij duizenden van mijn arme bloedverwan
ten naar binnen sloegen.
Toen we op de hoogte van Londen
waren, ging er een deel van ons gezelschap
linksom de Theems op.
Later zwommen er weder een aantal
rechtsom de Schelde binnen. Andere dui
zenden verkozen de Maas of den Rijn, maar
ik zocht het verderop en bereikte met een
heele club het stadie Den Helder. Daar, in
het Marsdiep, lag een groot schip en toen
\se daarbij kwamen, werd er juist een flinkè
voorraad overgeschoten eten óverböo/d ge
gooid, waarvan we heerlijk smulden. Wij
dachten: „Misschien komt er nog el
meer" en daarom bleven we dicht bij hét
langzaam varende schip, maar zoo geraak
ten we in een sluis en kort daarna in het
Groot Noord-Hollandsch kanaal.
Hier troffen we het door ons verlangde
zoet water aan. We zwommen nog een eind
mee, maar hoe verder we kwamen, hoe
drukker de vaart werd. Voorbij Alkmaar zag
ik het Alkmaardermeer en ik trok met on
geveer honderd kornuiten dien plas binnen,
vast besloten, om daar een jaar of vijf le
blijven.
Ik wist toen niet, dat~die vijf jaar ruim
een halve eeuw zou worden f
Ik noemde zooeven vijf jaar, omdat dit
ongeveer de tijd is, 'dien we bij voorkeur
in zoet wate-r vertoeven. Dan verlangen we
weder terug naar de zee, vanwaar we ge
komen zijn.
Op vijfjarigen leeftijd werd ik ook door
dat verlangen aangegrepen, maarhet is
me niet. gelukt, de zee te bereiken. Ik had
dan weder door een sluis moeten gaan. Bij
Amsterdam heb ik mij nooit durven wagen;
daar zijn te veel menschen.
Te Zaandam ben ik geweest, maar daar
is de sluis zoo gevaarlijk smal. En Den Hel
der heb ik ook nog eens opgezocht, maar
doordat er tegenwoordig zoo'n druk gebruik
gemaakt wordt van een nieuw konaal - ik
geloof het Noordzee-kanaal doet de sluis
aan Den Helder maj)r zelden dienst.
Telkens keerde ik naar het Alkmaarder
meer terug en hier heb ik ;n den loop der
jaren mijn reusachtige lengte en mijn
kolossale zwaarlijvigheid gekregen.
Ik ben aan lallooze gevaren ontkomen.
Ik heb eens een heel wijzen paling hoo
ren zeggen:
„Ben je dan je leven moe,
„Zwem maar raak eojiao maar toe 1"
Och jaf Sommigen ven mijn Vermissen
zwommen te dicht aan de oppervlakte en zij
werden een prooi ven ooievoars, reigers,
aalscholvers of meeuwen.
Anderen hapten in het aas van een hen
gelaar of een zctangel. of z'd bcfc-n in het
lokaas van den peurder. Weer anderen
stoeiden tusschen het kroos e.i werden mef
een schepnet gevangen, ofzij zwommen
in een fuik.
Dit laat9te is mij nu op miin hoogen leef
tijd ook overkomen. Als ik uit dezen winkel
ontsnapt ben, '-1 mii 20oiets niet meer ge
beuren. Dan zal ik wacht f Daar komt
de baas uit de woonkamer. Hij roept zijn
zoon. Wat zou hij te vertellen hebben?
„Piet f We zullen dien groot"- paling
van nacht in deze kist le.srgen. Maar haal
dan eerst een staaf ijs. Daar leggen we
hem boven op. We zullen zien, dot we Kern
morgen aan onze 'verschillende llanten
sliilen."
O, wat i§ hét goed, dat ik vandaag het
een en ander uit mijn leven verleid heb Ik
vrees, dat ik ér morgen niet rncei voor in
de gelegenheid zal zijn f
EEN LANC-SLAAPSTBfc.
Een bloementuin lag in diepe rust,
Nog door geen zonnestraal wakker gekust.
Daar ontwaakte vróuw lijster en riep met
een gaap
„Hoe vreemd nog de heele tuin ligt in
slaap.
!k weet toch secuur, cat de nacht is voorbij,
Waarom dan toch niet wekte 't zonnetje
mij
Hé vogels, hé bloemen, ontwaakt, vlu|
Ontwaakt.
De dag is begonnen, nu komt weer uw teak
Zoekt wormpjes en rupsjes voor 't hong-vïg
gebroed
Schenkt rhild aan de bijtjes uw honing zóo
zoo zoet.
En kweelt daarbij lustig uw liederènkeur
Verspreidt daarbij kwistig uw heerlijken
geur I"
„Wel heb ik nu ooit" riep een musch '»it de
goot,
„Die malle vrouw lijster speelt raar op haar
op haar poot;
Het is nog pik donker en zij zegt t is dag".
»,T lij droomt" riep dé specht met een
schantrenden lach.
De mees toen pakte bij 't vleugeltje gauw
Haai jong, dat warempel wegvliegen wou.
Blijf hier jij" riep moeder „ondeugende
guit
Eer 't zonnetje op is, kom je er niet uit
„Een dauwdrop, "t is dag alriep ;"ichend
een roos.
..Oih jij met je dauwdrop, sprak 'n lelie
nu boos.
Vaar blijft d3n de zon, als 't morgen al is
Daar slaat noe de maan. het is nacht nog
gewis
Jawel hoor, daar straalde in heerlijke
pracht
De maan nog, „o kijk eens hoe vroolijk ze
lacht"
„O, o, toch wat heeft me dat maantje een
pirt"
„Ha, ha, lacht zè vroolijk, de zon bluft in
bed".
„Ik dn k "set a! gisteren en zei het haar
wel
Zeg zonnetje hoor eens, je Schijnt veel te
fel r
Maar 't zonnetje leek wel wat doof aan dot
oor,
En brandde en gloeide den heelen dag
door.
Nu is ze dan zeker vermoeid, die schavuit".
Ja, ja", riepen allen „o foei zon sliep uil 1
Wij zijn jou van daag nu de baas eens,
hoera
£eg loopt soms je klokje een half uur na!"
Gestoord door 't lawaai en de vreesclijke
prei
Werd 't 2onnetje wakker en woelde in luiar
bed.
,Hè", dacht ze „wat is dat toch voor een
kabaal
Ik kan niet meer slapen, het is een schan
daal".
De ondeugende maan, die haar boosheid
wel 73g.
Riep spottend haar toe: „Zeg eens zus is
dag!"
En na deze woorden verdween fluks de
maan
Om nu op hun beurt ook wat slapen te
gaan
Verschrikt keek de zon fluks door 'f wol-
kéngordijn
Haar schaamteblos wierp er een rozigen
schijn,
Op al wat er wachtte op haar vriendelijk
gezicht
En dat zich nu baadde in haar koesterende
licht.
„Onze zon, onze zon!" klonk 't vogelen
koor luid.
De bloempjes om strijd vouwden kroon-
blaadjes uit
En al wat er loefde, dai deed wat het kon,
Om hulde le brengen aan de opgaande zon.
(Ons Eigen Tijdschrift).
Van Alles Wat
Spelletje
DE VOGELKOOPMAN.
De vogelkoopman die gewoonlijk door
het lot aangewezen wordt geeft aan on
geveer drie kwart der spelers allerlei ver
schillende vogelnamen. De overige snelcis
ziin koopers.
De koopman staat nu 'midden tusschen
zijn vogels.
Eén der koopers vraagt hem dan:
„Wat hebt ge in uw volière?"
„Allerlei mooie vogels," luidt het ant
woord.
„Ik zou graag een meesje willen hebben."
„Alstublieft."
Als de koopman een meesje heeft, geeft
hij dit aan den kooper.
Het meesje klapt met de vleugels en trip
pelt achter zijn nieuwen eigenaar aan.
Heeft de koopman echter geen meesje,
dan antwoordt hij:
„Dat heb ik niet."
De kooper moet dan een pand ven en
gaat heen.
Eèn tweede kooper komt en zegt no de
gebruikelijke vraag en het antwoord daar
op:
„Ik zou graag een duit willen hebben."
„Alstublieft."
De duif klapwiekt en volgt haar nieuwen
meester met kleine trippelpasjes.
Alle koopers koopen op hun beurt, totdat
eindelijk de eerste weer begint en leder op
nieuw een beurt krijgt.
Als de vogelkooi heelemaol leeg is,
wordt de kooper, die de meeste vogels
heeft, tot overwinnaar uitgeroepen en be
loond. De vogels kirren, fluiten, zingen en
fladderen daarbij.
CORRESPONDENTIE.
Kwik. Nog een tijdje geduld hoor. Ik
denk over een pcar maanden. Eerst moeten
alle repetitie's achter de rug zijn. Want an
ders schiet het schoolwerk er bij in.
Leesgraag. 't Is nu ook nog hcclc-
ina.il geen weer om te zwemmen. Néén, da*
was lang niet aardig gezegd. En vooral niet
voor een padvindster. Dat is ook een heel
eind. Ben je terug getramd
C I y v i n. Als je altijd goed gewerkt
hebt zal dnt ook wel gebeuren. Goed succes
hoor I
Bobbie. Vindt je het aardig, dat wiel
rennen. Als het maar niet langs den weg ge
beurt, want dnn is het vrij gevaarlijk. Vooral
voor het wandelende publiek.
B n 1 s e m i c n t j e. Dat was zeker wel een
fijne dag. Heb je veel plezier gchud. Is zij
ook een nichtje \on onze krant?
Mol. Ik geloof, dat je je vergist. Maar
hot is toch wel begrepen, geloof ik. Ik heb ten
minste nog* niets gehoord daarover.
Goudeniegen. Wat leuk, dat jelui
de klas zoo aardig versierd hadden. Zoon
feestje is wel gezellig hè Jammer dat zoo
iets maar een koer per jaar voorkomt.
Blondje. Misschien wordt het wel gauw4
weer beter. Maar nu is het nog veel te koud.
Als we hier een oveidektzwcmbad hadden, net
als in Utrecht, zou je altijd kunnen /wem
men.
Een-nichtje, die in haar brief ccn
mooie klaproos insloot, vergat haar naam r
onder te zetten. Maar toch hartelijk bedankt
hoor. Alleen weet ik nu niet, wie je bent.
Schrijf je dat d« volgende week nog eens. En
speel maar ijverig piano. Dan zal je wel gauw
mooie stukken kunnen spelen.
D ui n v i o o 11 je. Neen, het is niets
prettig- En telkens een onweersbui. Ik wou,
dat ik dat ken, maar dnt kon ik net zoo min'
als iij.
Hartelijk dunk voor de bonnen.
Narcis. Je "mag zelf altijd net zooveel
opstellen inzenden als jc wilt. ook al is er
geen wedstrijd En die komen don. toch ook
wol in de krant. Jo, dat is wel zoo, mnor nl-
lemoal kennen dat nog niet
Lenteklokje Wat scheelt hem Ge*
lukkig dat hij weer wat beter wordt. Waarom
onderstreep je die laatste woorden zoo acht
mnfll
Meiklokje. Ja, heel goed hoor. Har
telijk welkom in ons midden. Dat wordt wel
steeds beter. Als je me iedere week een brief
schrijft, gaal dat best.
Klein Duimpje. Slaap je daar niet
doorheen? Ju, maar ze moeten ook weer niet
te veel hebben. Dat moet toch ook gebeuren.
Anders zou je niet veel loeien.
Doornroosje. Jij bent ook al zoo
heftig nan het onderstreepen von die woor
den. Ik ben benieuwd de volgende week te
hoorcrv wat dnt beteekent. Zal je dot niet
vergeten
Postduif je. Neen, dat is ook niet
zoo. Minstens even mooi. Misschien is het
hier zelfs nog wel mooier. Dat was een aar-
dige verwelkoming.
Kampioen. J - hebt een aardig ver
haalt j geschreven en 't komt natuurlijk in de
krant. Dank je wel lioor Wanneer het er in
komt weet ik nog piet, inaar in ieder geval zoo
gauw mogelijk.
Cupido^En wat gu j> dan in Utrecht
beginnen, 't Is té hopen dat je mooi weer hebt.
Wel gefeliciteerd hoor I Goed schrijf me daar
maar eens heel veel over.
Nüchtegnnltjc. Hoe komt dat zoo.
Je bont toch niet ziek? Of komt het van dat
„heerlijke zomerweer", waarvan we zoo kun
nen genieten Die komt nog wel eens.
Robbedoes. Goed, stuur hi t dan
maai als je het klaar hebt,
B T u i n o o g. Hoe kom jo daaraan. Ze
ker te veel lekkers gegeten! Ja, je zult dnor
wel veel genieten denk ik, want er ziin fallooze
mooie dingen te bewonderen.
Frisinantj e. Hartelijk gclukgewenscht
hoóf. Als je dit leest is het wel een dag te
laai, maar de bedoeling is toch goed, dnt be
grijp je wel. DeZc weck nog niet, maar na do
volgende week kan ik jc wel weer wat helpen.
Herinner me er dan nog maai eens aan, b v.
begin Juli.
D u i 2 e n d s c h o o n t pe. Jo, je was' erg
laat. Jc weet toch wel dat het bij loting' goat
Ik kan dus vooruit nooit zeggen wanneer je
een prijs krijgt. Maar zonder twijfel zal het
lot jou ook wel eens als de gelukkige aan
wijzen.
Spin. Lees er maar goed in cn bestu
deer maar goed allo woorden, hoe jo die
schtijft Want clan kan je er misschien nog
heel veel uit leoron Jc behoeft er hcelcmaal
niet bang voor te zijn hoor. Wat een aardige-
sluitregels heb je
OOM KAREL.
Voor de Kleintjes
Bij den Bakker
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Bakker, bak je in den oven
Lekker brood van 't witte meel
Wil je er vooral aan denken.
Dat ik alles mét Jop deel
Jop, dat is mijn kleine hondje.
Eiken dag geef ik hem brood.
En als hij mij wil bedanken,
Geeft hij mij zijn rechter poot.