KINDERRUBRIEK Twee Cendjes en Cén VI i eg. Artisnieuws C.É.Je Li lie Joqerwaard OP DEN LAATSTEN VAN AUGUSTUS! ZWALUV VAN ALLES WAT VARIA VOOR DE KLEINTJES De Rubriek van Oom Karei. Jelui zult bemerkt hebben, dat er de vorige week geen kinderkrant 13 vrschenen. Dat kwam, doordat ik met vacantie was. En ook nu nog ben ik niet in Amersfoort, zoodat ik ook in deze kindierkrant nog geen raadsels kan opgeven en 00L do correspondentie nog ach terwege moet blijven. Jo moet n.l. weten, dat ik, als ik dit aan jelui schrijft. Dinsdagavond, een aardig eindje van Amersfoort verwijderd ben. Ik zit op 't oogenblik in Zwitserland, mid den tusschen de met sneeuw bedekte berg toppen van het hooggebergte, waarvan jelui misschien wel eens op school of ergens anders gehoord hebben. Hoe mooi het hier is, kan ik jelui onmogelijk met een paar woorden schrij ven. Daar zouden boeken mee te vullen zijn en dan natuurlijk de noodigo illustraties erbij. De bergen zijn op den top steeds bedekt met sneeuw, zomer en winter door. Toen ik de vo rige keer in Zwitserland was, heb ik jelui daar velschillende bijzonderheden van verteld, o.a. dat op verschillende bergen spoorbanen zijn aangelegd, z.g.n. tandrudspoorwegen, waardoor men de bergtoppen op gemakkelijke wijze kan bereiken. Maar dat is lang niet met alle bergen het geval. Wil men cie andere bergen be klimmen, dan gaat men meestal met gidsen, die heel goed den weg weten en die gewa pend zijn met touwen en pikhouweeleru Want het zijn meestal zeer moeilijke en gevaarlijke wegen, die men dan moet volgen, zoodat de „bergbeklimmers" met een touw aan elkaar worden verbonden, waarvan de gids het begin vast heeft. Maar van zulke gevaarlijke tpchten houd ik niet erg, zoodat ik maar gebruik maak van de bergtreinen. De volgende kin derkrant is weer geheel compleet met raad sels en correspondentie. En dan zullen we ook weer eens spoedig een wedstrijd organi- seeren. Maar dan moeten jelui mij eerst eens schrijyenj, wat voor wedstrijd jo het liefst zou willen hebben. OOM KAREL. De kameelen gaan uit. „Oï kijk eens, pa Wat een vreemde dieren I" „Ja, ventje, dat zijn kameelen." „Wat hebben ze rare knobbels op den rug." „Elke kameel heeft twee bulten." „En dat beest daarnaast, wat is dat?" „Dat is een dromedaris; die heeft maar één bult." „Mag ik ze een koekje geven?" „Jawel Ga je gang maar Hoe dikwijls ik dat al gehoord heb, weet ik niet. Ons hok is dicht bij den ingang van Artis, zie je, en voornamelijk de jonge bezoekers zijn dus, wanneer ze ons zien, nog rijk beladen met belangstelling en met versnaperingen. Van die laatste krijgen we ruim ons deel. Meermalen heb ik hooren zeggen: „Broertje, moet je niets voor de aapjes bewaren?" Dan loopen ze verder, maar intusschen zien wij weer uit naar andere kinderen, die het groote hek binnenkomen. Ik denk wel eens: „Zoo'n plaatsje bij den ingang is toch maar fijn f Er zal voor de dieren, die achter in Artis wonen, niet veel over blijven I" Wat mijn zuster en mij altijd gehinderd heeft, dat is, dat onze wandelgelegenheid hier zoo klein is; dat was in Azië anders I We loopen vaak wel vijftig keer achter elkaar de kleine ruimte rond, om ervoor te zorgen, dat we geen stijve pooten krijgen, want we hopen toch altijd nog eens in de gelegenheid gesteld te worden, een wan deling te maken van een uur of zes. Van 't voorjaar zei mijn zuster: „Her man f Ik geloof, dat we onze pooten wel kunnen verknopen; ik heb er een voorge voel van, dat we nooit meer uit dit hok komen." „Kom Gretazei ik. „Je moet den moed niet opgeven. Laten we nog maar eens heen en weer wandelen. Als we het loopen afleerden, zouden we er misschien later spijt van hebben." En wat gebeurde er later? Op een mooien zomerschen dag komt de oppasser naar ons bok.Fk dacht, dat hij eten kwam brengen, maar neen f Hij had een stuk karton in de hand en dat maakte hij vast aan den buitenkant van ons hek. Hij keek er even naar en toen ging hij weg. Greta en ik loerden over het hek heen, om te zien, of er iets op stond. JaWe zagen letters en cijfers, maar doordat wij het ondersteboven zagen, konden we het niet lezen. Het duurde niet lang, of daar kwamen twee jongens aan. Ze keken ook naar het karton en de één las hardop: „Kameelrijden, 1112 en 24." „Wat beteekent dat. Piet?' vroeg de ander. „Wel, dat beteekent, dat er 's morgens van 11 tot 12 en 's middags van 2 tot 4 gelegenheid gegeven zal worden, om op de kameelen te rijden. Ik heb er al iets van in de krant gelezen." „Dat is leuk," zei zijn kameraad. „Ik z^l maken, dat ik er bij ben." Ik keek Greta aan, en zij mij. „Heb je 't gehoord?" vroeg ik. „Ja," zei ze zacht. „We zullen een uit stapje maken. Waar zouden we heen gaan „Ik denk naar het nieuwe Stadion, waar over alle menschen hier buiten het hek den mond vol hebben. Ze komen er allemaal vandaan, of ze gaan er heen. Je kunt er vast op rekenen, dat wij ook iets te doen krijgen bij de Olympische spelen. „Ol Heerlijkriep Greta. „Misschien hebben ze naast dat Stadion ook wel een klein woestijntje aangelegd; onlangs heb Twee eendjes zien op zeek'ren dag Op 't zelfde oogenblik Een vlieg. Wachtkwaakt nu d'ééne eend, Dat vliegje, dat snap ik! - Nee, nee 1 kwaakt boos de and're eend, Dat vliegje is voor m ij. - 'k Heb juist zoo'n ergen honger, dus Ben 'k met die vlieg heel blij I Kwak, kwak f Kwak, kwakdo eendjes, och, Die vechten me zoowaar! Ze vliegen met hun kopjes, au Heel hard tegen elkaar! Nu zitten beiden droef ter neer: Hun kopjes doen zoo'n pijn Hoe konden zulke eendjes toch Zoo vrees'lijk dom ook zijn?! Het vliegje zweeft vlug weg en gonst: Denk niet, dat het mij spijt, Dat jullie plots zoo'n ruzie kreeg 'k Moet verder, 'k heb geen tijd ik hooren zeggen, dat er in die buurt zoo veel zandtreinen rijden I" We maakten van blijdschap samen een rondedans, wat de oppasser tot zijn mgat deed zeggen: „Ik hoop, dat ze gauw op houden met die malligheid. Als ze een poot breken, komt er niets van de wandelritjes I" Dat begrepen we ook en we hielden ons verder rustig, maar het heerlijke vooruit zicht ging geen oogenblik uit onze ge dachte. Greta stond een poosje later keer op keer met haar staart tegen het hek te slaan. „Wat doe je toch?" vroeg ik. „Ik kam mijn staart uit," zei ze. „Kijk eens even, of de haren nu netjes zitten." En zelf stond ik dèn met den hoef van den eenen, dan van den anderen achter poot tusschen mijn voorpooten te wijven, zoodat Greta vroeg: „Heb je last van de vliegen Weineenwas mijn antwoord. „Ik poets mijn schoenen We wilden er dus allebei extra netjes uitzien. Den volgenden dag zou het gebeuren. We kregen een lederen hoofdstel om met een halster eraan en werden buiten het hok gebracht. We keken naar den portier, om te zien, of die het groote hek aan den straatkant openzette, maar daar kwam niets van in. „We gaan niet naar het Stadion," zei Greta zuchtend. Maar vooruit! We waren toch buiten het hok en dat was in geen jaren gebeurd. Eerst werd Greta gezadeld. De oppasser plaatste een kleine Turksche schel tusschen haar bulten. „Daar komt niemand te zit ten," dacht ik. En zietAan weerskanten van haar zadel werd een zitbankje met een voetenplank gehangen. Twee mooie Per zische kleedjes voltooiden haar uitrusting. Ik werd ook opgetuigd. Perzische kleed jes kreeg ik ook opzij, maar geen zitbank jes. Mijn zadel had maar één zitplaats, pre cies tusschen mijn beide bulten. Weldra waren we omringd door een heele groep kinderen, met hun cuders er bij. Kinderen tien centzei de oppasser van Greta. /Volwassenen vijftig centHalfvolwas- senen een kwartje!" riep de oo^- ,ser, die mij vast hield. Greta was weldra beladen met zes kleu ters, drie links en clrie rechts. De ouders betaalden de dubbeltjes; ze kregen een kwi tantie met ons portret erop. Wij keken daarbij nieuwsgierig toe, wat een jongetje deed zeggen: „Zie je dat? De kameelen kijken, of er niemand een valsch dubbeltje geeft!" Dat was niet zoo;; we wilden alleen weten, of er niemand een koekje gaf, maar daar kwam nu niets van in. Ik had nog niemand op mijn rug. Zou ik dan niet mee mogen Verlangend keek ik rond. GelukkigDaar naderde een lange, magere heer. Hij gaf mijn oppasser twee kwartjes en zei: „Ik wil nog eens herinnerd worden aan mijn reis door Arabië." De kinderwagen zooals ik Greta al spottend genoemd had was reht over eind blijven staan, maar op een zacht rukje van mijn oppasser knielde ik netjes; de heer stapte op en ik rees weer overeind, Al klaarNu begon de tocht: Greta met haar oppasser voorop en ik. met den mijne er achter. We liepen langs ons hok Leen langs de lama's, de Vogels, de apen en zoo den heelen voortuin rond. De papegaaien scholden ons uit: „KoekjesdiefLeelij- kerd I Met den stok! Dief! Dief! Diefl", maar daar lachten we om. 't Ging natuurlijk stapvoets en onze buur man, de dromedaris, jaloersch als hij was, zei: „Wat een kinderachtig werkjeDra ven moet je, net als een paard't Is waar, dat hij dat veel beter kan dan wij, maar ik begreep wel, dat hij het alléén zei, omdat hij thuis moest blijven. Greta werd boos en zei: „De druiven zijn zuur." Op het eerste ritje volgde een tweede, een derde, een vierde er kwamen al langer hoe meer liefhebbers. Ik had nog een buitenkansje. Je moet weten, dat de oppasser van Greta haar halster vasthield, vlak onder haar kop, zoo dat ze met den kop bijna geen beweging kon maken. Zij droeg immers kinderen en daarmee moest men voorzichtig zijnMaar mij werd meer vrijheid gelaten. Mijn op passer hield den halster bij het jind vast en zoo snapte ik onder het loopen dan eens een paar iepenbladeren, of van een kastan je, of van een linde, ja zelfs van een goud- esch Die smaakten fijn. Ook zijn we gekiekt voor de krant, 't Speet me, dat ik toen een iongen van een jaar of zestien op mijn .rug had. Een vol wassene had ik prettiger gevonden, want dat staat deftiger, maar enfin We doen allebei goed ons best. Wie weetAls er Oosterlingen in Amsterdam komen en ze hooren, dat hier een paar ver trouwde kameelen zijn, huren ze ons mis schien wel, om, evenals zij dat thuis ge woon zijn, een ritje door de stad te maken, maar ik hoop, dat dit dan 's nachts gebeu ren zal, want overdag rijden er naar mijn zin te veel auto's en fietsen. Op den laatsten van Augustus Onze Koningin veijaart, Torens vlaggen, masten; huizen. Vloot en scheepjes in de vaart L Gaan de kind'ren met oranje Mutsen, jurken, petten, das, Sjerpen, mét of zónder franje, Of oranje móde w as Zóo je 't ziet in alle steden. Dorpen, buurtjes, élk gehucht, Jij doet óok toch dapper mede, Weert je zoo een dag geducht?? In de verre, donk're wouden Zou je denken niéts gebeurd Ga eens kijken, ga eens gluren, Of déar géén oranje fleurt Zw ampjes rijzen, zwampjes óolijk Sierend 't stille bosch kordaat, Fél oranje éven vroolijk, Als jouw bol je feestpet staat f Vliegen zwaluwen laag, o, dan regent 't vandaag zoo heb 'k altijd van grootje vernomen dus jij, zwaluwtje vlug, keer maar gauw weer terug en verhef je hoog boven de boomenl Zeg, wat doe je beneên? vlieg toch dadelijk heen! kind, hoe kun je zoo dom toch wat praten bij dit donkere weer 'vind ik mugjes veel meer hier bij jullie zoo laag in de straten Schijnt de zon hoog omhoog, o, dan maak ik een boog en vlieg hoog, ja, ver boven de daken heb maar nog wat geduld ,,'t weer" 'm toch niet mijn schuld „zon" of ^regen" kan ik toch niet maken 1 TANTE JO HEEFT ZEVEN ZONEN. Alle spelers gaan in een kring staan en houden elkaar bij een hand vast. Terwijl zij nu in de rondte dansen, zingt één uit het gezelschop: „Tante Jo heeft zeven zonen, Zeven zoons heeft Tante Jo. Zij eten niet, ze drinken niet En allen doen ze zoo!" Bij het woord „zoobootsen allen de gebaren, beweging of den stand, welke de voorzangster bij dit woord heeft, dadelijk na. De kring mag daarbij niet verbroken worden. Wie in gebreke blijft of lacht, moet een pand betalen. Er wordt nu een andere voor zangster gekozen, tot allen een beurt heb ben gehad. Ten slotte worden de panden verbeurd. MUZIKANTEN. Professor A. bezoekt met eenige stuo«-n- ten in het ziekenhuis de zaal waar de borstlijders liggen. Hij zegt,,'t Is mij op gevallen, heeren, dat muzikanten, die blaasinstrumenten bespelen, 1 onder vat baar zijn voor borstziekten. Ik vraag daar om steeds iedere zieke, dien ik onder be handeling krijg, of hij muzikant is." „Niet w-aar aldus wendt hij zich tot een der zieken „u is muzikant. Ik zou daarop durven wedden." „Ja, mijnheer", antwoordt de man. „U ziet, heeren", vervolgt de professor met een triomfantelijken blik op zijn hoorders, dat ik ook nu weer goed zag. „En welk instrument bespeelt u, vriend „De groote trom, mijnheer", luidt het onvoorziene bescheid. HULP. Een regiment infanterie trok door een kleine stad en moest op korten afstand daarvan een bosch passeeren. De op merkzame burgemeester zeide tot den of ficier „In het bosch, dat gij doortrekken moet, is het zeer onveilig, er zijn vele roovers indoch als ik u er genoegen mee kon doen, dan wil ik wel vier dien ders medegeven. DE LANGE DAG. Een boerenknecht zei, dat hij soms vijf en twintig uren op een dag werkte. Toen men hem aan het verstand tracht te te brengen dat dit niet kon, omdat dag en nacht maar vier en twintig uren heb ben, antwoordde hij „Nou ja, maar ik sta ook een uur vóór zonsopgang op." (UitElck wat wils). LANGS EEN OMWEG. Thomas (tot zijn vriend)„Als ik jou zie denk ik altijd aan Willemdie is me ook nog tien gulden schuldig." KINDERMOND. Kleine Mary van vier jaar is met - oeder meegegaan naar Engeland, waar haar grootouders wonen Deze en ook de ~ites spreken Hollandsch er. 'Mary heeft niet de minste moeite, ze verstaat en wordt ver staan. Maar op een dag gaat Mary met moe der naar een bevriende familie. Moeder is in druk gesprek met een oude vriendin en Mary, die niets verstaat van al wat ze zeggen, loopt verveeld heen en weer. Een zuster van moeder's vriendin, ziet de verveling van het kind, haalt een tijdschrift met aardige gekleurde plaatjes en Iaat dit het kind zien. Heel langzaam slaat ze de blaadjes om „Mag ik ze uitknippen vraagt Mary. De dame, lachend, haalt haar schouders tegen haar, slaat een ander b'aadje om. „Mag ik ze uitknippen toetert Mary in haar ooren. De dame, lachend, haalt haar schouders op, zegt iets, waarvan Mary niets verstaat. Het kleine ding wordt zóó boos, dat ze stampvoetend van nijd, gilt: „Mag ik ze nou uitknippen Haar moeder, verschrikt, komt aanloo- pen en vindt een huilende Mary, die snikt: „Zoo'n groot mensch en ze begrijpt niets ZOO MOEILIJK NIET. 1. Moeder: Lieve hemel Pietje, ik be grijp niet, hoe je zoo vuil kunt worden. Pietje O, dat is heel gemakkelijk. Komt, u maar even mee in den tuin, dan zal ik het u wel eens laten zien. 2. Een oudere vriend, door zijn jonge ren gevraagd zijnde, hoe oud hij was, gaf dezen tot antwoord: ik ben twee maal zoo oud als gij waart, toen ik zoo oud was als gij nu zijt; en als gij zoo oud zult zijn als ik nu ben, zijn wij samen 63 jaar. Hoe oud was ieder? 5. Eene vrouw gaat .met eieren naar de markt. Zij verkoopt van hare eieren aan een eersten kooper de helft en nog een half ei, aan een tweeden de helft en een half ei van de rest, aan een derden helft en een half ei voor de haar toen nog ove rige eieren en eindelijk aan een vierden de helft en de rest van het laatste over schot en had toen geen eieren meer, hoe veel eieren zijn er geweest 4. Een boer kocht ganzen, eenden en musschen. Voor eene gans betaalde hij 5 gulden, voor eene eend 1 gulden, en voor een musch 5 centHij besteedde 100 gul den en bekwam 100 vogelsHoeveel zijn er van elk soort geweest? MIJN EERSTE LEESBOEK. Moes, dit is mijn eerste boek. Dat ik zelf kan lezen. Als ik maar mijn best wil doen. Hoef 'k niet dom te wezen. Laat eens zien: ik leer op school Lezen en ook schrijven. Veel meer nog! Maar als ik praat. Moet 'k na schooltijd blijven f C. E. d. L. H.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7