KINDERRUBRIEK VAN TWEE SCHRIKKEN x x X In den Bramentijd Fabel Van Alles Wat HET POESJE HET KIND De Rubriek van Oom Karei. Ziezoo, ik ben weer in Amersfoort aange komen. De vorige week schreef ik jelui alr dat ik mijn vacantie in Zwitserland heb doorge bracht. Het was niet de eerste keer. dat ik daar was in het land van de hooge bergen en de blauwe meren. Het was zelfg de vierde maal. Maar toch vind ik het er zoo mooi, dat ik er nooit genoeg van kan krijgen. En ik wed dot jelui het, o!s je met me mee was geweest, roerend met me eens zou zjjn. Maar nu 1* óe vacantie, tenminste voor mij, weer achter den rug. En aan den onderen kant is het toch ook wel weer prettig hier tusschen je vrienden en bakenden terug te zijn. Voor jelui Js, ets je dit leest, dc vacantie ook al w»e<Y voorbij. Uit do verschillende brieven, die ik kreeg merkte ik wel dot jelui allemaal heel veel van dc vacantie genoten hebt. Nu, dat mag cols wel. Want als je op school steeds je best hebt gedaan en flink hebt gewerkt, don is zoo n vacantie-tijd ook wel verdiend. Schrijven jelui me nu eens. wat voor wedstrijd je het liefste wilt hebben. Je moogt zelf uit kiezen; een opstelwedstrijd, kleurwedstrijd, of iets anders, wat je maar wilt. Ik zal voor deze keer nu eindigen met een nnrcPg versje, dot Edelweisz mij zond om in de krant te zetten. Het heet DE ZEVENSTER. Zeven kleine sterretjes Dorsten niet allecne Door h et gToote zwarte veld Van den hemel henen, 't Wolkenpad dat was zoo smal En het was zoo duister; En zo hoorden overal; Zacht en vreemd gefluister. ..Loflt ons liever samen gaan". Zei één van de zeven, „Dicht tegen elkander aan; Wij zijn toch ook neven." En de tweede zei„Gewis, Samen ziin wc dapper Maar dit kleintje zie, dat is Niet zoo'n sterke stapper." „Dan moet die in het midden staan," Zei de grootste sterre „En dan gaan we zoetjes aan En niet al te verre." En ze kropen bij elkaar V,t de kopjes, zeven Kleine blonde scharrelaars Die nu dapper zweven. Als je s avonds buiten komt Kun je ze zien wandelen De gezichtjes blij en rond. Blank als rijpe amnnd'len. RAADSELS. Oplossingen van dc vorige keer. oplossingen van de vorige raadsels wa ren I. „De morgenstond heeft goud in den mond" met de woorden dooi, gems, druif, Eemnes, netten, hond, dons, grond. II. „Avondster" met de woorden rond, stad, straten, vet. De prijswinnaar „Lenteklokje" kon de prijs a.s. Maandag aan ons bureau komen af halen. NIEUWE RAADSELS I. Maak van het woord Amersfoort zelfstan dige naamwoorden cn wel: Tc een vervoermiddel. 2e een viervoetig diertje. 5e een ander woord voor lakkei. 4e een ander woord voor stok. 5c een deel van een boom. 6e iets, waarop het \roolijk moet toegaan. 7c een voorwerp, del dient om de voeten te verwarmer 8c drassig land. 9e iets. wat sommige metalen leelijk be derven kan. II. Kroisraadsel. Op de staande zoowel als de liggende kru.s- jrslijn komt dc naam van een dorpje in Gel derland. X 'XXXXXXX* X X Ie rij een medeklinker. 2e rij een slim dier. 3e rij een academiestad in ons land. 4e rij een plaats in Groningen. 5e rij 't gevraagde woord. 6e rij een stad in Pruisen 7e rij een ander woord voor twist. 8e rij iets, waar op geschreven wendt. 9e rij ec-n medeklinker. Er waren dat jaar al heel weinig bramen cn die er waren, werden later rijp dan ge woonlijk. Tooh wilde Jaap van der Steen er zoo heel graag wat vinden om ze in het dorp te verkoopen en voor het geld, dat hij ervoor krijgen zou, eieren voor zijn zieke zusje te koopen. Op een vrijen Woensdaemiddag ging hij daarom naar het bosch. Het loopen viel hem niet gemakkelijk, want zijn ééne been was korter dan het andere. Maar al was hij dus kreupel, zijn zieke zusje wilde hij toch eieren verschaffen. Vol moed en vergezeld van zijn hondje Fik trok hii er dus oo uit. Een gele gans uit Lutjebroek Met boer-baas en bazin Mocht mee op reis voor fe:. ezoek Naar Pietertje Verpin, Boer's achter-achter-achter-nicht, Wat vèr, familie tóch! (Je zag 't haar aan in 't rond gezicht Die blij verjaard', edoch Begeerd' géén prul- of praal-geschenk, Néén, 't moest duur-deéglijk zijn, Altoos wat nieuws! Trouw aan dien wenk Indachtig slimme Krijn Schonk haar zijn zwaarste gele gans, Dié had toch Pietje niet. Was deéglijk, duur en had dus kans Zij haar zich schenken liet! Toen 't feest luidd' uit loom Trijn en Krijn, Stapt', zwaai'rig wat, naar huis Geelgans mócht Pietje's gunst'ling zijn, Zwom zich in sloot al thuis I Hédaarginds,wat kwam daar aan, Dat krijscht' zóo schrikk'lijk schel 'n Groot, vinnig dier met blauwe maan Op elke veer en hèl Bruin, groen en goud zijn trotsch gewaad, Dat sleept' in d'avondzon, Slootgans, gewend aan énd're maat, Geen oogen g'looven kon Maar watwat daarwat daar ge- schiedd' De sleeptot waaier spand'f Zoó pronkt een gans uit 't slijkje niet In eend- of kikkerland En dan wat schrik héél plech- lig hóóg Plots groot een glanz'ge kuif, Uit koppe groeid' cn statig boog Deed dat nóóit hoen, noch duif! Geelgans eerbiedig keek, verstild, Ja half verstijfd van schrik, Naar 't groot gevaart', dot schreeuwd' en gild' Op tak naast 't slootjes-slik: „HiHiwie ben jij, waggel-beest, Kom jij vandaag te gast? Is nooit zoo'n stromp'laar hier geweest, Die zoó in modder plast' I" Arm gansje huiverd', schokt' en beeft', Kon gakken, nóch verlrecn, Met pooten vast in 't slikje kleefd' Wijl pronker praalde héén Maér, schrik bedaard' en geelgans kend' Alras haar nieuwe vrouw, Aan 't paard en 't hupp'lend veulen wend'. Niet meer naar Lutland wou Héél vaak, .ja, vdaknaijv'rig dacht Aan 't schoon van 't krijschend spook, Zoo'n Irotsche kuif! Wat wensch'bre - dracht Ach droeg een gans die óók 't Werd voorjaar. in haar strootjes-nest Geelgans vijf kinders voerd', Wild' rakkers, groeiend bovenst-best, Die danig druk rumoerd' Om hapjes, hapjes, al maar meer. En zóo gauw peuzeld' op, Wat moeke aanbracht keer op keer, Dat wanhoop steeg ten top Bij 't ijv'rig moeke, z onverwacht, Nog vóór ze 't zélve wist. Door, diep vermoeinis overmacht Scherp: „Gulzigaarden sist' Daar happers werden honger-boos Heéf dreigend plots,iets wuifd' O schrik schouwd' moeke radeloos Vijf kinders hóóg-gekuifd In dat héél oud, vreemd, schrikkeljaar ('k Weet niet meer, wanneer 't was!) Bekuifd', vraagt 't somm'gen boeren maar, - Op eens t geel-ganzen-ras, Het volgend jaar, gewoon als ooit, Werd 't al weer als voordien, Zóo 'r komt, dat jelui ganzen nooit Mét kuiven hebt gezien CLARA WITTE. Doch al zocht hij ook nog zoo ijverig, hij kon maar geen rijpe bramen vinden. „We zullen nog wat verder loopen, öuwc jongen. Kom maar meezei hij tegen zijn hond. Tot zijn gToote teleurstelling waren de bramen overal hetzelfde: groenachtig-rood; een donkere, die bij zwart af was, vond hij slechts zelden. Reeds uren aan één stuk had hij gezocht, maai zijn mandje was nog niet half vol. Nu wist hij één plek, waar de bramen al tijd wel een '.seek eerder rijp waren dan ergens anders en waar ze steeds in over vloed te vinden waren. Dat was op een zonnig plekje tegen den spoordijk. Het was echter nog een heel eind loopen daarheen en hij kon bijna niet meer voort. Jaap aarzelde een oogenblik, maar de herinnering aan Doortje's bleeke gezichtje, dat plotseling opgehelderd was bij zijn be lofte: voor verschc eieren te zullen zor gen, deed hem besluiten den grooten af stand af te leggen. Wat er ook gebeurde, zijn zieke zusje mocht niet teleurgesteld worden. Arme Jaap! Toen hij de plek naderde, wachtte hem een nieuwe teleurstelling, iets waarop hij heelemaal niet verdacht was. Het bleek namelijk, dat iemand hem vóór geweest was en de struiken kaal geplukt had,- Niet één enkele rijpe braam vond hij als belooning voor zijn moeite. Hii kon zijn tranen nauwelijks bedwingen. „Wat zou dien armen, kleinen jongen schelen?" vroeg plotseling een meisjes stem, terwijl Jaap voorbij een troepje vroo- lijke jongens en meisjes kwam, dat in het bosch vlak bij den spoordijk onder de hooge boomen picnickte. „Hij loppt heele maal kreupel en ziet er net uit, alsof hij elk oogenblik in tranen zal uitbarsten." „Laten wij 't hem vragen," stelde één cler jongens voor. „Misschien heeft hij hon ger en kunnen wij hem wat te eten geven. We hebben nog meer den genoeg over." Jaap werd geroepen, liet zijn half ge vulde mand zien en vertelde den kinderen van zijn zieke zusje en zijn groote teleur stelling. „Och, lieve help!' riep nu een ander meisje uit. „Dan hebben wij de bramen, die hij zocht, geplukt enopgegeten Er is dus niets meer aan te doenWat jammer! Hadden we 't maar geweten!" „Hier zijn nog een paar broodjes en een stuk cake," zei weer een ander. „Laat hii die meenemen voor zijn zusje." „Die mag ze misschien niet eens heb ben," zei nu het meisje, dat Jaap het eerst opgemerkt had. „Hier is een kwartje als schadevergoeding voor de bramen, die wij opgegeten hebben." „En hier heb je een dubbeltje „Van mij krijg je ook wat!" „Alsjeblieft Zoo klonk het van alle kanten. Jaap Wist een oogenblik niet, hoe hij 't had. Hij voelde zich den koning te rijk en kon geen woorden vinden om zijn dankbaarheid te uiten. Zijn stralende oogen zeiden echter genoeg. Onmiddellijk liep hij nti naar het dorp terug. Zijn moeheid scheen hij heelemaal vergeten te zijn. Voor het op zoo onver wachte wijze gekregen geld kocht hii heel wat versche eitjes, waarmee hij Doortje gelukkig maakte. Nog nooit had zii er zóó veel bij elkaar gezien, behalve dan natuur lijk in een winkel. Jaap vond, dat het voor zijn zusje en hem toch maar een best bramenjaa»r was. Die middag had hun ten minste heel wat opgebracht. DE MAAN EN DE DIEREN. Een oude uil, die alom bekend was om zijn buitengewoon groote wijsheid, riep op zekeren avond alle dieren bijeen. Hij stelde hun slechts één vraag en de2e luidde: „Waarom schijnt de maan?" Allen gaven een verschillend antwoord, maar al mocht de vorm dan ook nog zoo uiteenloopend zijn, de inhoud kwam toch steeds op hetzelfde neer. De nachtegaal antwoordde: „De maan schijnt, opdat ik mij verheuge in haar helder licht, als ik 's avonds zing voor mijn lieve bruid, de roos." De lelie zei „De maan schijnt, omdat ?k van haar zil veren stralen houd." De haas beweerde: „De maan schijnt, opdat er 's morgens genoeg dauw zij om mij aan het oog der gevaarlijke jagers te onttrekken." Het antwoord van den hond luidde: „De maan schijnt om mij gemakkelijk de dieren te laten ontdekken, die om het huis van mijn meester rondsluipen.'' Het verwaande glimwormpje ging zelfs zóó ver met te zeggen: „De maan schijnt alleen om mij in de schaduw te stellen, want zij is jaloersch van het lioht, dat ik verspreid." De vos antwoordde: „De maan schijnt om mij den weg te wijzen naar het kippenhok." „Genoeg!" riep de wijze, oude uil nu uit. „Er is maar één maan, die schijnt en ieder van jullie denkt, dat zij alleen voor hem schijnt, om slechts zijn belangen te behartigen dus. De dieren zijn al niet veel beter dan de menschen; die denken ook alleen maar aan zichzelf." VOSJE, NAAR JE MOL! Eén van de spelers stelt een vos voor. Hij heeft een stTeep op den grond getrok ken, die een kring om hem heen moet vor men. Deze afgebakende ruimte stelt zijn hol voor. Vijftien of twintig passen van de2e streep af is de grens, waarheen het gezelschap vluchten mag en waar het vrij is. Ieder neemt nu een zakdoek, waarin een losse knoop gemaakt is, in de hand. Allen komen dicht bij den vos om hem te plagen. De ééne trekt hem aan zijn stoort, een en- der uil zijn hol binnensluipen, een derde doet, alsof hij wat lekkers voor hem heeft en hem dat geven wil. Plotseling echter doet Reintje een uitval om met zijn vijanden af te rekent..,; maar één ding mag hij daarbij niet uit het oog verliezen en wel, dat hij -> moet. Ge woon loopen of op twee voeten staan is daarbij verboden voor hem. Doet hij dit toch, öf met opzet, of bij vergissing in het vuur van het gevecht, dan stuiven de op de vlucht geslagenen op hem af. Zij roepen daarbij: „Vosje, vosje, naar je hol! Anders krijg je op je bol f" Met lichte slagen \an hun zakdoeken wordt hij nu naar zijn hol teruggedreven. Ieder moet hierbij echter oppassen, dat hij niet door den vluchtenden vos gevangen wordt, want zoodra hij al is het maar met één voet in zijn hol geweest is, mag hij, al hinkende, opnieuw een uitval doen. Degene, die een tik van hem krijgt, is nu op zijn beurt vos en het spelletje begint van voren af aan. Heer Uil had geen al Ie beslen dunk van verre wandeling? de menschen. Zouden zij het er misschien naar gemaakt hebben? CORRESPONDENTIE. Zonnestraaltje, Kampioen. Lees- g r a a g. Cupido, D u i n v i o o 11 j e, B a 1- semientje. Van jelui kreeg ik verschil lende mooio ansichten. Hartelijk dank daar voor hoor. Ik vond het erg leuk wat van jelui te hooren, toen je op reis was. Je hebt allen zeker wel heel veel genoten. En nog al mooi weer gehad ook. Dan is het plezier dubbel zoo groot. Bobbie. Dit keei geen brief bij je raadsels. Zeker ook al door de vacantie. Niets erg hoor I K wik. Wat zit jij een eind weg. Dat is ook een leuke wedstrijd. Heb je cr ook aan meegedaan en een prijs gekregen Wat zal dat een feest geweest zijn. Vindt io dat niet iets, om eens een opstel over te schrijven voor onzt» krant. De nndere nichtjes en neefjes zullen dat echter heel leuk vinden. Narcis. Dot was maai gelukkig. Want met slecht weer heb je er weinig aan. Dat begrijp ik. Zoo'n uitstapje is ook erg prettig, j Dus schik genoeg f j Balsemientjc. Ja, daar heb je een J heel mooi uitzicht. En het is nog een aardig© I hoogté ook. Was je niet erg rnoe van zoo'n Je vacht is zoo dik En je buikje zoo vol Je lijkt net een bolletje Grijsgrauwe wol, Met streepjes en stipjes van zwart? Wanneer ik mijn hand. Op je bolletje leg. Dan trek je je neus in En holletje weg, Dan spin je als een raadje zoo hard I Je bent nog zoo zacht En zoo lief en zoo klein, Maar als je een hond ziet Zoo hoog als 't kozijn, Wat doe je dan vreeselijk wild Dan lijkt het wel of je Een tijgertje wordt, Je sist en je blaast en Je steigert en knort Dat ieder in huis ervan rilt Een dartel kind met polkahaar? En zeven lentes oud. Wat doe je met zoo'n zonnekind Waar iedereen van houdt? Je pakt 'r hier, je kust T daar, Je rossebost haar door elkaar, Hup, halli, ho, ze schalerl maar, Want Vader is zoo stout Een dartel kind met polkahaar En opgeruimden zin. Met kuiltjes in haar wangetjes En nog een in haar kin. Wie is er, die dat kind niet mag? Het stoeit en zingt den ganschen dag En juichend klinkt haar schaterlach De wijde wereld in. (Ons Eigen Tijdschrift). Klein Duimpje Dat was erg gezel lig. Wat zullen jelui een pret gemaakt hebben. Wnren er nog meer vriendinnetjes bij of wa ren jelui alleen met zijn beiden Neen, maar het was gelukkig van korten duur. Kort daor- Op was het weer mooi Lenteklokje. Dat wus niet erg' ple zierig. Jammer, anders had je misschien nog wel veel meer plezier gehad. Gord. stuur dat raadsel maar eens. Waar ben jc naar toe geweest Doornroosje. Was je je eigen schuil naam vergeten, dat je er eerst een andere had onder gezet. Welke verhaaltjes bedoel je. Heb je ze al lang geleden ingezonden, 't Ging nog al. Erg afwisselend. Maar over hei algemeen was het wel goed. Postduifje. Vindt je het mooi? Dat doet mc genoegen. Ja, daarvan kan ie voor uit niets zeggen. Jij bent nu wel heel erg ge lukkig geweest. Maar dat gebeurt je niet iedere week. GLadlooltje. Krijg il; dc volgende weer eens een briefje van je bij dc raadsels. Edelweisz Zoo, je hebt dus wel ge noten. Het is doar ook erg prettig en ook heel mooi Dank je wel voor je versje. Het komt natuurlijk in de krant. Kampioen. Ja, dat is ook heel aar dig voor jc. Je zult jc dus best amusceren Dat is heel aardig'. Ze zullen daar wel blij mee zijn. Wat wil i© graag voor wedstrijd hebben Cupido. Wat een fecstweek. Veel ple zier hoor! Eet maar niet te veel taartjes Frisiaantje. Ja zeker, als alle neef jes en nichtjes van vacantie terug zijn. Wat wilde je ook weer graag hebben. Sdhrijf me. dat nog eens. Cl y vjo. Dat licb ik gemerkt. Maar nu hoor ik toch zeker weer iedete week wat van je, is 't niet? Prachtig hooT; wel gefeliciteerd. OOM K VREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7