KINDERRUBRIEK Twee Bedelaars VOOR DE KLEINTJES Van vijf vuile Nikkertjes HET ONTSTAAN VAN ASSCHEPOESTER Met ge'iijke munt betaald! VAN ALLES V AT De Rubriek van Oom Karei. Deze week kreeg ik van enkele neefjes en nichtjes al een opstel voor den wedstrijd. Die zijn er al vroeg bij. Maar hot is ook beter wat vroeg dan uitstellen tot het laatste oogcnblilc. Hoe gaat het anders met de opstellen? Wil het nog al vlotten? Sommige neefjes en nichtjes vroegen me of het mogelijk was nog een extra krant te krijgen als het nummer dat thuis be zorgd is, zoek is geraakt. Ja zeker, dat kan hoor. Gewoonlijk zijn er aan ons bureau nog wel kranten te krijgen. Als je 5 cent meebrengt en je vraagt cr nnar aan het loket, dan zullen ze je daar wel verder helpen Tof mij spijt lean ik jelui deze week niet veel schrijven. De vol gende keer zal ik jelui nog een precies zeggen, wanneer de opstellen ingeleverd moeten zijn. Maar in ieder geval hebben jelui nog wel een veertien dagen don tijd. Deze week krijg ik ze ker wel weer enkele opstellen die nl klaar zijn. Ons nichtje „Orchidee" zond mij een hand werkje VOOR DE NICHTJES. Het betreft een kantje voor zakdoekjes Het zoompje moet heel fijn gerold worden dan begint pas het eigenlijke haken: 3 lossen, 7 voste enz. het heele zakdoekje rond. 4 lossen, 7 vaste in het gaatje van de vorige toer. 5 stokjes, 7 losse enr 3 lossen, 1 vaste enz. 4 lossen, 7 vaste enz. 5 stokjes in ieder gootje één en dan in een volgend gaatje één vaste, zoodat je boogj.es krijgt. 3 losse cn één vaste :'n elk gaatje. Dan is het zakdoekje kl'aer. RAADSELS. Oplossingen van de vorige weck. Dc oplossingen van de \orige Raadsels wa ren I. „Montfoort" met m, bot. Dong?, pistool, Montfoort, droomen, brood, urn, t. II. „Wie niet sterk is, meet maar slim zijn" mét de woorden zwijn, militair, marter, snoek, ets, Mies Deze week is de prijs gewonnen door „R e- g en dropje" en kan a.s. Maandag aan ens bureau worden afgehaald. NIEUWE RAADSELS. 1. Het geheel beslaat uit 14 letters en wordt 's zomers graag door ieder bezocht. 2, 4 is een vei korte jongensnaam. 1, 2, 3, 7, 4 is een menigte, vcoral van bijen gezegd. 7, 5. 6. 4 drogen velen aan den vinger. 7, 12, 3, 4 is van leer. 4, 8, 3, 7 is oen insect cn o:k de naam van oen onzer nichtjes 2, 8, II is een kleur. I, 5, 17, II, 8, 6, 14 iiidt- men in ieder.'* stoel. 9, 10 is c, h 13 is ccn medeklinker. II. Op do kruisjcslijnen koert'c nnnm van een vogel, die nnrdje" kun roepen X X X X X X X X X X - X Op dc Iste rij een medeklinker Op dc 2de rij is niet leeg. Op de 5de rij een plaats in Noord-Holland- Op de 4de rij het gevraagde woord. Op de 5de ij ccn strijkinsrument. Op do Gde rij ccn voorzetsel. Op dc 7de rij ccn medeklinker. STOUT HONDJE. „O Moeder, kom toch eens oventjes kijken Wat ons heel stout hondje hoeft gedaan. Stout hondje is cp dc tafel gesprongen En zag daar twee lcege theekopjes staan. En weet jc wat nu stout hondje dee. Ze likte de suiker uit alle twee I Hoe vind jo nu zocicls, is dut niet stout. En dat van 'n hondje waar ik zooveel van houd, Nu moet ik haar straffen, wat, moet ik haar doen I Och, zc is toch zoo lief, hè ik gocf haar een zoen 11 Juf had zich ol den heelen tijd afge vraagd, waarom de jongens toch zoo zaten te gichelen. Zij zat alleen met hen aan de koffietafel, daor Vader in het middaguur niet thuis kon komen en Moeder een zieke vriendin in Amsterdam opzocht. Dat Bernard en Jaap iets in hun schild voerden, stond vast bij haar. Maar wat? De bengels lieten geen woord los en tracht ten zoo onschuldig mogelijk te doen, als Juf hen eens onderzoekend aankeek. ,Dcnk er aan, dat jullie geen kaltekwaad uitvoertIf' zei zij nog, toen de beide jon gens van tafel opstonden en den tuin inlie pen. Ze holden echter zóó hard, dat ze geen tijd hadden, Juf te antwoorden. Ze hadden eigenlijk niet eens naar haar geluisterd, zóó vervuld waren ze van het „reuzeleuke plan," dat ze voor dien middag hadden. Maar eerst moet ik jullie nog vertellen, dat hun moeder geld bijeen trachtte te brengen om Anna, de huisnaaister, een paar weken van de .Geldérsche boschlucht te laten genieten. Anna was in het voor jaar hard ziek geweest. Haar laatste spaar penningen waren daarmee heengegaan en toen de dokter haar gezegd had, dat zij minstens veertien dagen naar buiten moest, had zij hem verzekerd, dat daarvan geen sprake kon zijn. Hoe moest ze aan het geld komen? Nu had Moeder er van gehoord en het plan opgevat: geld bijeen te zamelen om Anna naar buiten te sturen. Toevallig had Moeder dien morgen tegen Vader gezegd, terwijl zij niet wist, dat de jongens haai konden verstaan: „Jammer, dat mevrouw Duivenvoorde voor zulke dingen niet te vinden is." Bernard en Jaap hadden nu een samen zwering op touw gezet en wel: ze zouden zich als echte bedelaars verkleeden, me vrouw Duivenvoorde te spreken vragen on trachten wat van haar te krijgen voor het goede doel. Als dat eens lukteWat zou Moeder opkijken, als ze haar bij haar thuis komst wat voor Anna konden geven Ze begrepen wel, dat Juf het plan niet goed zou keuTen. Of Moeder er bezwaar tegen zou hebben Ja, daarin wilden zij zich maar liever niet verdiepen, want als ze daar bij stilstonden, zou het wel eens kunnen En dat zou toch jammer zijn van 't mooie plan vond het tweetal. Zoo kwam het dus, dat Bernard en Jaap op dien vrijen Woensdagmiddag onmiddel lijk na de koffie in de schuur verdwenen, waar ze behalve allerlei gereedschap ook een kist met heel oude kleeren hadden, waarmee ze zich altijd weer met het meeste plezier verkleedden. Heel deftig zagen zij ei in die kleedij nooit uit, maar daar zij het liefst als „roovers" optraden, was dat ook niet bepaald noodig. In minder dan geen tijd zagen zij er dan ook als een paar echte bedelaars uit: Ber nard had een oude, door zon en regen ver kleurde pet op en een langen, rafeligen breek met dito jas aan. Om zijn figuur wat te veranderen en omdat de jas wat wijd was, had hij er proppen kranten papier onder gestopt. Over zijn gezicht had hij een paar zwarte vegen gemaakt, terwijl een aangeplakte snor, die ook al uit de kist te voorschijn kwam, het geheel vol tooide. Jaap was nagenoeg hetzelfde uitge dost, had er zelfs nog een rooden neus van een mombakkes bij opgezet, 't Was werkelijk een stelletje om bang voor te worden 1 Behoedzaam en door niemand gezien, slopen zij het achterhekje van den tuin uit om langs een smal weggetje de groote villa van meneer Duivenvoorde te bereiken. Het was heerlijk zomerweer en mevrouw zat in het koepeltje te lezen. De jongens liepen door het hek den tuin binnen. Nauwelijks hadden zij echter eenige passen in het grind g'edaan, of mevrouw keek van haar boek op. Zij was erg bij ziende en zag de bengels werkelijk voor bedelaars aan. Zoodra de jongens dit merkten, hadden zij de grootste moeite zich goed te houden, maar wonder boven wonder I gelukte hun dit toch. Reeds hief mevrouw de, hand op naar de electriscne bel in het koepeltje om den huisknecht te laten komen. Die moest de bedelaars natuurlijk wegjagen. Mevrouw Duivenvoorde wenschte ongestoord in den tuin te zitten. Bernard, die haar beweging >pgemevkt had en wel begreep, wat er gebeuren zou, als zij belde, meende dit vóór alles te moe ten voorkomen en haastte zich te zeggen: „Een kleinigheid alstublieft, mevrouw 't Is voor een goed doel." Nu keek mevrouw Duivenvoorde zoo mogelijk nog verbaasder. Dat was niet do stem van een bedelaar en de jongens stonden op dit oogenblik vlak vóór haar zij zag heel goed, dat het geen echte bede laars waren. Aan de ondeugende tinteling in hun oogen herkende zij hen zelfs. Zij liet de jongens echter in de overtuiging, dat zij hen voor een paar bedelaars aanzag en vroeg met een effen gezicht: „Wat willen jullie „Een kleinigheidje voor een goed doel," antwoordde Jaap. „Ja, ja, dat zal wel," mompelde mevrouw Duivenvoorde, ,,'t Zal wel in je eigen zak verdwijnen." Jaap kreeg een kleur van verontwaardi ging, maar Bernard bleef geheel in zijn rol, terwijl hij zoo beverig mogelijk trachtte te spreken. ,,'t Is om een arme vrouw, die ziek is ge weest, naar buiten te sturen „Dus is het werkelijk voor een goed doej vroeg mevrouw Duivenvoorde nu. „Ja mevrouw," antwoordden de beide bedelaars als uit één mond en ze keken mevrouw Duivenvoorde daarbij zóó eerlijk aan, dat zij schik in het geval begon te krij gen. haar beurs uit haar taschje nam en eiken bedelaar een r ij k s- daalder gaf! Ol ze daar blij mee waren! Ze vergaten in hun vreugde bijna te bedanken en hol den met hun schat naar huis. Lachend keek mevrouw Duivenvoorde hen na en mompelde: „Jongens, die zóó pleiten voor een arme zieke, verdienen voortgeholpen te worden." Over het algemeen hield zij er niet van, op lijsten te teekenen of aan collectes bij te dragen, al deed zij in stilte heel veel goed. De jongens holden zoools gezegd met hun schat naar huis en waren juist weer in de schuur om hun bedelplunje af te leggen, toen de deur met een harden slag dichtviel en gegrendeld werd I In de eerste oogenblikken durfden cle jongens zich niet verroeren, maar na een tijdje vatte Bernard moed en bonsde hij eens op de deur. Ook Jaap sloeg er een Vijf nikkers baadden in een bad, Dat was toen heel'maal vol F Een koude, natte waterstraal Beplaste 'n nikkerbol. roffel op, maar niemand scheen hen uit hun gevangenis te komen verlossen. Ze zaten er wel een paar uur in én dachten er nooit meer uit te zullen komen. O, wat een vree- selijke straf Hun handen deden pijn van het bonzen en ze moesten er telkens.eens mee ophou den. Ze schreeuwden hard, maar niemand scheen hen te hooren. Eindelijk toen ze een oogenblik stil waren hoorden ze Juf zeggen: ,,'t Is gevaarlijk volkje, meneer; er loopt hier allerlei gespuis rondGaat u zelf niet in de schuur, maer waéi^chuwt u liever de politieIk ben maar begonnen met de deur te grendelen." „Vader! Vader! Wij zijn het: Bernard en Jaapriepen nu twee angstige jon gensstemmen. In het volgend oogenblik ging de deur open en vroeg Vader streng, wat dit te beteekenen had. Elkaar aanvullend deden de jongens nu het heele verhaal. „Maar jongensriep Vader uit. „Dat hadden jullie toch niet mogen doen! Ga je nu onmiddellijk, wasschen en behoorlijk aankleeden en loop dan naar de villa van meneer Duivenvoorde terytg, om mevrouw je verontschuldigingen aaft te bieden." „O, Vaderriep Berhard verschrikt uit. „Moet het heusch, Vader?" vroeg Jaap niet minder angstig. „Het moetEn vlug watOver een kwartier zijn jullie klaar. Begrepen De jongens, die bij ondervinding wisten, dat er niets anders opzat, als Vader zóó sprak, dan hem te gehooreamen, schikten zich in het onvermijdelijke.-Zij .gingen naar hun slaapkamer, waschten zich terdege en knapten zich netjes op. Na een kwartier liepen zij don ook wer kelijk weer naar de villa van meneer Dui venvoorde terug, 't Wa$, alsof zij lood in hun schoenen hadden, zóó ;zwaar viel hun die gang. Maar eindelijk1.waren zij er 'och. Gelukkig zat mevrouw niet meer in het koepeltje. Dat stelde het^gevreesde oogen blik nog wat uit. Zacht belden zij aan en op fluisterenden toon vroegen zij den huisknecht, of zij me vrouw mochten spreken. De knecht liet hen in een zijkamertje en kwam even later terug om hen bij mevrouw te brengen. Al stamelend vertelden d^ jongens nu, dat zij de bedelaars gewó'estAvoren en vroe gen, of mevrouw niet fcoos op hen wilde zijn. „Maar 't verhaal van onze naaister, die naar buiten moet en 't niet betalen kan, is echt," zei Jaap. Lachend verzekerde mevrouw Duiven voord hun, dat zij 't hun' vergaf en daar zij wel begreep, dat de tweede gang naar haar huis veel moeilijker voor de jongens was geweest dan de eerste, gaf zij ieder nog een rijksdaalder voor het bekende doel met de woorden: „En zeg maar aan Vader en Moeder, dat ik heeiemaal. niet boos ben, hoor Nu, die boodschap vergaten de jongens niet over te brengen. Hét was zelfs het eerste wat zij zeiden, toen Moeder thuis kwam en zij haar de vier rijksdaalders voor Anna overhandigden. Daarna vertelden zij alles haarfijn. Moeder was wel heel blij met het geld voor Anna, maar de jongens moesten haar toch beloven, nooit weer iets dergelijks uit te halen Zou er wel één kind te vinden zijn, dat niet van sprookjes houdt of althans er van gehouden heeft, toen het nog klein was Telkens en telken? weer luisterden wij ei opnieuw naar; het verveelde ons eigenlijk' nooit. En zoo is het ook met onze moeders en grootmoeders gegaan. Altijd hebben kinde ren graag naar sprookjes geluisterd cn als zij dan zelf volwassen geworden waren, herinnerden zij zich, hoe mooi zij ze von den en vertelden zij ze op hun beurt weer aan hun kinderen. Zoo komt het, dat zij Eerst schreeuwden allen moord en brand Het was een droef gehuil Maar ziet:de nikkers werden schoon En 't water, dat werd vuill HETT7 BOREL'. nooit vergeten worden. Maar het eigen aardigste van deze sprookjes, ten minste van de meest bekende, is wel, dat ze niet alleen verteld worden van geslacht op ge slacht, maar zelfs in verschillende landen, die heel ver van elkaar verwijderd liggen. Laat ons eens even bij Asschepoester stilstaan. Datzelfde sprookje wordt reeds gedurende eeuwen in Duitschland verteld en luidt precies als het onze. In Frankrijk, Engeland en nog meer landen evenzoo. De Hindoe's vertellen het sprookje echter als volgt: „Er was eens een Prinses, die geboren werd met een gouden halsketting en in dien ketting was haar ziel verborgen. Men had haar vader gewaarschuwd, dat wanneer zij ooit den ketting zou afdoen, zij sterven moest. Toen zij ouder werd, schonk haar vader haar een paar met juweelen bezette schoentjes. Eén dezer verloor zij op zeke ren dag en het werd door een Prins ge vonden. De Prins nu vaardigde een proclamatie uit om te weten te komen, wie het fraaie, kleine schoentje verloren had. Toen hij de eigenares gevonden had, trouwde hij met de Prinses en zij waren heel gelukkig samen, tótdat op zekeren dag de ketting gestolen werd en de Prinses onmiddellijk daarna in een diepen slaap viel, waaruit zij niet meer scheen te ontwaken. De Prins kon echter niet gelóoven, dat zij gestorven was en ging telkens bij haar bed zitten. Lang bleef hij daar echter niet, want hij had zich tot taak gesteld: den verloren hals ketting te vinden en werkelijk, na eenige vruchtelooze pogingen mocht hij de vol doening smaken, den ketting te vinden. Hij deed hem de Prinses om den hals en on middellijk daarna ontwaakte zij om nog vele gelukkige jaren aan de zijde van haar gemaal door te brengen. In-Griekenland vertelt men het sprookje nog anders. Daar heet Asschepoester: Rho dope. Op zekeren dag was Rhodope bezig te baden, toen een adelaar één harer muiltjes greep en er mee wegvloog. Na eenigen lijd liet hij het echter weer vallen en wel juist vóór de voeten van den Koning' van Egypte, die bevel gaf, de draagster van het schoentje te zoeken. Rhodope werd gevonden en het duurde niet lang, of zij werd door haar huwelijk met den Koning Koningin van Egypte. Nu hebben al deze verschillende lezin gen van één en hetzelfde sprookje hun be staan te danken aan een oude mythe, die verteld werd ter verklaring van het feit, hoe het komt, dat de zon zich schijn baar ten minste langs de lucht voortbe weegt. (In werkelijkheid draait de aarde en staat de zon stil, maar dat zul je later op school wel leeren. Voor ons oog Ljkt het echter, alsof de zon eiken dag een wande ling in het luchtruim maakt). In deze oude mythe is de heldin onze Asschepoester geen arm, klein meisje, dat het vuile werk moet doen en bij haar stiefzusters ten achter gesteld1 wordt, maar de schemering met goudblond haar, terwijl zij egri gewaad draagt in de kleuren van den regenboog. Eiken morgen zweeft zij langs het uitspansel, daarbij echter niet het geringste spoor achterlatend. Eenmaal echter, vele eeuwen geleden, verloor zij één harer schoentjes. Vanaf dit oogenblik zoo luidt de mythe volgt de zon haar, in de hoop haar te kunnen her kennen aan haar ééne schoentje. Zij kan haar echter nooit inhalen en dit is de reden, dat de zon zich steeds langs het luchtruim (schijnbaar dusbeweegt. De schilder H.( een man van groot talent, had een hond: Hector. Hij hield dol veel van het dier. Op zekeren dag kwam Hector onder een auto. Hoewel het dier nog leefde, was her toch ernstig gewond. De schilder nam hem in zijn armen, bracht hem naar huis en liet dokier B., een bekend geneesheer, komen. Deze verscheen, doch toen hij zag, dat zijn patiënt een hond was, keek hij hoogst verbaasd. „Dokter," verontschuldigde de schilder zich nu. „Ik'ben bijzonder aan het dier ge hecht én daarom Iaat ik geen. gewonen vee arts komen, maar roep ik de hulp in van een kundig man, zooals gij zijt." De dokter behandelde Hector met de grootste zorg en genoot weldra de voldoe ning zijn patiënt geheel hersteld te zien. Eenige weken later werd de schilder bij den dokter ontboden. Hij aarzelde geen oogenblik, doch voldeed onmiddellijk aan het verzoek, in de stellige meening verkee- rend, dat hij de één of andere vereeiende opdracht zou krijgen: als het schilderen van een portret van den dokter ze!» of één zijner familieleden. Groot was dan ook zijn verbsztng, toen de dokter hem mee naar zijn kelder nam en hem daar een vervelooze vliegenkast wees met de woorden: „Aan deze vliegenkast ben ik bijzonder gehecht. Daarom laat ik haar niet door een gewonen huisschilder lichtbruin schilderen, maar verzoek ik u dit te doen." De schilder had het lesje begrepen. Dit nam echter niet weg, dat hij het werk keu rig uitvoerde en het vertrouwen van den dokter niet beschaamd maakte. SPREEKOEFENING. T Sj Zeg zes maal zoo vlug mogelijk achter elkaar: Er zalen twee sissende slangen tusschen twee spitse steenen te sissen. Violet staat recht net; recht net staat vio- let. Een snijdersschaar snijdt scKerp, sch'erp snijdt een snijdersschaar. CORRESPONDENTIE. Goudkiviet. Hartelijk dank voor je plaatjes en bonnen. Voor je album die nog niet vol is, liggen nog wat plaatjes klaar. Die kan jd aan het bureau afhalen. Zonnestraaltje. Ja, zulke dog'en zijn nog eens heerlijk hè. EcLelweisz. Gelukkig dai er nu meer tijd was. Ja, zoo'n partijtje is altijd wel aardig. Regendropje. Probeer dat ook maar eens, ik kan ze best gebruiken. Robbedoes. Dc blief was nog op tijd, hoor. Bedankt \oor j«* opstel. Het was het eerste wat ik kreeg. Dat zal best gaan. Kampio-cn. Doe,ei maar goed jc best op Jioor! Zoo vond jc het mooi. Ja, dat is ook leuk. Cupido. Vondt je ze zoo moeilijk! Zorg maar dat je er dikwijls in komt te staan. C 1 y v i a Hoe meer er mee doen, hoe prettiger het is Goudenregen. Wel bedankt voor je bonnen. Wal is dat jammer, gaat het heusch' niet? Frisïaantje. Jammer, d-ot je ze haast allemaal ul lvad. Wel bedankt. Kwik. Heb je veel pret gehad. Het is wel vroeg maar het verandert hier altijd weer zoo gauw. Hou jc er veel van. N eptunus. Jo, dcc dat. Zorg maar dat je ook een kaart mee krijgt. Des te prettiger vacantie heb je. Lilliputter. Natuurlijk ben je harte lijk welkom. Dat is best. Durf je dot nog- niet aan Mier. Vondt je ze zoo moeilijk? Een volgende keer schrijf je zeker meer hè Spin. Had je zoo weinig tijd, of wist je niets te schrijven Boterbloem. Dank je wel, we zullen eens zien. Hoe oud ben je Lijsterbes. Hoe gaat het nu niet je, ben je weer heeiemaal beter? Natuurlijk, ben jc weer welkom. Bobbie. Stuur het maar gauw in. Ik zal de boodschap in het ruil'handelhoekjo over-* brengen. Hartelijk dank, voor de bonnen en plaatjes. Bruinoog. Dan go je er zeker echt van genieten hè. Het is tenminste altijd pret tig, als men dan wat lectuur heeft. Daar ben je zeker erg nieuwsgierig naar. Het is wel erg veranderd. Duinviooltje. Wat is dat jammer. Maar je kunt er oltijdi nog wel een krijgen hoor. Wat zal dat een feest zijn, ga je er nog naar toe Blondje. Het is altijd zoeken. Stuur het maar gauw in. Een volgende keer schrijf je zeker meer hè? 1 Krullebol. Van dat feest heb ik al meer gehoord. Dus hebben jullie veel plezier gehad. Is het nu weer over Dat hoop it Waar zijn je ïoadsels deze week? OOM KAREL. RUILHANDELHOEKJE T Er liggen pakjes klaar voorGoudkiviet, Mevrouw O. cn Neptunus. Frisiaantje moct^nog maar even opgeven, wat voor Texel plaatjes zij nog te kort komt, Bobbie heeft voor Zwarte Roos 5 pelika nen cn wil daar nu graag de 4 Vim-coupons voor hebben. Dus stuür ze nu allebei maar opT dan zal ik wel zorgen djat julK© ze krijgt.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7