KINDERRUBRIEK
Ru jriek van Oom Karet
DE MOLEN
DE KABOUTER EN DE
KIKVORSCH
De vorige week had Ik weinig tijd om
jelui veel te schrijven en beloofde ik jelui
daarom, dat ik deze keer mijn schade zou
inhalen. Natuurlijk zal ik die belofte na
komen en aangezien ik gezegd heb, dat ik
nog een goochelkunstje wist, zal ik dat
eerst vertellen. Als jo het alleen niet klaar
kunt krijgen moet je maar zien of iemand
je helpen wilt. Ie neemt een glazen buisje,
waarvan het ééne eind lunner moet zijn
dan het andere. Met een heet Ijzer van de
zelfde dikte doorboor je nu een kurk, waar
in het buisje dan gestoken wordt en wel
met het dunste gedeelte naar boven en er
een centimeter of vijl boven uit stekend.
De flesch, waarop de kurk geplaatst is
moet slechts haii gevuld ztju met water en
het glazen buisje moet niet tot den bodem
ingestoken worden, maar daar een eindje
boven blijven. Het moet echter ook oen
eindje In het water staan.
Blaas nu hard boven in de opening van
Let buisje, wend vlug je hoofd af, en het
water zal net als een fontein, boven uit de
flesch springen, totdat deze heelemaal
leeg Ï9.
En verder heb ik nog een aardig spel
letje voor jelui bemachtigd.
Bij dit spelletje moet ieder op zijn beurt
een zin zeggen, waarbij hij twee woorden
gebruikt, die
le. gelijkluidend zijn.
2e onmiddellijk op elkaar volgen en
3e in beteekenis verschillen.
Voorbeelden:
Ik zal mijn leven niet in zijn wagen
wagen. I
Zijn scheen scheen opgezwollen te zijn. j
Drie bloemen aan één steel steel ik.
Wie wil mij naar Leiden leiden?
De wacht wacht op bevel om uit te
trekken.
Als bet te moeilijk gevonden wordt, de
woorden onmiddellijk op elkaar te laten
volgen, kan men deze bepaling ook weg
laten.
Tot slot dan nog een aardig verhaaltje,
dat onze Silene me toezond, en dat bij Jelui
wel inden smaak zal vallen. Het heet
WINTERPRET.
„Tommy, ga je vanmiddag met mij slee-
en?" vraagt Miesje.
„Hè ja Tom, doe dat, dan gaan Moeder
en ik vanmiddag uit, zegt vader nu. Tom
een jongen ,'an 19 jaar, die liever met z'n
vrienden uitgaat, dan met zijn zusje van 6
jaar, kijkt bij die vraag niet erg vriendelijk.
„Dat is goed",antwoordt bij. Iets anders
kon hij niet zeggen, want anders moest
Moeder weer thuis blijven.
Als het twee uur is, stoppen Tom en zijn
zusje met de slee door de sneeuw. Eerst
loopen zij een eindje, totdat zij een laan
bereiken, waarvan ze heerlijk af kunnen
sleeën. Tom en Miesje zitten nu beiden
enrtseh!. daar gaat bet Het wordt
6teeds drukker. „Kijk die eens durven, o^et
zoo'n klein meisje," zegt iemand en wijst
op Tom, i
„Ja, maar hij stuurt verbazend go°d, en
zal wel zorgen dat dat kleine ding niets
krijgt." Zoo gaat er een half uurtje voorbij.
„Zullen we nu verder gaan Miesje?" vraagt
Tom, ofschoon hij liever hier had willen
blijven.
„Ja maar ik wil zoo graag loopen." Op
een sukkeldrafje gaan zij nu verder, totdot
ze bij een plek komen waar kinderen aan
'l sneeuwballen gooien zijn. Nu doen Tom
en Miesje ook mee. De grootere kinderen
hebben schik in 't kleine ding dat zoo flink
mee gooit. Op 't laatst krijgt zij toch koude
handjes en houdt ze dus op
„Waar ga je nu naar toe Tom", vraagt 1
so. .als ze door Tom weer in de slee gezet
wordt.
„Dat zul Je wel zien," antwoordt deze. Na
een kort tijdje houden ze stil bij een lunch
room. Het sleetje wordt in den tuin gezet
en beiden stappen nu naar binnen. Tom be
stelt nu twee koppen chocolademelk en ge
bakjes. Met een verrukt gezichtje wordt
dit alles door Miesje opgedronken en op
gepeuzeld. Tom had pas een extratje van
zijn vader gehad, omdat hij zoo'n mooi
rapport had gehad, en kon dit dus nu wel
doen Een paar dames lachten tegen Mies
je. Zij hebben bonbons bij zich en tractee-
ren 't meisje daarvan Als Tom en Miesje
lekker warm zijn gaan ze naar huis, waar
alles in kleuren en geuren door Miesje ver-
teld wordt
's Nachts droomt ze, dat ze in de slee zit
en tegen de beenen der menschen rijdt,
zoodat die op de slee terecht komen, en
zoo in een lunchroom binnenkomt, tegen
bekers chocolademelk aan, die dus omval-
len.
Dan schrikt ze wakker, en merkt, dat het
maar een droom was.
II. In mijn eerste lees Ik graag,
Mijn tweede een klinker in „vandaag".
Mijn derde 'n overblijfsel, is nooit veel.
Mijn geheel 'n stad, 'n pronkjuweeL
in. Met een N dragen alle vogels mij
Zonder N ben ik een stad in Zeeland.
ÏV. Mijn geheel bestaat uit 4 letters en Is
een groote stad in Denemarken, die vroe
ger een andere naam had. De eerste twee
letters zijn een groot viervoetig dier, ter
wijl de laatste twee een afgekorte jongens
naam is.
VAN DE OPSTELLENWEDSTRIJD.
HET SCHOOLREISJE.
We zouden, de 5e en de 6e klas, in Arn
hem naar de I. T. A. gaan. O, wat waren
we blij. We konden haast niet leeren. De
juffrouw zei: „Maar het moet mooi weer
zijn". We wachtten vol ongeduld op den
dag dat we gaan zouden. Eindelijk daar
was hij. We moesten om kwart over
acht bij school zijn. De meesten waren er
al om acht uur, n.I. om 10 voor half 9
kwamen de auto's; we zouden n.I. met de
auto gaan. Ik kwam in de mooiste auto te
zitten. Wat was die rit mooi. De juffrouw
zei: „Het had maar iets kouder moeten
zijn, of we zaten nu niet in de auto." Er
reed een man achter onze auto Ik wist niet
hoe hij het vol kon houden. Want de auto
reed erg hard. Eindelijk daar waren we er.
We «tapten uit. Eerst kocht de juffrouw
kaartjes. Toen mochten we ons goed afge
ven, en voorwaarts ging het. Eerst gingen
we naar de broeikas waar allerlei Indische
planten groeiden. Toen gingen we naar een
huis waar allemaal wajangpoppen hingen
enz. Vervolgens gingen we onze boterham
opeten. En daarna gingen we naar den
zeetuin, wat was het mooi daar! En toen
gingen we naar een huis waar Javaansche
vrouwen, hoeden Ran 't vlechten waren. Ik
vond het zoo leuk! En ik vroeg ze of de
Javanen ze op de rijstvelden droegen.
„Nee," zei ze, „de Hollanders dragen ze" Te
vlug naar mijn zin werd het tijd om te ver
trekken. Juist wilden we weg gaan toen
kwam de koningin-moeder Wat had ik veel
te vertellen thuis. Het was een heerlijke
dag geweest.
(Ingez. door Atalanta.)
Oud 10 Jaar.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Molentje, molentje, draai in het rond
Met jc vw kaarsrechte wieken!
Maal er het meel, dat de bakker straks
bakt!
t Is voor gezonden en zieken.
Molet tje, molentje, wordt Je niet moe?
Gaat het je heusch nooit vervelen?
Zou je niet liever eens stoeien als wij
01 soms verstoppertje spelen?
Kindertjes, och, van mijn werk houd ik
veel.
"t Is er mijn lust en mijn leven.
A 1 s ik eens speelde, zeg, w I e zou er dan
Meel voor het brood kunnen geven?
door
AMBER.
Lang geleden woonde in een groot boscb
een kabouter, die Rastak heette en avon
tuuriijk van aard was, 's Avonds, als hij
met zijn mede kabouters In een grooten
kring het avondmaal nuttigde, zat hij vaak
uit te staren over de toppen der hooge hoo
rnen „Hoe zou de wereld er toch buiten dit
boscb wel uitzien?" vroeg hij dun.
„Dat weten we niet en dat kan ons niets
schelen ook," zeiden de andere aardman
netjes „Wij kabouters hooren nu eenmaal
in het bosch. Daar moeten we blijven, om
dat we daar thuis hooren En alles wat
daarbuiten ligt, interesseert ons niet."
„Meel dom van jullie." vond Rastak. „Mis
schien is de wereld verderop nog wel veel
mooier dan dit bosch Ik wil dat toch eens
gaan onderzoeken
Toen lachten echter de anderen „Dat heb
Je nu al zoo dikwijls gezegd." spotten ze,
„maar dat doe je nooit Dat durf je niet!"
„Durf ik -lat niet?" riep het mannetje
boos. „Durf ik dat niet? Dat zullen jullie
dan eens zien En hij stond op en kroop
meteen zijn holletje in.
De anderen lachten. „Dat is anders niet
de weg om uit het bosch te komen," riepen
ze hem nog plagend achterna. Maar Rastak
hoorde ben al niet meer. Nog bevend van
boosheid zocht hij zijn spulletjes bij elkaar
en knoopte die in een grooten, rooden zak
doek Die zakdoek was groot, voor een ka
bouter wel te verstaan, want jullie zouden
het waai-schijnlijk een poppenzakdoekje ge
noemd hebben.
Toen Rastak daar mee klaar was, ging hij
op zijn bedje liggen, om le probeeren wat te
slapen, want hij begreep wel, dat het niet
verstandig zou zijn, 's avonds en in het don
ker op weg te gaan.
RAADSELS,
Oplossingen van de vorige raadsels.
De oplossingen van de vorige raadsels
waren: j
I. Haarlok met h, bar, baard, haarlok,
balen, bok, k.
II. Hert.
III. Een doosje lucifers.
IV. Koe, gras, koegras.
Dez9 week is de prijs gewonnen door
Kikvor8Cb, die hem a.s. Maandag aan
ons bureau kan komen afhalen.
NEUWE RAADSELS.
I. Mijn eerste twee zijn mooie dieren,
Mijn derde gaat uw tuin versieren,
Mijn geheel iets op veld en wei
Maar niemand houdt, helaas van mij!
Ik groei te welig, ruik ook niet j
"A Ben geel als een kanariepiet j
Zoodra het echter den volgenden morgen
licht begon te worden, werd onze kabouter
wakker. Vlug stond hij op, greep zijn bun
deltje, sloop zachtjes zijn holletje uit en be
gaf zich op weg. Eerst rilde hij even, want
het was al we! licht, maar tcch nog fri6cb
buiten, en hij dacht eens aan zijn warme
bedje, dat hij juist verlaten had. Zou hij
eigenlijk niet liever teruggaan? Wie weet,
hadden zfjn makkertjes geen gelijk en viel
de wereld buiten hun bosch erg tegen.
Maar neen. In leder geval wilde hij dat
eerst zelf eens zien. Als het tegenviel, kon
hij immer* altijd nog teruggaan. Nu ging hij
dus werkelijk het onbekende tegemoet. Wat
zouden de andere kabouters opkijken, als
hij niet aan het gemeenschappelijke ontbijt
onder den grooten eik verscheen!
Onderwijl stapte Rastak stevig door,
waarbij echter zijn volgepakte zakdoek hem
leeüjk begon te hinderen. Daarom brak hij
een stevlgen tak van een boom, hing zijn
bundeltje daaraan en droeg het zoo over
zijn schouder. Dat ging beter.
Hij stapte nu ook weer vlugger voort
Maar w^t was dat boscb groot! Het leek
wel. of hij er nooit uit zou komen. De zon
stond nu al hoog aan den hemel en nog
altijd zag hij boomen voor zich, steeds weer
nieuwe rijen boomen. Zou er we! ooit een
eind aan komen? begon hij zich af te vra
gen. Een oogenblik ging hij zitten om wat
te eten. Gelukkig dat hij er ten minste aan
gedacht had, wat voedsel mee te nemen!
Daarna ging hij weer moedig verder.
Langzamerhand kwam er meer licht tus-
schen de donkere boomstammen en einde
lijk hield het bosch geheel op. Rastak stond
toen voor een slootje, dat wel niet zoo heel
breed was, maar waar hij toch onmogelijk
overheen kon springen. Gelukkig was er
wat verder een bruggetje. Daar ging het
mannetje overheen en na zich nog een weg
gebaand te hebben door wat struikgewas,
stond hij op eens in een groot weiland.
Zoo iets had hij nog nooit gezien eon uit
gestrekt, vlak. groen land, waar allerlei
bloemen groeiden. En het scheen wel tot
het eind van de wereld door te loopen. Het
zag or prachtig uit, zooals het daar in de
zon lag, maar wat Rastak minder beviel
was, dat er nergens een holletje was om je
in te kunnen verstoppen.
„Kwak!" hoorde hij toen op eens naast
zich. De kabouter schrok en zag, dat er een
kikvorsch naast hem zat, die hem met zijn
goudglanzende, bolle oogen nieuwsgierig
aankeek.
„Wat doe Jij hier?" vroeg het beest
„Ik? Niets," zei het mannetje, dat zich
niet erg op zijn gemak voelde. „Ik kom
maar eens kijken."
„Ik dacht dat jullie kabouters altijd in het
bosch bleven."
„Dat doen we ook," zei de ander „Maar
ik ben op reis gegaan om eens wat van de
wereld te zien."
„Juist." antwoordde de kikker „Dat ia
nog zoo'n gek idee niet. Dat heb ik ook ge
daan, toen ik jong was. Toen b°n ik julltt
bosch eens gaan bekijken. Maar daar bevie.
het me niet erg. „Ik vond het er op den
duur te droog."
„En mij lijkt het hier te vochtig," merktt
de kabouter op.
„Ja, tenslotte moet ieder maar blijven,
waar hij thuis hoort," merkte de kikvorsen
wijsgeerig op. „Hoe heet je?" informeerde
hij toen verder.
„Rastak
„Dat rijmt," zei de kikker.
„Wét rijmt?" vroeg de kabouter verbaasd
„Je laat me niet uitspreken," vervolgde,
de kikvorsch. „Dat rijmt op miin naam.
wou ik zeggen. Ik heet namelijk Wak
kwak."
„O, juist." merkte de kabouter beleefd op,
„een heel mooie naam."
„Nietwaar?" zei de groene springer ge
vleid. ,Een pracht van een naam. Als je
hem goed uitspreekt, is het net of je mij
hoort kwaken: „wakkwak! Pas op! Ga een
eindje op zij!" liet hij er toen onmiddellijk
op volgen.
Rastak keek op en zag een reusachtig
groot beest met horens en een zwart met
wit vel. dat met zijn tong groote bossen
gras afrukte en opat. Doodelijk verschrikt
sprong hij op zij en vroeg aan Wakkwak:
„Wat is dat voor een monster?"
„Dat?' lachte de kikvorsch. „Dat is maar
een koe. Die zal je niets doen. Maar die die
ren zijn nogal dom en ze zouden je bij ver
gissing wel eens op kunnen eten."
„Dat noem je maar iemand niets doen,"
stotterde de kabouter. „Ik wou, dat ik weer
veilig bij mijn vriendjes in het bosch was."
„Ja, dat gaat altijd zoo," peinsde de wijze
Wakkwak „Toen ik vroeger Jullie bosch
bezocht, verlangde ik ook terug naar mijn
Wr.iland en mijn slooten."
„Ik geloof, dat ik maar weer eens terug
,ga naar huis," merkte Rastak schuchter op.
Het was hem in de wijde wereld niet mee
gevallen. Groote, groene, vlakke, eindelooze
landen, zonder holletjes om je in te ver
schuilen, on bevolkt met afschuwelijke bees
ten met horens, die je, als je niet oppaste,
met huid en haar opaten. Heelemaal zonder
kwade bedoeling natuurlijk, maar onder
lusschen!
„Weet je wat," zei Wakkwak, „Ik breng
je een eindje weg."
„Graag," antwoordde de kabouter, die blij
was, dat hij gezelschap had.
En zoo «rokken de twee op weg. Maar die
terugweg viel Rastak niet mee. Wat was
me dat een eind!
„Zouden we er nog niet haast zijn?" vroeg
li 'j ten slotte aan zijn groenen metgezel.
„O je, neen: nog lang niet," zei de kik
vorsch. „We zijn nog niet op de helft. Dat
weet ik nog wel van de reis, die ik in mijn
jonge jaren eens heb gemaakt."
„En ik word zoo moe," klaagde het arme
kaboutertje.
„Ren je hang?"
„Bang? Ik ben helemaal niet bang. Waar
zou ik bang voor zijn vroeg Rastak.
„Jc laat me weer niet uitspreken," sprak
Wakkwak rustig. „Ik wou vragen, of je
bang bent om op mijn rug te gaan zitten
Dan wil ik je wel even thuis brengen. „Maar
jj moet je goed vasthouden, want ik go
springen in plaats van loopen. Anders kan
ik re'-l niet vóór donker in mijn weiland
terug zijn
,lleel graag Wakkwak, erg vriendelijk
van je," zei het kaboutertje en klom meteen
op den gladden rug. Het was nog vrij moei
lijk voor het mannetje om zijn korte
armpjes om den dikken nek heen te slaan,
maar het ging toch.
„Klaar?" Informeerde de kikker. „Daar
gant-ie dan."
I.n daar gingen ze inderdaad.
Jongens, wat kon me die Wakkwak sprin
gen! Rastak werd er duizelig van en vooral
het neerkomen op den grond vond hij te!
kens allesbehalve prettig. Hij kreeg et
hoofdpijn van. Maar gelukkig gaf het weeke
kikkcrlijf nogal mee, waardoor de schokken
grootendeels gebroken werden.
„Gaat het niet schitterend?" vroeg hei
beest
„Schitterend!" beaamde de kabouter, die
niet graag onbeleefd wilde schijnen. Maar
het kwam er niet erg van harte uit.
„We zijn er nu bijna,' merkte de kik
vorsch na een tijdje op.
En toen duuide het inderdaad niet lang
meer, of P.asrak stond weer midden tus
schen zijn vriendjes, die natuurlijk nioi
wisten, wat ze zagen, toen ze den wereld
reiziger op zoo'n eigenaardig rijdier zagen
terug keeren.
„Je blij it toch zeker bij ons eten?" vroeg
R istak aan den kikvorsch.
„Eten?" zvi die, nadenkend. „Wat hebben
jullie?"
„Eigengebakken brood, honing en ge3toof
de paddenstoelen."
„Ook regenwormen?" informeerde Wak
kwak.
„Nee, die hebben we niet," antwoordde
het katoutertje bedremmeld. „Kun je dia
dan eten?'
„En of!" zei de ander „Dat is het lekker
ste gerecht, dat er bestaat Maar het ie nieta,
hoor! Als ik me haast, kan ik er in het wei
land nog best een paar vangen. Ze komen
toch pas 'savonds den grond uit"
En zonder verder op een bedankje te
wachten voor zijn goede diensten, sprong de
bruve kikvorsch weg
„Nog wel bedankt hoor, voor je hulp", riep
Rastak hem achterna.
De overige kabouters schudden misprij
zend het hoofd. „Wat een raar beest en wat
houdt hij er een slichten smaak op ua!H
vonden ze.
Maar to« n werd Rastak boos. „Gaan jullie
zelf maar eerst eenp zien, wat er allemaal
in d« wereld t«> koop is," raadde hij hun
aan. Want dit heb ik wel op mijn reizen
geleerd, dat alles wat verschilt van onze
manieren, daarom a'leen nog niet raar is of
van slechten smaak behoeft te getuigen."
En daarin had hij gioot gelijk. Alleen was
het een bootje verwaand van hem, zoo op te
scheppen over „zijn reizen". Maar volmaakt
is nu eenmaal niemand en dat was ook
Rastak niet. Toch was hij wel eon aardige,
verstandige Lat outer Misschien vertel ik
Jullie later nog we! eens meer over hem.
CORRESPONDENTIE.
Regendropje. Dat hoop ik ook,
want zoo is het ook niets gedaan.
Zonnestraaltje. Ja, hoe langer
hoe meer, maar dat is wel aardig.
Violier tje. Ik feliciteer jo wel, dat
je weer zoover bent, maar als het nu maar
niet weer begint. Dat is goed hoor.
Mier. Dan zul je wel genoten hebben.
Spin Ik schrijf ook geen langon
brief Gelukkig maar. Ik denk van niet. Na
tuurlijk mag je dat, zoek maar een ergo
mooie op.
Lekkerbekje. Dat Is erg prettig.
Die verhalen worden altijd erg aav^ig ge
vonden.
O r n o. Nu, dan zul Je zeker wel erg
goed je best doen. Heerlijk, hè.
Lilliputter. Dat waren ze ook.
Dank je wel, hoor, erg graag. Neen, ik ben
geen onderwijzer, dacht Je dat?
Je hebt zeker erg veel plezier gehad.
Prins. Ja, dat was jammer. Dot zal
wel. Hoe gaat het nu met je Moeder, zul je
mij dat schrijven. Ja, uoor dat mag je.
Vinkje. We zullen maar hopen dat
Moeder niet ziek wordt. Fijn hè.
M e 1 k b e k j e. Je was zeker te laat
vorige week. Zijn ze nu weer beter? Ik za!
een9 kijken. Heel graag Dank je we!
Silene. Dank je wel, hoor. Ja, dat
valt meestal nog niet mee. Het Is ook nooit
goed. Wel jammer hè. Misschien wel.
Kikvorsch.— De meoningon daarover
verschillen nog al eons. Ik zal het vragen.
Als ze niet komen krijg je de plaatjes wel
terug.
Leesgraag. Ik ben nllj, dat je het
zoo mooi vindt Wat zul je eon plezier heb-
bon. Ja, Jie hebbon het nu niet makkelijk.
Dank Je wel, hoor, wat veel.
W i 1 d 7 a n g. Het is alles behalve
prettig. Ze waren ook niet makkelijk. Ik
krijg het druk met a! mijn neven cn nich
ten. Ik donk dat ze het zoo uit haar mouw
schut
Meidoorn. Je donk', zeker, dat ik
alles kan. Dat gaf zeker een heelo conster
natie. hè
Edelwelsz. Daar begrijp Ik niets
van, ik heb je brief heelemaal niet gekre
gen, wat jammer hè. Gelukkig dat Je rap
port mooi was.
Sneeuwwitje. - Prettig dat je weer
meedoet. Het schijnt een erge geliefde naam
te zijn.
Piepkuiken. Dat Is prettig voor
je, prachtig hoor. Ik ook Ben jij dat lieve
kuikentje?
M a ro 1 Ij n l j e. Bij mij is een kraan
ook nog steeds bevroren en nu al de an
deren ook weer. Ja, daar lijkt het veel op.
Dat zal wel., Dank je wel voor de raadsels.
Piggelmee Dat zal zeker wel eon
aardig gezicht zijn geweest. Je doet toch
niet alleen me« om een prijs te krijgen.
C 1 y v i a. Zul je het nu niet meer ver
geten?
Wong. De zomer komt niet gauw. Ja,
meestal wel.
Donderpadje. Dank Je wel, hoor.
We zullen eons zien.
Maandroosje. Dank je wel, voor
deze week zijn de raadsels al klaar.
Kwik Bij mij ook, wat is dat lastig,
hè. Dat vondt je zeker wel fijn, hè.
Cupido. Daar zul je wel van geno
ten hebbon. En heb Je het gevonden?
Kampioen. Nog wel gefeliciteerd,
hoor. wat een feest. Je was zeker erg
nieuwsgierig wat voor moois je allemai
zou krijgen hè. Het is anders nog lang geen
zomer brrr.
Tip.— Misschien dat ik ook wel eens
ga kijken. Lk ben het heelemaal met je
eens, hoor.
Spanrups. Hoe gaat het nu met je,
erg prettig dat ik toch nog een brief kreeg
cn vvelbedankt voor het raadsel. Zul je
gauw weer beter zijn.
Robbedoes. Maar dat mag je toch
gerust doen, hoor. Heel graag. Dat is an
ders groot nieuws al is h°t nog ver weg.
Ip dat al bijna weer een jaar geleden?
Radio. Gelukkig maar het is altijd
naar als iemand ziek is. Dank Je wel. hoor.
Dat mag ook wel, maar zelf maken. hoor.
Broek. Natuurlijk mag je dat. Neen,
daar doe ik niet nan
Goudfazant. - Dat dacht ik wel. Zoo
dat wist ik nog niet.
ONS RUILHANDELHOEKJE,
Lilliputter. heeft Haust en Hille'»
bonnen en wil daar gaarne Oldekott's plaat
jes voor hebben. Wie wil riillcn?
Kikvorsch heeft 29 verschillende
plaatjés van de Bloemenvelden en zou daar
graag roodband plaatjes voor terug hein
ben 1 tegon 1.
OOM KAREI»