KINDERRUBRIEK
Gvfajwcraref/
Rubriek van Oom Karei
x
x
Voor de Kleintjes.
De Klokkenmannetjes.
Eenige weken geleden schreef Ik Jelui het
een en ander over verschillende goochel
kunstjes. Het schijnt, dat daarvoor bij veel
neefjes en nichtjes groote belangstellir
bestaat Van velen kreeg ik briefjes, waar
in ze mij schreven, clat ze de opgegeven
kunstjes hadden geprobeerd Sommigen
hadden er veel succes m^ie gehad, bij an
deren weer was het resui'aat minder goed.
Ja, dat kan natuurlijk wol eens gebeuren.
Je moet natuurlijk wat bondig weten te
manoeuvreeren en daarbij echt geheimzin
nig doen. Door die geheimzinnigheid moet
je de aandacht van je „publiek" zien af te
houden van hetgeen je eigenlijk doet. Want
se moeten natuurlijk niet al te veel op je
handen kijken, vooral als je nog niet erg
bedreven bent in het goochelen. Nu vroe
gen vele nichtjes en neefjes mij om nog
meer goochelkunstjes. Dat is gemakkelijker
gezegd clan ged»an. Want als je die kun6t
jes van een ander ziet, lijkt het allemaal
heel eenvoudig. Maar om dat alles schrif
telijk te vertellen valt nog niet mee. Ik heb
mijn voorraad nog eens nagesnuffeld en
vond nog een paar kunstjes die heel aar
dig zijn cn niet zoo heel moeilijk. Probeer
het maar eens. De bladeren van een roode
kool hebben cle aardigheid om wanneer zij
in heet water gebroeid worden, groen te
worden. Deze, op die manier groen gewor
den, röode-kool-bladeren, zet je de toe
schouwers voor als gewone groene sla.
Daarna verzoek ie één uit het gezelschap
deze groene sla-bladcren te willen mengen
met olie en azijn, net zooals men gewone
sla aanmaakt. Wanneer dat gebeurt, zul
je zien dat de groene bladeren opeens
weer rood worden. Een ander kunstje is
als volgt. Je houdt onder een vlam een pot
je met wat aard- of steenolie. Je zult dan
zien, dat de vlam naar beneden zol flikke
ren on de olie zal aansteken. Bij dit laaVtte
kunstje doe je goed de hulp van vader of
moeder in te roepen, want dan gebeuren er
geen ongelukken. Het is een heel aardig en
ook ongevaarlijk kunstje, maar met vuur
moet je toch altijd voorzichtig zijn! Nu heb
je dus weer een paar goochelkunstjes om
je mee te vermaken. Misschien heb ik er
voor een volgende keer weer een paar
andere.
RAADSELS.
De oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
waren:
I. Mandoline met cle woorden: maas,
haar, eend, hard, toot, elly, ires, snor, geel.
II lekkerbek je met de woorden: 1,
vet, waken, kikkers, karrekiet, lekkerbekje,
muurbloem, beneden, weken, oja, e.
III. Constantinopel.
IV. Eigen haard is goud waard
met de woorden: agenda, ring, haar, oud,
ei, was, d.
Deze week is de prijs gewonnen door
„O r n o" die hem a.s. Maandag aan ons bu
reau kan komen afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
I. Kruisraadsel.
Op de kruisjeslijncn komt de naam van
een plaats in Zeeland.
X
X
X
X
xxxxxxxxx
X I
X
Op de tste rij een medeklinker.
Op do 2de rij heeft een geit.
Op de 3de rij is iets, dat er altijd moet zijn
en niet door oorlog verstoord mag worden.
Op de 4de rij een plaats in het Gooi.
Op de 5de rij het gevraagde woord.
Op de 6de rij is een lekkernij bij thee of
koffie.
Op de 7de rij doen luchtballons.
Op de 8ste rij is een hert.
Op de Öde rij een klinker.
(Ingez. door Maandroosje.)
II. Mijn geheel is een spreekwoord van
6 woorden en 29 letters.
1, 13, 17, 15, 11 is een clier, dat zeer schich
tig en bang is. Zijn angst is spreekwoorde
lijk.
2, 22, 6 is een lichaamsdeel.
8, 21. 7 is niet mager.
20, 12, 29, 4 is een vogel.
16, 18, 14, 26, 19 hebben we aan iedere
vinger.
5, 24, 25, 28 is een vloeistof.
3, 9, 10, 27 is een stuk gereedschap bij dc
kachel.
23 is een medeklinker.
(Ingez. door Kwik.)
DE JONKER, DE BOER EN HET KALF.
Jonker X. was in de geheel© 6treek be
tond om zijn trots.
zekeren dag reed hij te paard door het
florp en kwam hij een jongen boer tegen, die
met moeite een weerbarstig kalf voortsleep
te. De boer bleef stilstaan en keek den
ruiter aan. Deze vroeg hem, of hij hem ken
de.
„Jawel," antwoordde de boer.
„Wie ben ik dan?"
„Jonker X."
„En waarom neem je je pet dan niet voor
mij af
„Dat zal ik doen, jonker, als u mijn kalf
©ven wilt vasthouden. Het is mij al drie
keer ontsnapt, al houd ik het ook met beide
houden vast."
De jonker voldeed aan het verzoek van
den boer en ging daarna lachende verder.
GCjeJft
e "ïfó^erwaa rd
I"
De trog van Betje Krulstaart
Werd door den boer gevuld.
Caro, de waakhond, gromde:
Wat toch zoo'n varken smult!
Toe Betje, laat een hapje
Voor mij. Carootje, staan;
Een trog voor jou, voor mij niets!
Nee Betje, 't zal niet gaan!
Maar denk je, dat het varken
Wat aan den waakhond gaf?
Hij deed, of hij 't niet hoorde,
Verslikken was zijn straf!
Op den schoorsteen in een huiskamer
stond een eenvoudige klok, maar er zat een
prachtig speelwerk in.
Het eerste kwartier nè, een vol uur speel-
do ze den eersten regel van een liedje, het
halve uur twee regels, nog een kwartier
later drie, en met het volle uur zong ze het
heele deuntje. Toen de klok daar pas In de
huiskamer stond, letten de kinderen goed
op, of er al weer een kwartiertje voorbij
was, want ze luisterden graag naar het
leuke wijsje en den mooien klank. Later
waren ze er aan gewend en hoorden ze het
meestal niet meer, als de klok haar liedje
zong.
Maar de menschen, die een enkele maal
op bezoek kwamen, hoorden het dadelijk
en zeiden: „Toch kunstig, zooiets te kun
nen maken!"
Niemand wist echter van het klokken-
mannetje, dat daar binnen woonde en zoo
getrouw zijn plicht deed: altijd elk kwar
tier het juiste hamertje optilde en dat liet
neervallen op een ronde bel, waardoor die
mooie klank dan zong.
Dag cn nacht paste 't mannetje op zijn
tijd en nooit was hij tnaar één seconde te
laat. Om gemakkelijk bij de hamertjes te
kunnen, zat hij op een opgerolde metalen
veer. maar eiken keer, als de klok sloeg,
rolde door dien dreun de veer een heel
klein eindje af. Na ongeveer een week was
de veer zóó ver afgerold, dat het kleine
ventje niet goed meer bij de hamertjes kon
reiken: zijn arm werd er moe van en het
liedje werd heel langzaam gespeeld. Vader
zei dan: „Het speelwerk is zeker afgeloo-
pen," en hij nam een sleutel, stak dien in
een gaatje van de wijzerplaat en wond da
veer weer op. Dan zat het mannetjo weer
hoog genoeg en vlug en vroolijk zong de
klok haar liedje.
Nu hing er in de gang van clat huis ook
een klok. een heel groote nog wel, manr die
kon geen wijsje spelen. Wel sloeg ze elk
half uur met zoo n zwnren, helderen slag,
dat het wel wat op 't luiden van een kerk
klok geleek.
Het mannetje, dat daarin woonde, be
hoefde niet zoo voortduiend op den tijd te
letten, omdat hij niet elk kwartier zijn
hamer moest optillen .maar steeds een half
uur tijd had Die hamer was echter heel
wat zwaarder dan de hamertjes uit de
kamerkink, maar het klokkenspelertje was
toch 9terk genoeg hem op te tillen en met
kracht te laten neervallen
Eens op een, nacht, toen het doodstil in
huis wna en de kamer en gang zucht ver
licht werden door het maanlicht, zat het
klokkenmannetje stil te peinzen in zijn
hoekje van de gangklok. Hij dacht aan het
mooie wijsje, dat de kamerklok zoo juist
had gespeeld cn clat hij eiken nacht in de
stille uren zoo duidelijk hooren kon
Wat moest het heerlijk zijn, zóó elk
kwartier cle klok te laten zingen met zoo n
fijnen, zuiveren klank'.
Hij verlangde wel ook in zoo n klok te
mogen wonen en dan in de gezelligo, zon
nige huiskamer te staan.
En het mannetje in de komerklok zat
ook stil en treurig in zijn hoekje. Daar
even had hij den zwaren, helderen klank
gehoord van de gangklok cn toen dacht
hij: „Och, ik heb nu wel een heel mooie
klok te bespelen en sta wel in een gezellige
kamer, maar wie luistert nog naar mij?
Toen ik hier pas stond, hoorde ik de kin
deren nog wel eens roepen: „Ssst"! als ze
op de wijzerplaat zagen, dat ik gauw moest
spelen, maar nu maken ze meestal zoon
lawaai, dat ik soms mijn eigen spel niet
hooren kan. Wat moet het heerlijk zijn,
rustig in die gangklok te mogen wonen en
don elk half uur zoo helder te luiden, dat
bet door het geheele huis klinkt."
Het maantje lichtte zoo v-lendolijk in de
kamer, het was, of ze even lachte om die
ontevreden klokkenl ui eiertjes.
Toen besloot het kleine mannetje op eens
iets heel gewichtigs: hij zou zijn eigen klok
verlaten en vragen aan zijn buurman in de
gang, of ze niet eens konden verwisselen
van woning r>n werk.
Voorzichtig opende hij het deurtje van de
klok; wat beefde hij; het was voor den
eersten keer in zijn leven, dat hij zijn
huisje verliet' De kamerdeur stond geluk
kig op een kiertje, daar kon hij Juist door.
Toen klom hij bij een jas aan den kapstok
omhoog en tilete zachtjes aan de deur van
de gangklok.
Het kereltje daar, dat een beetje zat te
dutten hij had immers nog bijna een half
uur vóór hij weer moest spelen schrok
eerst vreeselijk. Wie daar midden in den
nacht bij hem zou aankloppen? Met een
angstig gezicht gluurde hij door de kleine
ruit. in 't deurtje en was toen heel verrast,
daar dat kleine ventje te zien. Vlug open
de hij zijn deur. En toen hij hoorde, waar-
beurde en liet neervallen, klonk het heel
goed.
Maar hij zag niet het kleine mannetje,
dat heel diep weggekropen was in een
hoekje van de klok en zijn buikje vasthield
van het lachen en zijn tong uitstak tegen
den klokkenmaker. Toen werd de kamer-
klok nagezien, maar ook daar niets te vin
den dat stuk was, en weer zag hij het
kleine kereltje niet in een hoekje, dat een
langon neus tegen hem trok.
„Ik heb er eigenlijk niets aan kunnen
vinden, mijnheor, maar ze slaan nu toch
weer goed", zei de man en ging weg. Manr
toen de klokken opnieuw sloegen, klonk
het toch weer even valsch cn dat ging zoo
den heelen dag door.
Vader, die juist op reis moest, bromde,
dat hij zoon prul van een klokkenmaker
nooit meer wilde hebben; zoo gauw hij
terug was, zou hij er een ander bij halen.
Weer werd het nacht en weer scheen het
maantje helder in kamer en gang. Maar
nu was het, of ze wel een beetje spottend
keek.
Het mannetje in de gangklok had wel
elk half uur zijn klok geluid, maar hij was
nu org brommig, want zijn arm was moe
cn pijnlijk van het optillen van dien zwu-
ren hamer en het begon hem eigenlijk ook
leelijk te vervelen telkens dat krassende,
rauwe geluid te moeten aanhooren.
En in de kamerklok zat een mannetje te
mopperen, dat zijn ooren niet langer dat
valsche geluid konden verdragen, dat hij
zelf met do hamertjes maakte cn ook, dat
hij geen oogenblik tijd had even in te dut
ten, zooals hij in zijn eigen huisje nog wel
eons deed.
En op eens nam hij een kloek besjuit:
„Ik wil hier niet langer zitten, woar ik
niet thuis hoor," dacht hij en meteen wip
te hij vlug uit do klok, de gang in en riep
aan de deur van zijn eigen klok: „Laat me
alsjeblieft gauw binnen en maak jij, dat
jo weer in jo eigen huis komt; ik wil niet
meer op zoo n raar uurwerk spelen. Is dat
muziek, die er uitkomt? 't Lijkt wel het
miauwen van een kat!"
„En is dat een hamer, dien jij hier hebt
te tillen?" bromde de ander terug, ,,'t lijkt
wel een smidshamer! Ik wil hier ook niet
langer blijven" en in «en oogwenk was hij
verdwenen in zijn eigen woning.
Toen ze ieder weer op hun eigen plaatsje
WAT ZE VONDEN.
Vier kippen vondon, een morgen vroeg,
Tusschen do sloot en de wachtende ploeg,
Een groot rond ding, zoo vet als 'n slak,
dat pik-pik zwart
voor meer dan driekwart,
In de drabbigc-pappige modder stak.
Wat zou dat zijn dacht dat kippenspan
En ze stapten er aarz lend voorzichtig op at!.
Nieuwsgierig verschrikt, met een scheev©
kop,
cn verwonderd oog,
één pootje omhoog,
Stonden ze vlak bij die vies-zwarte prop.
Maar 't vreeselijk gekke van 't heele geval.
Het ding scheen te leven. Dot was toch wel
mal,
Want langzaam, heel langzaam, ging het
omhoog.
Dan zakte het weer,
Zoo telken keer.
Ze zagen het goed, ja dat ding, dat bewoog.
En plots gaven allen een vinnige pik,
Een gier en eón knortot hun vrees lijke
schrik,
Sprong wild on verwoed, een varken op,
De modder uit,
Met mopp rende snuit.
En flapperende ooren rondomme z'n kop.
Dan stoof ie dwars door dat kippenstel.
Dat kreeg me een stuipschrik en kippenvel.
Ze vlogen als gekken over den weg,
met heftig gekakel
een heidensch spektakel,
Totdat ze verzeilden achter de heg.
Daar keerde toen eind lijk de rust weer in
't land,
Ze schoven gezellig bij elkaar in het zand
En praatten en kakelden lang en breed.
Wat een vrees lijke schrik
kreeg dat varken dik
van die vinnige pik
O, wat namen we prachtig dat vorken beet.
<>m liet kereltje bij hem óp bezoek kwam,
riep hij heel blij. „O! daar heb ik ook juist
den heelen nacht naar zitten verlangen;
wacht even, dan zal ik eerst wijzen, hoe
je dien hamer moet optillen, ja, pas op!
die is zwaar, hè! en dan verhuis ik naar
jouw kluisje; dat zal een grap zijn".
En heel verheugd liet hij zich lance het
kapstokkleed naar beneden glijden, liep de
kamer in en een oogenblikje later zat hij
in de kamerklok en wreef zich de vuistjes
van louter pret. Een kwartier later speelde
hij zijn eerste deuntje, maar hij had de
hamertjes niet in de goede volgorde opge
beurd en nu klonk het heel mal.
En nog een kwartier daarna bromde de
gangklok met zoon raar geluid, dat ze
wel heescb scheen te zijn; dat kwam, om
dat het kereltje niet sterk genoeg was den
hamer zoo hoog op te tillen, als noodig was.
Maar beiden dachten: „Dat zal wel lee-
ren, ik vind het hier tóch veel prettiger
dan in mijn eigen huisje!"
Den volgenden morgen, toen de heele fa
milie aan het ontbijt zat, vroeg één dor
kinderen: „Is het gauw schooltijd"?
,,'t Slaat direct acht uur," zei vader,
..hoor maar" En meteen begon de klok
haar deuntje te spelen, maar wnt klonk
dat \reemd' „Hé", zei \ader. „nu geloof ik.
dat het slagwerk van onze klok stuk ïs."
Op "t zelfde oogenblik sloeg do gangklok,
maar dat was ook niet haar gewone klank
„Dat wordt nu toch al ie gek," zei vader,
„die klok schijnt ook al niet in orde; ik
ga straks meteen den klokkenmaker
balen."
Ken uurtje later stond die man al met
een heel ernstig gezicht boven op een stoel,
cle gangklok na te zien Hij zag toch niets,
dat stuk was en als hij de hamertjes op
zaten, voelden ze zich eerst recht gelukkig;
ze vonden hun eigen klok toch een prach
tig huisje on met een tipje van hun jasje
poetsten ze de hamertjes nog eens blin
kend; ze wilden het nu eens echt gezellig
en mooi hebben
En toen het tijd van slaan was, klonk
het liedje zóó fijn en helder door de stille
kamer, dat het gangklokmannetje er bijna
van huilde, zóó mooi vond hij het en toen
het zijn beurt was, klonk zoon zwaar en
vol geluid door het heele huis, dat het
mannetje in de kamerklok er even van
beefdf en dacht: „Zóó zou ik het toch
nooit gekund hebben."
Den volgenden morgen was ieder in huis
verwonderd, dat de klokken nu weer op
slag waren, terwijl er toch niets meer aan
gedaan was. ,,'t Lijkt wel tooverwerk," zei
moeder
Maar de maan, die nog heel bleek en sla
perig aan de lucht stond, wist wel boter;
die had alles gezien en ze dacht nog, half
droomend, terwijl ze bijna insliep van moe
heid door haar heelen nacht van waken:
„Ieder i3 toch het best op zijn eigen plaats;
ik kan toch ook geen zon worden!'
HET MADELIEFJE.
Wie kent het lieve bloempje niet,
Dat in de weide groeit,
En tusschen 't frissche groene gras
Zoo lief en welig bloeit.
Haar hoofdje is zoo wit als sneeuw
I-Iaar hartje is zoo geel als goud
Dat alle blaadjes in een krans
Dicht naast elkander houd.
CORRESPONDENTIE.
Jupiter. Die brief heb ik wel beant
woord en daariu heb ik je gezegd dat er
maar 2 pelikanen punten ingesloten wareir
cn je er ook maar 2 Amstelpcnningen voor
terug krijgt. Ik zal het voor je vragen. Het
is te hopen van niet.
Paddeltje. Dat is prettig, dan zul
je wel een ueerlijke vacantie gehad hebben.
Ja, ik wel. Dat denk ik ook wel, toch jam
mer.
Robbedoes. Ik dacht al dat je ziek
was. Zulke dingen kun je altijd het beste
zelf doen. Nou, dat is nog eens fijn, he.
Meidoorn. Dat zal hij wel prettig
hebben gevonden. Wat een feest, wat zul je
een rret hebben.
P i e p k u 5 e n. Ook al gauw jarig dan
mag je wei zorgen dat je geen kiespijn
meer hebt
Zonnestraaltje. Alles wat te
lang durt verveelt op den duur. En dan
ben je weer blij als je hem hebt zeker.
Radio. Het is tenminste nog lang
geen zomer. Dat is jammer, want dat kan
ik nu niet meer gebruiken.
O r n o. Ik krijg van niemand een der
gelijke postzegel, dus kan ik je hem oot
niet geven, maar ik zal nog wel eens voor
je vragen. Graag, hoor.
Chrysant. Dan doe je zeker die
laatste maanden nog eens extra je best, hè
Wie weet misschien krijg je er nog wel
eens echt een.
Goud fazant Donk je wel, je zult
het er wel eens in zien staan.
M e 1 k b e k j e. Dan een volgende maal
maar meer.
Lekkerbekje. Dat zal wel, dat Is
goed, hoor. Ja, heel gezellig dat was jam
mer.
Vergeet mij niet Wat doe Je er
aan. Dat is goed en dan moet jo mij eens
schrijven hoe of het was.
Mier. Warm is anders. Dat is goed,
hoor.
P o s t d u i f j e. Dan een volgende keer
zeker meer.
Wildzang. Ja, jij ook. Dan ga je
zeker hard aan het werken. Neen, dat is
het niet Dank je wel, ik beloof het je, ik
voel rne erg vereerd rnet dat eene raadsel.
Clyvia. Maar daar doe je het toch
niet om cn er zijn er zooveel die nog nooit
wat hebben gehad en jij al minstens drie,
maar je doet wel al heel lang mee. Veel
plezier gehad?
Vinkje. Dat is goed, hoor.
Prins. Dan krijg ik zeker een heele
lange, hè.
S p r i n g i n 't Veld. Wat is dat een
mooi rijmpje, jij kunt het, hoor. Dan zal ik
maar watjes in mijn ooren stoppen.
Miepip. Je bent natuurlijk her*-,ijk
welkom. Maar dat gaat maar zoo
niet Wat kun jij rnooi schrijven.
Maandroosje. Neen, dat denk ik
ook wel, je zult nu een heel poosje geduld
moeten hebben. Prettig dat je het zoo mooi
vindt. Dank je wel, hoor.
Ceasar. Natuurlijk, maar wat heb
jc- voor Verkado's bonnen Kamer planten?
Ja, dan doe je ze maar bij de raadsels. Dan
schrijf je me dal, zeker wel volgende week.
BI o n d j e. Vond je het leuk. Ja, hij
was heel aardig.
L i 11 i p u t ter. Dat is jammer, hè maar
dat kun je wel weer inhalen. Ik miste je «1.
Je schrijft altijd zoo trouw.
Cupido. Het is altijd weer zoo gauw
voorbij. Maar dat is toch ook heerlijk.
Kampioen. Dan zul je wel veel ple
zier hebben gehad. Leuk, om al die spel
letjes met elkander te doen.
ONS RUILHANDELHOEKJE.
O r n o wilde graag de Toorop postze
gel van 10 cent hebben, wie kan hem daar
aan helpen en waarvoor?
Jupiter heeft 2 pelikanenpunten en
ook nieuwe Belgische postzegels en Verka-
de's Kamerplanten en daar wilde hij graag
Arasielpenningen voor hebben, wie wil rul
len 9
OOM KAREL.