KINDERRUBRIEK Rubriek van Oom Karei xxxxxxxxx Artisnieuws. VOOR DE KLEINTJES Wat kreeg ik deze week weer een flink aantal brieven. Dat was prachtig hoor. En de kampioenwedstrijd schijnt ook nog al in den smaak te vallen. Jammer dat ver schillende neefjes en nichtjes niet precies gedaan hebben wat ik gezegd had. Ik had n.l. gevraagd om de oplossingen van de kampioen-wedstrijd-raadsels op een apart stukje papier te zetten en daaronder ook je schuilnaam te schrijven. Willen jelui allemaal vooral daaraan denken voor de volgende week. De kampiocnraadsels dus niet bij de gewone raadsels maar op een apart velletje papier. Dat is werkelijk noo- dig om later de uitslag te kunnen vast stellen. Ik zal nu de oplossingen van de beide eerste kampioenraadsels ook opschrij ,ven in deze krant, dan kunnen jelui zelf zien, of je ze goed hebt. Omdat er deze week vrij veel in de krant moet zal ik voor me zelf maar niet al te veel plaatsruimte in beslag nemen. Alleen zou ik jelui nog wil len ragen om vooral niet te vergeten je naam op de briefjes met oplossingen te plaatsen. Enkelen hadden dat deze week.' \ergeten, maar gelukkig stond de naam nog op de enveloppe. Maar het is altijd voel beter om ook in bet briefje ie schuilnaam te schrijven. RAADSELS. Oplossingen van do vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels waren: I. Voor dc slaap. II. „Muizende katjes inauuen niet" met de woorden: zak, muis. eend. nieuw. Jan. tent. Mei De prijs is deze week gewonnen door Cosmea en kan a.s. Maandag aan ons bureau werden afgehaald Oplossingen van de raadsels voor den Kampioenwedstrijd. De oplossingen van de raadsels voor de kamDioenwedstrijd van de vorige week zijn: T. Barcelona met B. dal, Tirol, pro cent. Barcelona Ierland, ivoor. Inn, A ..Wie geeft Aan wat hij heett, is waard dat hij leeft" met de woorden teen, Ida, Wil ly, vader, feest, fietsen, haan. water, wit, grijs, hit. h. f NIEUWE RAADSELS. I. Mijn eerste deel is iets dat ie in iedere keuken vindt. Mijn tweede oeel is een zwaar metaal. Mijn geheel is iets dat veel op kan toor en ook op school gebruikt wordt. II. Ik groei iti het bosch, draait men mij om. dan bezorg ik dc schoolkinderen dik wijls veel moeite II. Ik ben een dier op vier poolen, maar omgekeerd ben ik een deel van een boom (Ingez. door Cupido.) VOOR DEN KAMPIOENWEDSTRIJD. III Kvuisraadse1 X X X X X X X x X X X XXX X X X X X X X X O X X X Op de kruisjeslijnen komt de naam van een groot plein in Amersfoort. Ou de 1ste rij een medeklinker. Op de 2de rij een soort schilderij. Op de 3de rij een jongensnaam. Op de ide rij groote vogels. Op de 5de rij menschen die veel reizen. Op de 6de rij een lief vogeltje. Op de 7de rij liet gevraagde woord. Op de Sste rij een bewoner van Engeland. Op de 9de rij een groot sportfeesl, dat om de i jaar gehouden wordt. Op de 10de rij gebruiken naaisters. Op de 11 de rij is niet groot. Op de 12de rij zit in bijna iedere vrucht. Op de 13de rij een medeklinker. IV. Kruisraadsel. Op de kruisjeslijnen komt de naam van een visschersplaats aan de Zuiderzee. X X X X X X X X Op de 1ste rij een medeklinker. Op de 2de rij komt het meel van. Op de 3de rij de plaats waarop wij leven. Op de 4de rij de naam A an een onzer neef jes of nichtjes (een naam uit de Gvieksche oudheid). Op de 5de rij het ge\raagde Avoord. Op de 6de rij een jongensnaam. Op de ?de rij is niet trekken. Op de fcste rij is niet dom. Op de 9de rij een medeklinker. DE SLIMME MERELS. door G. J. VISSCHER. Verleden jaar hadden mijn man en ik een aardig nest gebouAvd in een meidoorn, ach ter in een boomgaard. Daar kwamen geen katten; ongestoord broedde ik onze eieren uit en wij werden verblijd met vier lieve, jonge mereltjes. Toen brak ei- een drukke tijd voor ons aan. Ik kam niet zeggen, dat de kindertjes ons de ooren van het hoofd aten, want zulke tochtdeurljes houden wij, vogels, er niet op na, maar hun eetlust was ontzo tend en den keelen dag Avaren wij heiden in de weer, om de kleine schreeuwers te vreden te stellen Ze groeiden als kool en toen ze een week oud waren, rekenden we al uit, hoeveel da gen het nog zou duren, eerdat zo voor zich zelf konden zorgen. Maar, o wee! Op een morgen vloog ik naar het nest met. een extra-grooten worm in mijn snavel ennooit zal ik vergeten, Avat ik toen zag! Daar zat een heel mooi ge kleurde vogel op den rand van ons nest. Hij was Avel anderhalf maal zoo groot als ik; een Vlaamsche gaai was het. Van schrik liet ik den worm vallen en ik vloog, luid schreeuwend, op hom af. Ach! 't Was al te laat! Hij vloog Aveg en hij lachte nog. Ik vond het nest leeg. Onze lieve kleinen waren door den bloeddorsti- gen roover verslonden. Even daarna kwam mijn man thuis. Die was ook totaal verslagen, en een uur lang zaten we in stomme smart op een tak l Was te laat in 't seizoen, oni eon tweede broedsel groot te brengen. Eenige weken daarna verlieten Ave dit land en den winter brachten we door in 't Zuiden van Frank- rij k Van l voorjaar kwamen wé terug. Waar zouden we nu een veiliger plaats vinden? In een boomgaard.' Neen! We moesten niets meer van het platteland hebben en we trokken naai Amsterdam Vlaamsche gaaien waren daar niet maar wel ontzet tend veel katten. „Vrouw!" zei mijn man. „Laten we naar Art is gaan! „Maar Piet! zei ik „Je bedoelt toch niet in een kooi?' „Welneen!'" lachte hij. „Dai is goed voor onze vijanden. Uilen, slangen, .>per\vers, vossen, al dat gespuid zit daar achter de tralies, maar er is in den tuin veel geboom te en ook ligt het voedsel er maai- voor "t grijpen. Laten we eens gaan kijken. Prachtige heesters zagen we, mooie mei doorns, heerlijke boschjes! „Hier zal het zijn, Piet!" riep ik verrukt, maar plotseling zag ik een loerende kat. Wa-; wel een vreemd exemplaar, want het beest had geen staart, maar een kèt -was het toch en ik zei- „Piet! Ga maai- mee' t Deuu't hier ook- al -niet.' En wat zei Piet? „Vrouw! Ik heb oen reuzenidee.' „Wat dan?" vroeg ik. „Zie je ginds achter die tralies dien doo- den boom? De stam is wel twee nieter hoog n van boven glad afgezaagd. Zouden we ir bovenop geen nest kunnen maken?" \ruie man!" zei ik. „Word je zoo slecht •an gezicht? Zie je clan de drie wolven niet. die daar onder dien dooden boom heen en weer loonen?" ,0f ik ze zie!" zei Piet. „Maar die hebben we juist noodig. Dat zal onze politie zijn. Je gelooft toch niet, dat een kat zich tus- schen die tralies door naar binnen zal wa- MOEDEHS POP. door C. E DE LILLE HOGERVN AARD. Marietje is heel stout geweest En snikt nu honderd uit. Ze wad weer Avild en ondoordacht En brak een groote ruit! Natuurlijk bromde Moedei erg, 't Was ook geen kleinigheid! Voor straf moest z* in den boek gaan staan. Och, och. wat bad z een spijt! Maai wat is dat? Wat voelt ze plots? Pakt Poppelijs haar beet? Die is niet boos on troost zelfs h a a r, Die iets ondeugends deed! 't Is of bet poppenkindje zegt. - 'k Ileb meelij met je. Moes, Ik hou van jou en vind je lief! Wal is die Lijs een snoes' Geen wonder ook. want Lijsje is Ook Moeders pop geweest Van al haar poppenkinders houdt Marie va.n haar het meest. Met Lijsje in haar arm gekneld Staat zij nu in den hoek. Zij fluistert 't poppenkind in t oor: Straks krijg je mijn stuk koek! Maar Lijsje, toe vertel mij oens. Want jij bent al zoo oud, Was Moedor, toen z' een meisje was, Ook Avel een keertje stout? Klein Poppelijsje antwoordt niet, Marietje roept nu blij: Nee hè? Mijn Moedertje was lief, "k Wil worden net als zij! Haar Moeder heeft "t gehoord en zegt: Dat is een goed besluit! Kom jij met Poppelijs nu maar Dien naren strafhoek uil. Zij zitten mei hun drieën nu En drinken heel knus thee. Als Popp.elijs geen koekje lust. Wel. dan eet Rie er Iwee! gen? „Daarin heb je gelijk, maar heb je er nooit an gehoord, dat wolven \erscheurende dieren zijn? En geloof je ook niet, dat zoo'n wolf best twee nieter hoog kan springen?" „Dat kunnen ze wel, maar ze doen het niet. Een wolf is geen kikvorsch, die springt uit geAYoonte. maar een wolf houdt meer an sluipen dan van springen en in een boom klimmen kan hij niet." Ik moest mijn man ten slotte gelijk geven en het wonder nam een aanvang: twee me- els bouwden hun nest op een boomstomp iu de wolvenkooi! Wij vlogen tusschen de tralies door vrij in en uit. In 't begin keken de wolven wel een beetje loensch naar boven met hun roode, blikkerende oogen, maar weldra wa ren ze gewoon aan ons bezoek en na drie dagen Averken hadden we een prachtig nest gereed, veilig voor alle roovers. want de grootste roovers dat waren onze hüis- genooten en die deden ons niets. Maar toen had je de menschen moeten hooren! Den eersten dag was het: „Zie je die merels? Verbeeld je! Die gaan een nest maken in de wolvenkooi. Ze zijn. zeker hun leven moe!" Den tweeden dag: „Ze zijn nog aan den gang. 't Nest wordt, grooter. Zouden "de wolven er geen erg in hebben? Jawel! Daar kijkt er een naar bo en. Dat begrijp ik niet." Den derden dag: „Ik geloof gerust, dat het nest klaar is. Zie je dat? Het wijfje zit er op. En de wol- en doen niets Dat mag wel in de krant!" Wie dit laatste zei, heeft werkelijk zijn zin gekregen, 't Is inderdaad in do krant ermeld, dat een paar merels hun nest ge bouwd hadden in de wolvenkooi. Toen kre gen we nog moer bekijk9. Telkens stond er ier voor onze Avoning een groepje men schen. De wolven waren daarop niet eens bij zonder gesteld: ze liepen onrustig heen en weer. 'en ik zei wel eens tol mijn man: Zou het hun niet vervelen en zouden ze dan niet boos worden?" „Ze kunnen toch niet bier komen." was dan zijn antwoord. „Maar als er eens een. op den ander zijn rug gaat staan?" „Daarvoor zijn ze niet slim genoeg, zei Piet t Schijnt, dal mijn man gelijk bad, want we zijn geen oogenblik door de wolven lastig gevallen Toen ik vijf eitjes bij elkaar bad, ging ik zoo rustig zitten broeden, alsof ik in een schapenstalletje woonde. Mijn man zat in die dagen in een boom. vlak tegenover mij cn floot het hoogste lied. Toen de jongen uitgekomen waren, zorg den wij beiden voor dtf voeding en alles ging best. Weet je. Aval we niet deden? Als we in de kooi een wormpje lieten vallen, dan raapten we dat nooit op! Dal doden we vroeger Avèl, maar hier niet. We begrepen, dat dit te gevaarlijk zou zijn. De wolven vonden zoo'n worm het opeten niet waard en ze vertrapten hem. Dat was eigenlijk w;el zónde van 't lekkere hapje, maar daaraan was nu eenmaal niets te veranderen Men moet niet hel onderst.-» uit de kan willen hebben. Onze kleinen groeiden voordeelig op. Mijn man en ik hadden het er wel eens over, hoe het gaan zou. als de kinderen voor bet eerst zouden uitvliegen Stel je voor, dat zoo'n kleuter bij zijn eerste vlucht door ge brek aan oefening dadelijk moest dalen en op den grond terecht kwam' Maar wat wil bet géval? Op een morgen zei ik: „Kinderen! Je bent nu groot genoeg: morgen zal het je eerste vliegdag zijn.' „Hoera! riepen ze. „Mag ik eerst? „Neen ik!" „Jij bent veel te stijf, Moe, mag ik?" Ze waren dol van blijdschap, terwijl mijn man en ik allesbehalve op ons gemak- waren. Maai ziet! 's Avonds gingen de wolven in het nachthok en daar deed de oppasser de schuif dicht. Deri volgenden morgen werd de schuif niet opengemaakt, want het was voor de wolven vei huisdag! Ze werden dien morgen overgebracht naar een nieuwe woning, die een eindje verder in Artis voor hen gereed gemaakt was. Daar wonen ze prachtig ik heb hen daar later meer malen gezien. Ze hebben daar eeü mooie loopplaats en kunnen er vrij onder de boo- men rondwandelen. Ze zijn met hun nieuw verblijf bijzonder in hun schik, ftini geluk was ook ons geluk. Onztj kinderen kregen de eerste vliegles sen en daar was totaal geen gevaar bij. Ze zijn nu allo vijf volwassen en vliegen vrij hier in Artis rond. Onze oudste zoon is al koolzwart. Gisteren heb ik hero nog gezien. Hij zat boven op den olifanlcnstal en hij fluit bijna net zoo moöi als zijn vader. WAAROM DE KOEKOEK ZOO LUI IS. Het land was kaal en hongerig. De oude man van bet Noorden had door de vallei geblazen. Zijn adem had het koren doen bevriezen en nu was er geen brood voor de menschen. De ladiaansclie jagers gingen op jacht ze volgden elk spoor van herten of' koljncn. Als dc pijlen hun vleesch brachten wierpen ze 't over hun schouders en holden naar het dorp om de hongerige vrouwen cn kim deren te laten eten. Maar één Indiaan bleef m zijn wigwam. Hij zat bij het vuur met zijn vrouw en kind en wachte tot de jagers vleesch brachten. Deze man had geen zin om op jacht te gaan. 1-Iij was lui. Den heelen dag zal hij maar bij het vuur pijpjes te rooken. Soms roerde hij in de pot met water die hij bo ven bet vuur liet hangen voor het vleesch, dat de jagers misschien zouden brengen. Telkens als het kind, zijn kleine zoon. hem om eten vroeg, zei hij: ,,'t Is nog niet gaar". Eindelijk werd het Indiaansche jongetje zoo misselijk en akelig van den honger, dat hij hardop begon te huilen. De luie Indiaan sche vader werd boos. Hij nam den roer stok en Rloeg het kind zoodat het op den grond viel. Dadelijk vloog een vogel door de wigwam cn ging op den stok zitten, waar de pot met water aan hing. „Nu is liet gaar", zei de vogel plechtig want hij had niet zoo'n vroolijk hart als andere vogels. En opeens, boe gek hel ook klinkt, was de vader niet meer boos en lui. Zijn luie geest was weg. Hij wou dadelijk op jacht gaan en eten halcD voor zijn vrouw en kleinen jongen. „Vanavond krijg je herten vleesch." zei hij, terwijl hij een zacht diercnvel bij het vuur legde voor den jongen. Toen hij hem erop wilde zetten was er geen jongen. Hij had geen zoon meer Alleen die rare vogel zat maar, zielig en eenzaam, boven bet vuur op den slok waaraan de pot hing. „Nu is het gaar" riep de vogel weer en vloog toen meteen de wigwam uit In dat voorjaar ontdekten do Indianen een nieuwen vogel in de bosschen Do vogel was te lui om een echt nest te bouwen. Deze vogel vlocht geen takjes in mekaar met mos en blaadjes en varens en haar en distelpluisjes om een gezellig, warm en veilig nest te maken voor zijn eieren en zijn jongen, zooals andere vogels. Deze vogel legde zijn eieren overal. Waar er maar een paar takjes over elkaar lagen in een spoor of een holte in den grond of waar er maar drooge blaadjes op een hoop lagen, daar legde deze luie vogel zijn eieren cn verzorgde zijn kleintjes Hij was te lui om een nest te bouwen, een echt nest dat warm en veilig was. De Indianen noemden dien vogel: „koekoek". En maar één Indiaan wist waar die koe koek vandaan kwam en waarom hij te lui was om een echt nest te bouwen. VOOR FIETSERS. Het is nu wel de tijd waaxin-het lastig is je fiets mooi schoon en glimmend te hou den, als je er eiken dag met alle Aveer en wind door moet. De velgen zijn niet zoo erg lastig schoon te houden, want die wor den door remmen wel telkens wat achoon- geschuurd. Practische fietsers hebben zwarte sturen en zorgen dat er zoo weinig mogelijk nikkel aan hun fiets voorkomt. Moeilijk, is het om de assen goed schoon te houden. Daar is het met een doek tus schen de spaken lastig bij komen. Er is echter een heel eenvoudig dianiertje waardoor je de assen altijd even mooi en blinkend houdt en ze nooit behoeft af te vegen. Je bindt om je as een bandje oi een dik koordje. Dit bandje of koordje moet tame lijk wijd zijn, zoowat anderhalve centimeter, om een dunne as en twee centimeter om een dikkere as. Hot, hangt cr dus los omheen cn als je rijdt schuurt het langs de a9 en houdt die schoon, terwijl liet door het opspringen pp oneffen wegen dan eens aan den eencn kant. dan aan den anderen kant van het oliedopje zijn werk doet. CORRESPONDENTIE. Lelie. Prettig dat je hot mooi vindt. Vinkje. Gelukkig maar dat hij uit liet water is gehaald, ging hij niet erg te keer? Radio. Dan zal ik het voorloopig maar met korte briefjes doen. Spring in 't veld. Dan een volgen- do keer maar weer. Gelukkig, is het mooi? Mar j ol ij n t j e. Ik miste je ook al, gelukkig dat. je nu weer boter bent. Dikkie Bigmans. Natuurlijk vind ik dat goed. Nou fijn, hè. Cosmea Ja. heerlijk. Ik bon toen ook wezen fietsen. Het ivas er echt lekker voor. Ja, dat is lastig. Viol ier t je. Het is daar mooi vindt je niet, ik ben toevallig ook dien kani oj) geweest. Krullebo:. Ja. prachtig. Dat vindt je zeker reuze fijn hè. Postduifje. Dan kun je er toch ook van genieten zul je in het vervolg de kam pioen raadsels op een apart papiertje schrij ven en jé naam er onder? Balsemientjc. Schrijf je een aol- gende keer meer. Kende je .ze niet? Goudfazant Zoo, dat doet me ple zier. Dat vind ik ook. Goed hoor. Broek. Als je nu maar geregeld mee doet. Ze staan in de courant dus dat kun je zelf zien. Doe maar goed je best mis schien krijg jij er dan ook wel eons een. Chrysant. Schrijf je mij de volgen de. week een langere brief? Melk bek je. Die kans is natuurlijk verkeken er mogen heelemaal geen fouten in zitten. Lilliputter. Zoo zijn de menschen nu eenmaal. Ga je het leeren? Dat moet ook niet voor een wedstrijd. Vergissen is men-, schel ijk. Je hebt nu je schade weer inge haald. Blondje. Nog wel getelicieterd Daar is het nu lekker weer voor Klaverblad. Je moet er tocb wel wat moeite voor over hebben. Heerlijk tochtje zeker. Heb je veel plezier gehad. Wipneus. Is het nu weer beter. Dan ben je zeker aardig terecht gekomen. Zeker een verrassing voor hein. A s t e r en Kievit. Ja, vind ju dat niet fijn? Dan zou ik het ook maar niet gaan leeren. Waarom heb je de kampioen- raadsels nu niet op een apart velletje pa pier gezet, zooals ik gevraagd had'? Cesar. Dit keer geen brief bij de raadsels. Hoe komt dat zoo? Maaudijposje. Dan krijg ik het ze ker wel de volgende keer, is 't niet. Maar nu kun je tocli heerlijk uitgaan als je een vrije middag hebt. Paddeltje. Je hadt de kampioen- raadsels eigenlijk op een apart stukje pa pier moeten zetten. Ja makkelijk waren ze niet, dat heb ik vooruit al gezegd. Maar ze worden heusch niet allemaal zoo moeilijk. Robbedoes. Ja, heel kort, maar toch beter dan heelemaal niets. Cupido. Doe daar A?eel aan. En heb je een groote vlieger? Kampioen. Daar had je gToot ge lijk in. Wil je nu een andere schuilnaam kiezen, want zeer waarschijnlijk zal er nu wel een andere kampioen komen. Het zou wel heel erg toevallig zijn als je hel weer werd. Sneeuwwitje. Heb je het zóó druk? Kikvorsch. Hoe weet je dat? Wist je dan al. hoe de oplossing moest zijn? Kwik. Lees maar eens goed na wat ik aan het begin van deze krant schreef over het oplossen van de raadsels. Zoo, on wat doe je daar nu mee? Jupiter.— Ik ben het daarmee l oerend eens. Maar 't is te hopen, dat het zoo blijft. Z o li n e s t r a a Tt j e. Neen, daar was niets aan te doen. Maar aan ons kantoor is in zoo'n geval altijd nog wel een losse krant te krijgen. Wodan, Ook jij moet de kampioen raadsels op een los velletje papier schrij ven. Wil jo daaraan denken? Piepkuiken. Waar is je brief ge bleven? R e g e n d r o p j e. Ja zeker, maar waar zijn de oplossingen van je raadsels? Neptunus. Wees maar voorzichtig, dat je niet ziek wordt. Grapjas. Vier weken telkens twee, dus acht in het geheel. OOM KAREI-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 7