KINDERRUBRIEK Rubriek van Oom Karei Het Madeliefje; Het Vergeten Pakket. Kleur- en Knipplaatje; a Valkenburg, 18 Juli. Zooals ik jelui de vorige week beloofd heb. schrijf ik jelui nu een briefje vanuit mijn yacantieverblijf Valkenburg» in Zuid- Limburg. Je ziet dus dat ik, hoewel ik een heel eindje van Amersfoort weg ben, toch nog wel aan jelui denk. Alleen spijt het me heel erg, dat ik deze week niet voor de raad sels kan zorgen en ook de volgende week zullen jelui het nog zonder raadsels en zon der correspondentie-rubriek moeten doen. De neefjes en nichtjes, die deze weken ook met vacantie naar buiten zijn, treffen het wel bijzonder met het weer. 't Is hier met 'die heerlijke zonneschijn nu prachtig mooi. Twee jaren geleden was ik ook met vacan tie hier. Misschien herinneren jelui je dat nog wel, toen heb ik jelui in onze kinder krant het een en ander verteld, hoe het er hier uit ziet. Maar toen regende het al de dagen, dat ik hier was en was het lang zoo mooi niet als nu. 't Is altijd net, alsof de zonneschijn aan de natuur nog veel meer pracht geeft. Datzelfde bemerk je ook wel in de mooie omstreken bij ons in Amers foort. Wandel maar eens op een regendag door de bosschen en maak dan dezelfde wandeling ook eens op een dag, als de zon schijnt. Dan zul je eens zien hoe mooier en vriendelijker alles is. En zoo is het hier in het mooie, heuvelachtige Zuid-Limburg nog veel meer. Ja, het weer speelt altijd een heel groote rol, als je met vacantie bent. 'Als ik mij goed herinner van de vorige keer, zijn ook verschillende van jelui ook wel eens hier geweest. En wie weet, zijn er nu tegelijk met mij ook nog wel neefjes eu nichtjes uit Amersfoort hier. Maar al zou dat zoo zijn, dan zou dat nog heel lastig uit te visschen zijn. Want het is hier erg druk met vreemdelingen. Er zijn hier tien tallen hotels, waaronder heel groote en die zijn allemaal geheel vol. Wel een bewijs dat men heusch niet naar het buitenland behoeft te gaan om te genieten van de mooie natuur. In ons eigen land zijn nog zoo heel veel van die mooie plekjes, die in vele opzichten voor het buitenland niet be hoeven onder te doen. Denk maar eens aan het mooie, dat rondom Amersfoort te zien is Maar ook hier, Zuid-Limburg behoort tot de mooiste gedeelten van ons land en het is dan ook geen wonder, dat heel veel land- genooten in hun vacantie hier naar toe trekken. En mochten jelui later soms eens niet weten, waarheen je inxde vacantie zult gaan, dan kan ik je het land van Zuid-Lim burg best aanbevelen, t Is prachtig, hoort Ziezoo, nu hebben jelui weer wat van me gehoord en zal ik maar weer zeggen tot de volgende week. Als ik eenigszins in de ge legenheid ben, zal ik jelui weer een briefje schrijven. Anders tot over 14 dagen. Dan ben ik weer in Amersfoort en is onze krant ook weer compleet met raadsels en corres pondentie. Als jelui tenminste allemaal maar zorgen, dat ik bij mijn terugkomst weer brieven vind om te beantwoorden. OOM KAREL In den grooten tuin van een villa, waar van de bewoners in het buitenland waren en geen mcnschelijke stap het grind in de paden kraken deed, werden echter door hen, die de bloementaal verstonden, nog andere geluiden gehoord dan het zingen en tjilpen der vogels en het gonzen der bijen. Een prachtige, roode roos verhief zich fier op haar stengel, "t Was alsof de andere rozen .roode, rose, gele en witte gla diolen, stokrozen, lelies,dahlia's, geraniums en zelfs de distels, een diepe buiging voor haar de Koningin maakten en eer biedig zeiden „Goeden morgen, Majesteit! Heeft U goed geslapen?" „Dat kon wel beter'" klonk het ant woord, dat uit de hoogte gegeven werd. „De krekels in het gras hebben gisteravond zóó lang gezongen, dat ik er niet van kon inslapen." Een madeliefje in het groote grasveld stootte met haar kopje eens even haar buurvrouw aan en zei: „Mij hebben de krekels juist in sJaap gezongen!" Verstoord hief de Koningin der bloemen haar hoofd in de richting, vanwaar de ge fluisterde woorden kwamen en zei: „Eigenlijk moest ik mij niet verwaardi gen op zulke mallepraat in te gaan. Geen van mijn onderdanen de rozen in dezen tuin zou het wagen een opmerking te maken, welke in strijd is met mijn op vatting over dieren en menschen. Maar zoo'n nietigmadeliefje kun je niet voor vol aanzien en haar woorden dus even min." I Was alsof de leden der hofhouding, die de Koningin der bloemen omringden, nog dieper bogen. Maar het madeliefje, dat reeds gesproken had, zei nu onbe vreesd: „Wij zijn volstrekt niet minder dan de Roos." Ontsteld over zóóveel durf, stootten haar zusters haar waarschuwend aan, doch 't parmantige ding liet zich het zwijgen niet opleggen, Integendeel: bet scheen nog meer op het hart te hebben. „Zwijg!" gebood de Roos en zij werd van boosheid nog vuurrooder dan zij reeds was. „Elke bloem weet, dat zelf* de menschen mij als Koningin erkennen. Waarom zou den die t zeggen, als 't. niet zoo was „Uit angst voor Uw doornen.antwoord de het madeliefje, dat nu het eenmaal moed gevonden had te spreken zich den mond niet snoeren liet. „Gij hebt een slekeligen aard „Wij zijn wezens, die ons verdedigen kun- De groote vacantie is eind'lijk begonnen En Vadertje heeft zoo iets heerlijks verzonnen. W ij allen, wij mogen met Vadertje mee Naar 'n aardig. klein dorpje, heel dicht bij de zee! Het pakken alleen al is leuk en zoo fijn! En als we dan denken reisvaardig te zijn, Zegt Moeder, heel stellig en zeker te weten, Dat 't allervoornaamste door on,s is vergeten! In dit kleine pakie, zegt Moeder en lacht: Zit iets, dat heel lief is en snoezig en zacht! We roepen. 't konijntje het hondje de kat! Maar niemand van ons, die 't geraden nog had! In dat kleine pakje, 't was..waar, wat Moes zei, Daar wachtte ons broertje, geduldig en blij! HETTY BOREL. voorpooten over den rand van het kistje allerlei gebaren te maken. Dat was een grappig gezicht. Soms verloor ze daarbij haar evenwicht en tuimelde hals over kop in het kistje. uen en wapens kregen net als de dieren on de menschen," zei de Koningin weer. „En wij willen niet wonden," ging het madeliefje niet minder fier voort. Met een nijdigen ruk hief de Roos haar hoofd nu nog trotser op. Haar steel deed er pijn van en zij nam zich stellig voor, wat het brutale madeliefje ook verder nog beweren mocht, in alle talen zelfs in de bloementaal te zwijgen. Het bleek ook hieruit weer, dat zij veel te voornaam en te schoon was om met zulke eenvoudige lieden een gesprek te voeren. Een Roos ging nu eenmaal niet om met zoo'n arme tierig madeliefje, dat als onkruid in het gras groeide, terwijl de tuinman haar met veel moeite uit een grooten rozentuin ge haald en met zorg overgeplant had! „Ik werd uil vele andere gekozen!" lis pelde zij zelfvergenoegd, „en de Koningin van den tuin Opnieuw bogen alle rozen eerbiedig, ook de blanke lelies maakten een buiging. De gladiolen en geraniums waren te stijf daarvoor, maar stemden toch geheel met de woorden der Roos in. De dahlia's schudden wijs hun hootd over zóóveel onverstand en verwaandheid van dat kleine, onbeduidende madeliefje en een stokroos, voor wie het spreken geen dagelijkscb werk was, spande al haar krachten in en zei: „In mijn hart ben ik het geheel met onze Koningin eens. „Hart? In je hart?" kon het vrijmoedige madeliefje nu niet nalaten uit te roepen. „Dacht je soms, dat je een hart hadt? Jullie evenmin als de anderen, hoor' Maar wij hebben een hart en dat bepaalt onze waar de." „Zoo'n kleine wijsneus!' riep een witte lelie spottend uit. „Zoo'n betweetster!' viel een gladiool harteloos uit. „Jullie kunt zeggen, wat je wilt," zei liet madeliefje weer, terwijl zij zich op haar stengel oprichtte, „maar je kunt ons nooit verwijten, dat we geen hart hebben. En ik heb een oude margriet, die in de verte nog familie van ons was, eens hooren zeg gen, dat wie een hart heeft, nooit slecht kan zijn." „Stilte1" gebood de Koningin nu en zij deed dit op zóó dreigenden toon, dat het meest vrijmoedige madeliefje het niet ge waagd zou hebben, ook maar één woord meer te zeggen. De dahlia's knikten goedkeurend; de le lies keken het madeliefje zelfs niet meer aan; één der distels, die ook altijd een ste- keligen aard hebben, hief dreigend haar scherpe punten in de richting, waar het kleine ding stond, als wilde zij het goud gele hart, waarop het zoo trotsch was, daarmede doorboren. Bedroefd keek het madeliefje om zich heen. Daar stond zij nu met haar gouden hartje, maar niemand scheen dit op prijs te stellen. Och, ze had heelemaal niet on aardig willen zijn of iets ongenaams zeg gen. Ze had alleen maar willen laten uit komen, dat zij ook deel uitmaakte der schepping en evengoed recht op bestaan had als de Roos. "t Was eigenlijk allemaal gekomen, doordat zij de krekels, haar bij zondere vriendjes, verdedigd had. Zij had maar niets moeten zeggen, bedacht zij nu. Waarom anderen te kwetsen, dio meenden voornamer te zijn dan zij? In het vervolg zou ze maar liever zwijgen en de gevoe lens van anderen eerbiedigen. Waartoe diende haar hart, als zij er niet naar luis terde? Zoo peinsde het madeliefje \oort. Steeds nederiger werden haar gedachten. Zij liet haar hoofdje hangen, "t Was net, alsof zij zich schaamde en haar hartje ver bergen wilde. Dien middag kwam een klein, blond meis je, druk babbelend en aan Moeders band loopend, den tuin in. „Mag ik ze plukken. Moeder? vroeg het kleine ding. „Ja. Marietje, antwoordde de moeder. „Oma heeft geschreven, dat je de mooiste bloemen uit den tuin raag plukken ora ©r morgen den stoel van onze jarige Anniê mee te versieren." Vroolijk huppelde Marietje aan Moeders hand. tot zij bij de mooie roode Roos ble ven stilstaan. De Koningin der bloemen mocht echter niet de eer genieten als mooiste bloem uit den tuin door het meisje geplukt te worden. „Die niet," zei zij, terwijl ze voorbij de roode Roos liep en Moeder naar hel groote grasveld meetrok. „En waarom niet?" vroeg Moeder ver baasd, bekoord als zij was door de schoon heid der bloem. „Omdat die zoo prikt! klonk het besliste antwoord. Marietje stapte regelrecht op de made liefjes af en liep juichend uit: „O Moeder, kijk eens, guldenhartjes, zooals Oma ze altijd noemt! Die pluk ik het allerliefst en wilt u er dan ook een krans van vlechten voor Annie?" Moeder beloofde het en met een mand- jevol madeliefjes vertrokken de bezoek sters een half uur later. De Roos en zoovele andere bloemen moes ten het aanzien, dat het madeliefje en haar zusjes de voorkeur genoten, al begrepen zij het. dan ook niet EEN TAMME SCHILDPAD. Sommige menschen houden er een schild pad op na en menigeen heeft in zijn kelder zoo'n dier. dat 's zomers naar den tuin gaat, om schadelijke insecten ie vergelden Iemand vertelde mij van zijn tamme schild pad het volgende: Toen ik op den koop van een schildpad uitging, koos ik er een, waarvan het schild helder en doorschijnend was en die haar levendigheid toonde, dooi- haar kop onder het schild uit te steken en haar pooten te bewegen. Toen ze mij werd thuis bezorgd in een stevigen papieren zak sloeg het weer plotseling om. Het weid koud. Ik zette haar daarom in een kamer en zij bleef daar uren lang liggen zonder zich le bewegen. Zij was zóó bang, dat zij haar kop geen oogenblik uitstak Tegen den avond kwam er wat be weging in en kroop zij over het zeil, in de richting der kachel. Ik dacht dat ze honger had, weekte wat brood in melk en zette dat in een school voor haar neer. Na er eenige happen van gegeten te hebben, stapte ze echter dwars door haar schotel heen, zoodat ik het veiliger vond haar in den tuin eten te gev eïi. j Ik nam nu proeven met wormen, die ik in haar schotel legde. Zij keek er naar, doch liet ze ontsnappen; om slakken scheen ze al evenmin wat te geven. Iemand ried mij aan een steen van den vloer der broeikas op te lichten en ik zette haai- op de open plek, waar zij omringd wa9 door allerlei kruipend gedierte, dat verschrikt door elkaar krielde. Ook dit was niet wan haar gading en de schildpad maakte, dat ze wegkwam uit al dat ge wriemel. In den zomer was mijn schildpad dol op allerlei bladeren en sla. Nu en dan verslikte zij zich wel eens in een steeltje en dan was de eenige manier om haar ver lichting te geven, flink op haar schild te kloppen. Aardbeien waren een traktatie voor haar. Zij rende over de kiezels, als wij er haar één voorhielden. Kersen en frambozen waren ook van haar gading en zij besmeer de zich zóó met sap. dat zij haar kop en pooteu moest afvegen Som» bedroog haar gezicht haar en trachtte zij zich meester te maken van mijn vinger, waaraan ik een ring droeg, dien zij voor een vrucht aanzag. Aan water had zij geen behoefte, behalve wanneer zij gebrek aan bladeren had. Toen de winter naderde, verloor de schildpad haar eetlust en ik peinsde er over, hoe ik het haar aangenaam kon maken. Eerst pro beerde ik de broeikas, doch daar was het te vochtig. Waarschijnlijk zoeken de schild padden, die gedurende den winter in den tuin worden gehouden, een gaatje of hoekje, waar zij beschut zijn tegen regen en wind. Onze tuin was echter te klein, om zulk een schuilplaats aan te bieden. Iemand, die jaren lang een schildpad hield, vertelde mij, dat dezen den winter in een ouden hoed doorbracht, welke in een kast lag. Einde lijk vond ik voor de mijne een winterver blijf: een oud ki6tje. dat ik met flanel voer de. Daar lag zij overdag in. Soms als 's avonds het licht op was, stond zij op en maakte een wandeling door de kamer Een harer meest geliefkoosde houdingen was, op haar aehterpoolen staande, met haar HET ERWTENBOMBARDEMENT. Han cn Ton waren bij Ouia en Opa uit logeeren. Dat vonden ze natuurlijk fijn. Opa en Oma woonden in een ouderwetsch huis met groote balken en spookachtige witte muren. Vooral boven was het soms bepaald griezelig. Daar waren de groote hanebalken ook allemaal wit cn als je dan op bed lag waren het net spoken, die je wilden grijpen. Toch waren Han en Ton niet bang, het waren flinke jongens, die niet aan spoken of heksen geloofden. Ze durfden integendeel nog heel goed uit hun bed te komen in donker. Nu was er in den' zolder waarop ze slie pen een klein rond gaatje, waardoor je zoo in de huiskamer beneden kon kijken. De beide broertjes hadden dit reeds lang opge merkt, want als ze op bed lagen, zag je net een streep licht door het gaatje schij nen. Ze hadden er dan ook wel eens door heen gegluurd, precies op het grijze hoofd van Opa zagen ze dan. Dit bracht hun op eon idee. Toen ze den volgenden avond weer naar bed gingen, namen ze elk een handvol erw ten mee in hun broekzak. Na een kwartiertje kropen ze allebei uit bed en slopen naar het gaatje. Ja hoor, daar zat Opa, voor de tafel zijn krant te lezen, de ouderwetsche bril op den neus. Oma liep bedrijvig door de kamer, druk bezig den boel nog een beetje op tc ruimen. Ring-king-king, daar vloog een erwt tus- schen de kopjes op het theeblad. Verwonderd keek Opa van zijn krant op en bromde iets tusschen zijn baard. Hij zag echter niet9 bijzonders cn las weer door Rikke-tik-tik, weer kletterde een groene erwt tusschen de kopjes. Weer keek Opa verwonderd op van zijn krant en ook Oma kwam thans aanloopen. Ze begrepen er niets van. 't Was muis stil in de kamer, alleen de klok deed zijn e"entoonig getik-tak hooren. Rrrrrt, daar vloog een erwt rakelings langs het hoofd van Opa, likte op de krant en rolde op den grond. Opa schrok ervan, maar Oma scheen nu iets te gaan begrijpen, temeer daar een onderdrukt gegichel vanaf den zolder hoor baar werd. Ze keek naar boven en ineens viel nu haar oog op het gaatje. Opa kreeg het nu ook in de gaten en samen keken ze naar boven Daar verscheen door de opening van het gaatje een vingertop en even daarna... Au! riep Opa ineens en sprong van schrik ach teruit. Ton had precies op zijn neus gemikt en geraakt ook. Opa wreef de pijnlijke neus en keek woe dend naar boven, vanwaar een onbedaarlijk lachen weerklonk. Ook Oma kon niet nalaten eens even te lachen maar toen kreeg ze toch weer mede lijden met haar man en riep: „Wacht maar eens rakkers ik zal jullie eens krijgen", meteen stoof ze de trapen op met de mat tenklopper in de hand. Boven was alles stil geworden, alleen vanuit de bedstede klonk een zacht ge snork Oma stak het. lampje aan en keek in de bedstede. De twee ondugende rakkers, die zich niet langer goed kon,den houden barst ten opnieuw in een schaterlach uit en kro pen op het gezicht van den mattenklopper onder de dekens. Daar l^gen ze te schudden van 't lachen. Nu kon Oma zich toch ook niet meer goed houden en lachte maar mee. Ze hield toch veel van de bengels. JAN (PLANTIJN). Jans vriendjes waren allen vroolijk uit de school gekomen cn naai* huis gerend on der den kreet: Vacantie! Maar Jan had geen reden om vroolijk te zijn, hij was niet ver hoogd. En daarom rende cn holde hij niot met de anderen mee; hij had geen haast om te vertellen dat hij niet was overgegaan. Jan slenterde langs den weg, ontweek een troepje vroolijke jongens en kwam een half uur later thuis als gewoonlijk. Hij stapte de kamer binnen; Moeder lag op haar rust stoel. Ze was zeker iets beter vandaag. En ader was ook al thuis en zat bij moedor voor het raam. De vriendelijke groet van zijn ouders beantwoordde hij haast onmerk baar. Er stokte iets in zijn keel. Nu zou hij het moeten zeggen. Hebben jullie vacantie gekregen? vroef moeder zacht. Ja, zei Jan. En heb je ons dan niets te vertellen? vroeg moeder weer, met een zacht verwijt in haar stem. Toen kon Jan zich niet langer goed hou den, hij barstte in snikken uit en holdo uit de kamer weg naar zijn kamertjo boven. Het bleef langen tijd stil in huis. Toen hoorde hij vader zacht de trap opkomen en de deur' van zijn kamertje open doen. Hij durfde niet op te zien. Een zware, gröote hand streek hem door zijn harén en een stem klonk: Moeder en ik zitten beneden te wach ten tot je ons iets komt vertellen. Maar het is niet meer noodig, wij hebben het al be grepen. Maar het heeft ons pijn gedaan (fat je het niet ridderlijk hebt willen zeggen.., Ik durfde niet, snikte Jan. Dat is het juist, zei vader cn hij ver dween even stil. als hij gekomen was. SPELLETJES. Bi) den dokter. Eén der spelers vervult den rol van pa tiënt en gaat op eon stoei zitten. Een ander is dokter. De laatste vraagt dan aan alle medespelenden: „Mijn patient is ziek. Wat zoudt gij hein voorschrijven?" De spelers fluisteren den dokter net pni beurten een voorschrift in hel oor, datli ij onthouden moet. B. v. A. zegt. „Ik zou hem een voetbad met mosterd voorschrijven." B: „lk zou hem een lepel levertraan ge ven." C.: „Ik zou hem zijn schoenen uittrekken.* D.: Ik zou hem een gedicht laten opzeg gen", enz. enz. De dokter wendt zich nu tol den patient en noemt hem alle voorschriften op, echter in een andere volgorde, dan hij ze aange hoord heeft. De patiënt moet dan bij elk voorschrift raden, wie het voorgeschreven heeft. Slaagt hij erin, één goed aan te wij'fcen, dan wordt deze op zijn beurt patiënt cn de vorige is nu patient af. zoodat hij gewoon medespeler wordt en het spel doorgaat. Slaagt hij er echter, na drie keer gera den te hebben, niet in, dan wordt hij door den dokier veroordeeld één der voorschrif ten op te volgen. Hij mag echter zelf kie zen, welk hem het meest aanstaat. Zoodra hij het opgevolgd heeft, gaat hel spel weer door. Degene, wiens voorschrift opgevolgd ward, is nu patiënt. Ergens midden op de paarse hei staat een groote rijlaars. Iloe die daar komt, is mij een raadsel, maar een feit is het, dat je soms de gekste dingen als: emmers en ketels midden op de hei of in het bosch aantreft. Vriend Langoor weet niet, dat het vreem de ding een rijlaars is Wat, weet hij ook van rijlaarzen af? Hij denkt dat het min stens een dier, misschien wel een roofdier, is en heeft zijn geweer ter hand genomen om het monster onschadelijk te maken. Zou hij de lussen van de laars soms voor de ooren van het gevaarlijke dier aanzisn? We zullen vriend Langoor en zijn „vij and" een9 netjes opzetten. Eerst trekken we de plaatjes cn de drie hoekjes op dun, doorschijnend papier over om ze daarna op dun carton le plakken Aan de twee kleine plaatjes in den linker bovenhoek hoeven we niets te doen. Die dienen slechts tot voorbeeld. De beide andere plaatjes gaan we kleu ren. Langoor: kop, ooren, en pootjes bruin staartje wit jasje rood broekje zwart zakdoek wit geweer bruin paddenstoel geel veldje, waarop hij staat groen Laars zwart lussen grijs hei, waarop »iij staat paars Zijn we hiermee klaar, dan gaan. wede plaatjes en driehoekjes uitknippen, gens de driehoekjes op de stippellijn^r^'m- vouwen, de smalle reepjes met lijm of ghH ton bestrijken en tegen de plaatjes plak ken. Het grootste moet vriend kangpor een steuntje geven en het kleinste «orgeir, 'dei de laars niet omvalt

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 7