KINDERRUBRIEK c Rubriek van Oom Karei x X X IN HET ZWEMBAD IN SPEELGOEDLAND De Leeuwen-ladder Toen ik zoo zat le deuken, wat ik deze week aan jelui zou schrijven, herinnerde ik me ineens, dat ik jelui een vorige keer be loofd heb nog eens een paar goochelkunst jes te vertellen. Laat ik. nu maar dadelijk die belofte nakomen. Eigenlijk zijn goochel toeren beter geschikt voor de lange win teravonden maar ik heb het je nu eenmaal beloofd en dan moet ik mijn belofte vol houden. Daarom zal ik jelui deze week een drietal goochelkunstjes vertellen. Probeer ze maar eens en schrijf ine dan de volgende week, of je succes er mee gehad hebt: liet eerste kunstje is een flescb oplich ten met een stroohalm. Voor dit kunstje moet je een stevigen rechten stroohalm nemen. Steek den halm nu in een vierkant fleschje. Je gaat. daar toe als volgt te werk: Je buigt den onderkant van den halm een flink eind om. zóó dal het einde van dit omgebogen stuk tegen één der kanten van de flesch rust. De beide gedeelten van der. halm moeten een scherpen hoek vormen. Het punt, waar de halm omgebogen is, moet op den bodem der flesch, tegen één der kanten rusten. Je kunt de flesch nu gemakkelijk aan den halm Oplichten, zonder dat de. laatste breekt. Voor het tweede kunstje moet je een ring aan een lange haar binden. Hel. an dere einde van het haar houd je tusschen den duim en den voorsten vinger van je linkerhand vast, zonder eenige beweging te maken. Nu houd je de vlakke rechter hand dicht bij den ring, doch zonder dien aan te raken. Hij zal dan "vanzelf heen en weer gaan slingeren. Men kan ook in de rechterhand eèn leee glas houden onder den ring en wel zóó, dat deze er halverwege in hangt (Vooral in het midden van het glas). Na eön paar tellen zul je den ring in het glas heen en weer zien bewegen. En ton slotte de kunst om een ei door een ringetje te'halen. Hiervoor leg je een ei eenigen tijd in sterken wijnazijn. De schaal wordt nu zacht en buigzaam cn je kunt hef ei door een ring halen. Ook kun je het op deze manier in een flesch laten verdwijnen. Daarna neemt het zijn vorige hardheid weer aan. Dit geschiedt vooral spoedig, als ie eerst koud water in de flesch gedaan hebt RAADSELS. De oplossingen van de raadsels van de vorige week waren: I. „Wie de schoen past-, trekt hem aan met de woorden haan. water, poes, iets, Meta, Henk, C, den. II. „Olympiade met 0. als. vrijer. Brum- raen, Olympiade, bruidje, draad, naald, Ada, e. Deze week is den prijs gewonnen door Karrekiet, die hem a.s. Maandag aan onze bureaux kan komen afhalen. NIEUWE RAADSELS. 1. Het geheel bestaat uit 33 letters en 7 woorden en is 'een bekend spreekwoord. 2, 21, 28 is een stadje in Gelderland. -3, 24, 8 is een insect. 13, 14, 31, 20 is een aangelegde weg. 1, 4-, 30, 3. 6, 19 is een meisjesnaam. 18, 7, 33, 22. 13 is een zoele zuidvrucht. 23, 4, 11, 5 is niet minder. 10, 16, 23, 12, 4, 30 is een geconfijte vrucht 17. 14, 25, 26, 7 is een afgekorte meisjes naam. 29, 19, 32, 27 is hetzelfde als angstig. 15, 7, 13, 23 is een visch. 9, 2, 17 is een naaldboom. X X XXXXXXXXX X X X Op de kruisjeslijnen komt de naam van een vrucht, die we echter niet kunnen eten. Voor de vogels is het een lekkernij. Op de eerste rij een medeklinker. Op de 2de rij een vogel. Op de 3de rij een plaats in de bloembol lenstreek van Noord Holland Op de 4de rij een specerij, die men vaak bij 't eten gebruikt. Op de 5de rij het gevraagde woord. Op de 6de rij zijn trekdieren. Op de 7de rij een klein kindje. Op de 8ste rij een hoofddeksel. Op de 9de rij een medeklinker. Piet Zandstra en Jaap de Reus waren buurjongens, die op school in dezelfde klas zaten, doch maar al te dikwijls overhoop lagen. Piet was plagerig \an aard en Jaap gauw driftig, zoodat het niet te verwon deren viel, dat wanneer Piet zijn huurman op de één of anderen manier sarde. Jaap nijdig werd en de ruzie in vollen gang was. Ze kwamen soms als de beste vrienden uit school,' maai waren de Schoolstraat nog niet uit, of ze liepen ieder aan oen kant van den weg. de één met een plage rig lachend, de ander met een hoos gezicht. Toch meenden zij het geen van beiden kwaad en kondon zij eigenlijk niet goed buiten elkaar, zoodat de één den ander na een tijdje maar weer opzocht en deed, alsof er Ti iels gebeurd was. Hun makkers waren dit al zóó gewend, dat zij het niet eens meer schenen op te merken. Op een middag in de vacanlie gingen zij samen naar het zwembad, 't Was wel niet warm, maar daar gaven de jongens, die gewend waren dagelijks de edele zwem kunst te beoefenen, natuurlijk niet om. Ze vonden het juist lekker, als het water zoo frisch was. 't Was vol in het zwembad, daar het mid den in Augustus was en er heel wat vreem delingen in het dorp logeerden. De bad meester had de handen vol en moest bo vendien nog opletten, dat de jongens geen katlekwaad uitvoerden. Toen Piet en Jaap kwamen, waren alle kleedkamertjes vol. Jaap, in wiens woor denboek het woord „wachten'' door een drukfout uitgevallen was, wist zich nog handig bij eenige anderen in een kamer tje te dringen en meende, dat Piet dit ook wel zou doen. Deze zag daar echter geen kans toe en zoo kwam het, dat hoewel de jongens tege lijk gekomen waren, Jaap weldra zwom en Piet geduldig(?) kon toekijken. Uiervan kreeg hij echter spoedig genoeg en met een gezicht, dat niet \eeJ goeds voorspelde, liep hij even latei- het kleed kamertje hinen, waarin Jaap zijn kleeren had achtergelaten Hij wist dit echter zoo handig aan te leggen dat. deze er niets van bemerkte. En de badmeester had het veel te druk om het te zien Dadelijk herkende hij aan Jaaps blouse de kleeren van zijn vriendje. Haastig nam hij liet bundeltje onder zijn arm en sloop er mee weg om het in een ander hokje, een licel eind verder, handig weg te moffe len. Daarna liep hij weer rond cn wees de badmeester hem een kleedkamertje aan, zoodat ook hij weldra vroolijk rondzwom. Na een tijdje kwam Jaap uit het water cn verdween in het kamertje, waar hij zich uitgekleed had. Tot zijn groote verbazing kon hij echter nergens zijn goed vinden. En hij wist toch heel zeker, dat hij zich in No 17 uitgekleed had Maar hoe hij ook zocht, zijn goed was weg cn bleef weg. Ook de aangrenzen de kamertjes werden aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen, doch zijn kleeren waren er al evenmin. Zou hij zich dan soms vergist hebben en moest hij op No. 7 zijn'? Ook hier was echter niets te vinden. Op No. 27 misschien Zeifde resultaat Steeds te v ergeefs bleef Jaap zoeken Rillend liep hij rond, tot hij plotseling het lachende gezicht van Piet in het water zag. O, natuurlijk had dié hem weer eens een poets gebakken Dat hij daar niet eer der aan gedacht had Hij had het eigenlijk- wel op zijn vingers kunnen natellen Piet dook als een visch onder water om even later aan den anderen kant van het bassin weer boven te komen. „Zoek je wat vroeg hij, zijn best. doend zoo onschuldig mogelijk te kijken. „Houd je mond beet Jaap hem toe. „Dien zal ik jou niet geven „Naarling Er uitkomen durf je niet eens riep Jaap weer. „Dat zul je dan toch eens zien In het volgend oogenblik stond Piet op het droge en wel vlak bij Jaap, die hem plotseling een harden slag in zijn lachend gezicht, gaf. Die was raak Kermend van pijn wendde Piet het ge zicht af. Ze waren nu omringd door een groepje jongens en de badmeester vroeg met stren ge stem: „Wat is hier te doen „Ze hebben weer eens ruzie,' zei Hein Wollers, een klasgenoot van Piet en Jaap „Piet heeft Jaap's kleeren verstopt'. De badmeester las nu Piet de les en 't gevolg hiervan was, dat deze weldra met de vermiste kleeren kwam aanzetten. Beiden kleedden zich daarna aan, maar gingen natuurlijk niet samen naar huis. Ze waren woedend op elkaar en ieder mompelde de leelijkste scheldwoorden, die natuurlijk voor den ander bestemd waren. Jaap was woest om het verstoppen van zijn kleeren en Piet was hoog9t gebelgd over het feil, dat Jaap hem zoo n verrader lijken stomp in het gezicht héld gegeven. Jaap die niet sterk was rilde van de kou en ging dadelijk na den elen met koorts naar bed, terwijl Piet een blauw oog had en een akelig strak gevoel over de linker helft van zijn gezicht. Piet's vader was dokter en kwam pa3 laat van zijn ziekenbezoeken thuis, zoodat hij alleen at en zijn zoon. die 's avonds maar een eindje uit zijn buurt bleef, niet meer zag. Moeder had wel naar de oor zaak van zijn toegetakelde gezicht ge vraagd, waarop Piet iets mompelde van „gevochten" en zij er verder niet over ge sproken had. Juist toen Piet tegen half negen thuis gekomen was en landerig door de gang liep, ging de bel. Antje, het dienstmeisje, deed de voordeur open en Piet hoorde Mina van de buren duidelijk zeggen: „Compelement van mevrouw de Reus en of de dokter nog eens even zou willen komen kijken, want dat Jaap zoo koortsig was. Piet durfde zijn eigen ooren niet ver trouwen. Jaap koortsig?! Zou 't werkelijk wel zoo ernstig zijn O. hij wist maar al te goed, hoe het kwam. Reeds larig was hij het met zichzelf eens, dat hij zijn kleeren niet had moeten verstoppen en hij zou voor een lief ding willen, dat hij cfat zaak je ongedaan had kunnen maken. Maar dat ging natuurlijk nietZou hij erg koortsi zijn? Misschien hard ziek worden? Als hij maai niet Neen. daaraan nu niet denken Moeder was uit en Piet was dankbaar, J dat hij flus zonder haar weer onder de door C. E. DE I.ILLE HOGERWAARD. Zie ze daar eens vroolijk wippen In een land hier ver vandaan. Speelgoedland zal het wel heeten, W aar je Flip Pierrot ziel slaan In het midden. Aan de kanten (Want ze hebben t goed verdeeld Voor de zwaarte) zitten d'and'ren, Waarvan zich niet écn verveelt. Geel. het eendje, en de nikker, Li, t Chineesje met de vlecht. Zie ze lachen, ja dat. wippen. Dal bevalt hun lang niet slecht! Aan de and're zij: Minetje En Knor, 't varken, met het lint, Dan het kleine Japanneesje, Dat het ook zoo heerlijk vindt. Toe maar, kleuters, wip maar lustig, k Was ook graag in Speelgoedland. Daar is "t vroolijk, lachen allen, Dansen sarnen hand aan hand. Maar ik toover. llocus-pocus! En ik zit ook op de wip Of er plaats is? Vraag dat even Aan den Speelgoedkoning Flip. Allen zijn hier welkom' zegt hij En je hebt de grootste pret Vauaf dat je 's morgens opstaat, Tot hel klokje likt: -- Nanr bod! 'k W il in Speelgoedland dus wonen, Want de reis gaat vrees lijk vlug En ik ben als 'k word geroepen, In een wipje weer terug. oogen behoeven le komen, naar bed kon gaan. Maar hij kon den slaap niet vatten.: Telkens weer moest hij aan Jaap denken. Hoe zou t nu met hein zijn? Als hij eens naar beneden ging en 't Vader vroeg Hij meende, dat hij Vader had hooien thuis komen. Nee, dat toch maar liever niet Wie liep daar over de gang? 'i Was Moeder en vóór bij "t. eigenlijk wist, had hij „MoederMoe-dei" geroepen. In het volgend oogenblik was zijn Moe der bij hom en vertelde hij haar het ge beurde onder horten cn stooten. Moeder keek heel ernstig en zei: „O Piet, hoo heb je dat kunnen doen Jaap is hard ziek. heb ik van Vader ge hoord. Niemand begreep, hoe dat zoo op eens kwam en hij heeft er blijkbaar thuis niets van verteld. Hij heeft je niet willen verraden ,,'k Heb er gruwelijk 't land over, Moe der, maar-e-wat zou ik kunnen doen?" „Voorloopig niets, jongen, als afwachten cn je ernstig voornemen, nooit meer zoo ondoordacht te handelen. 1 Is misschien een les voor je, en ik hoop, dat je nu ein delijk dat ellendige plagen toch eens zult afleeron „Dat zal ik zeker, Moeder, als Jaap als Jaap maar weer beter wordt. „Ik hoop het van harte met je zei Moeder cn zij dekte Piet nog wat toe. „Probeer nu maar wat'te slapen, dan zul len we morgen eens kijken, wat we voor je vriend kunnen doen. T Valt misschien nog wel mee Piet knikte. Wat wilde hij giaag, dat Moeder gelijk mocht hebben! Maar toen hij weer alleen was, stormden de angst aanjagende gedachten opnieuw op hem af en van rustig inslapen was geen sprake. Mocht hij zco nu en nun al eens ev.-n in sluimeren, dan schrikte hij toch weer heel gauw wakker cn altijd was het Jaap, dien hij vóór zich zag, Jaap. die ijlde en erg koortsig was. Jaap ijlde inderdaad, maar werd tegen den morgen wat kalmer. Gelukkig zakte de koorts en toen dokter Zandstra naar hem kwam kijken, vond hij den patiënt al veel beter. Het gebeurde- van den vorigen middag stond hem nu hel der vóór den geest en-hij had erge spijt, dat hij Piet zoo n verraderlijken stomp ge geven had. Piet had wel zijn kleeren weg gestopt, maar dit was slechts een plagerij geweest, terwijl hij Piet wel een ongeluk had kunnen slaan, "t Was leelijk aangeko men, dat wist hij wel. Hij zou toch zijn slaap niet geraakt hebben'.'! 1-Iij had wel eens gehoord, dat dat heel gevaarlijk kon zijn. O, wat zou hij er niet voor hebben willen geven, als hij wist. dat zijn vriend geen nadeelige gevolgen van den stomp on dervonden had, als hij maar niet Jammer, dat hij er Piet's vader niet naar gevraagd had! Maar daaraan was nu niets meer le doen. Ilij had het toch eigenlijk- best zóó kunnen vertellen, dat hij all* schuld op zich nam! Zou hij Moeder vra gen, of ze Piet eens wilde laten roepen? Maar Piet zou natuurlijk niet komen. Die zou heel boos zijn en gelijk had hij. Als hij. Jaap, ook maar niet zoo driftig geworden was! Wie weet, boe Piet er aan Ine was en de dokter met opzet niets gezegd had. Alles zou hij willen doen, als Piet maar geen kwade gevolgen van den stomp mocht on dervinden. En in t vervolg zou hij zich niet weer zoo laten meesleuren door zijn drift, als. als alles maar goed afliep! Daar ging de deur plotseling open, een klein eindje maar, en slak er een jongens gezicht, dat van Piel, door. Jaap was blij verrast en riep onmiddel lijk: „Goeien morgen, Piet!" Dit gaf den bezoeker moed en hij kwam binnen. „1-Ioe gaat het er mee?" vroeg hij, terwijl hij op het bed van zijn vriend toetrad. Best! En met jou?" „Met mij?? Uitstekend, hooi1 De jongens gaven elkaar een hand en spraken er verder niet meer over. Zij namen zich echter ernstig voor, voortaan niet weer in hun oude kwaal te vervallen. Wat had den ze allebei 'n angsten uitgestaan om den ander en wat waren ze dankbaar, dat alles nog zoo goed afgeloopen was! Het gebeurde was echter een les voor hen geweest en zij beterden werkelijk hun leven. Naverteld door TANTE JOH. Vader Leeuw was uitgegaan om voedsel te zoeken voor moeder Leeuwin en haar Leeuwtje. Drie dagen was hij reeds weg, cn toen hij op den avond van dien dag nog niet was thuisgekomen, begon moeder Leeuwin op droeven loon zóó te brullen, dat Leeuwtje er door wakker werd en vroeg: „Wat is er gebeurd, moeder? Waar om brul je zoo akelig?" „Zou ik niet brullen, mijn zoon," zei moe der Leeuwin. „Zou ik niet brullen van ver driet om je armen vader? Vier dagen is het geleden, dat hij ons hol verliet om één van onze vele vijanden te verscheuren cn hem daarna mee hierheen te brengen." „Hebben wij heel veel vijanden, moeder?" vroeg Leeuwtje. „Ja, heel veel, mijn zoon, was het ant woord. „En wie is wel onze grootste vijand?" vroeg weer de jonge leeuw. „Dat is de mensch, mijn zoon," brulde heel hoos moeder Leeuwin. „Hoe ziet een mcnsch er uit, moeder? En waaraan is de mensch te herkennen?" hield Leeuwtje aan. „Dat weet ik niet, mijn zoon, want ik zag den mensch nimmer," antwoordde moeder Leeuwin. „Als ik groot hen, wil ik den mensch gaan zoeken cn hem verslinden," zei Leeuwtje. „Pas op, de mensch is sluw en sterk," waarschuwde moeder Leeuwin. „Wel niet zoo sterk als wij, leeuwen, doch hij is veel slimmer: hij lokt ons in een val!" „Toch wil ik den mensch gaan verslin den," zei Leeuwtje. Dit zei hij weer op een dag, toen hij bijna een volwassen leeuw was. „Ga niet heen, mijn zoon,' 9meekte op dien dag moeder Leeuwin. „De mensch heeft je vader gedood, hij zal ook jou doo- den en dan blijf ik hier zoo eenzaam ach ter." „De mensch zal mij niet dooden, moeder," zei Leeuwtje op fleren toon. „Maar ik dood den mensch „Ga dan heen, mijn zoon, en zoek den mensch," sprak moeder Leeuwin. Zoo verliet nu reeds den volgenden dag Leeuwtje moeder Leeuwin, om zijn groots sten vijand, den mensch, te zoeken en daar na te dooden. Mij liep de woestijn uit en kwam nu dadelijk op een uitgestrekte weide, waarop een os liep te grazen. „Zou dat de mcnsch zijn?" dacht hij. Mij liep nu op den os toe en brulde woest: „Zijt gij de mensch?" „Weineen," antwoordde goedig de os. „Hoe komt ge er bij. dat ik de mensch zou zijn? Wèl moet ik den mensch dienen. Ik moet den zwaren ploeg door de aarde trek ken, waarin hij het koren zaait. Ik moet. als dat koren rijp is, de volgeladen kar trekken, en als ik te oud hen, om al dat zwa.ee werk te doen, clan doodt hij mij en eet mij op." „Maar vertel me dan eens, waar ik wèl den mcnsch kan vinden'?vroeg Leeuwtje. „Wel, ge vindt den mcnsch overal," ant woordde de os. „Ge ziet hem op de vlakten, in de bosschen, op de bergen en op de zeeën. Maar wat hebt ge er aan. hem op te zoeken, llij is misschien wel niet zoo sterk als gij zijt, doch hij is veel slimmer dan wij beiden samen." „Toch wil ik den mcnsch zoeken," hield Leeuwtje vol. Toen ging hij verder, totdat hij een paard zag grazen. Denkende dat dit dier wel de mensch kon zijn, sprak bij het aan met de woorden: „Gij zijt zeker de mensch, nietwaar?" „Hoe komt ge er bij, dat ik een mensch ben?" hinnikte vroolijk het paard. „Neen, hoor, zoo gelukkig ben ik niet. Ik ben een paard en moei het rijtung van den mensch voorttrekken. En soms zit de mcnsch op mijn rug. dan moet ik heel hard met hem voortdraven, cn wil ik dit niet, dan slaat hij mij en drukt de scherpe sporen in mijn zijden." „En laat ge dit alles maar toe, zonder u te verweren?" vroeg Leeuwtje. „Wat zou het mij helpen, zoo ik tegen stribbelde?' antwoordde het paard. ,.Oo macht van den mensch is zoo heel groot. Verder ging weer Leeuwtje, totdat hij een ezel ontmoette. „Dat zal wel de rnensch zijn!" dacht bij. En hij liep naai Grauwtje en vroeg: „nu heb ik toch zeker den mensch gevonden? „Hoe zou ik. arme ezel, een mensch zijn?" vroeg Grauwtje heel verbaasd. „Ik ben niets dan zijn lastdier, zijn slaaf." „Wat, zijt gij een slaaf van den mensch? vroeg Leeuwtje. „Ja, ik ben zijn slaaf, begon nu droef de ezel le balken. „Groote vrachten laat hij mij torsen, totdat mijn rug bijna breekt „Waarom doe je dat dan?" vroeg Leeuw tje. „Waarom stribbel je niet tegen? Waar' om verscheur je den mensch dan niet?" „O, ik zie wel, dat gij den mensch niet kent," balkte de ezel. „Ge weet dus ook niet, hoo groot zijn macht is over ons, dieren, en hoe slim hij is." „Ln toch wil ik den mensch zoeken en hem dooden!" riep Leeuwtje. „Ik wil zien, wie meer macht heeft, hij of ik!" „Wel, probeer het." zei de ezel. „Maar ik geloof, dat de mensch het van u zal win nen. Boos werd Leeuwtje op den ezel. toen EEN SCHIJNBARE KRACHTTOER Je vraagt iemand uit het gezelschap, liefst de sterkste, een stoel zoo in zijn armen te nemen, dat de achterpooten tegen zijn borst rusten en hij in elke hand een voor poot vasthoudt. Je zegt dan dat je hem met twee vin gers heen cn weer kunt duwen, en kunt laten gaan waar je maar wilt, cn dat hij heelemaal aan je genade is overgeleverd Je gaan voor hern staan, legt één vinger op een van de achterpooten van de stoel en eén vinger op de voorpoot daar tegen over, liefst zoo dicht, mogelijk bij de zitting. Nu zul ie zien dat je in die houding met je tegenstander kunt doen wat je wilt, dat je hem heen en weer, voor- en achterwaarts kunt duwen, in een hoek kunt dringen en zelfs op den grond zou kunnen gooien met stoel en al. maar zooveel misbruik maak je natuurlijk van je overmacht niet. Het succes berust hierop, dat je voort durend zijn evenwicht verbreekt, in de eigenaardige houding, waarin hij is ge plaatst. Als je een beetje op zijn gezicht let, zie je of hij een duw voor of achterwaarts verwacht, cn daarnaar handel ie natuurlijk. CORRESPONDENTIE. Wodan, Best, boor. Gelukkig maar. Heb je een prettig reisje gehad. K a r r e k i e t. Wat prachtig. Wel ge feliciteerd. Dat zal wel. Je hebt het zeker erg gezellig gehad. Woud loop er. Dat was zeker erg fijn hè. Ben je bruin geworden? Speurder. Het is echt leuk om zoo 's zomers uit te gaan en als het dan ook nog mooi weer is geniet men .dubbel. Jam raer dat het altijd zoo gauw voorbij is. Bengel. Daar ben ik vroeger ook wel geweest. Is dat groote witte duin ér nog vlak bij het slation? B r u i n o o g. En of, ik heb echt geno ten. Mooi is het daar hè. Ben je al eens naai- het woud geweest. Daar ls het zoo prachtig. Prins. Dat doet me plezier. Dat is best, als je dan terug komt, kom je maar vragen. Dus was het een goeden dag voor je. Veel plezier in Amsterdam, hoor. Vinkje. Vondt je het niet leuk in Artis. Als je er een heelen dag bent, dan ben je nog niet uitgekeken. Stel je voor dan kwam ik vast eens naar j.e kijken. W i 1 d z a n g. Dat gaat zoo met de va cantie. Gezellig hè, zoo'n dagje uit. Als ja het prettig vind om mee te doen. mag je er nog wel een poosje bij blijven. Zonne roosje. 'Wel bedankt voor de mooie kaart. Je zult het de volgende week in de courant zien staan. Kampioen. Zal je me niet mee»- vergeten9 Rozeknop. Dus zitten jelui volop met logée's, nu dat is wel gezellig, geniet maar echt van de vacantie. Dat kan heel aardig worden. Cupido. Dot kan ik me wel begrij pen, dan ben je zoo vervuld van andere dingen. ï- - OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 10