KINDERRUBRIEK
c
Rubriek van Oom Karei
x
X
X
IN HET ZWEMBAD
IN SPEELGOEDLAND
De Leeuwen-ladder
Toen ik zoo zat le deuken, wat ik deze
week aan jelui zou schrijven, herinnerde ik
me ineens, dat ik jelui een vorige keer be
loofd heb nog eens een paar goochelkunst
jes te vertellen. Laat ik. nu maar dadelijk
die belofte nakomen. Eigenlijk zijn goochel
toeren beter geschikt voor de lange win
teravonden maar ik heb het je nu eenmaal
beloofd en dan moet ik mijn belofte vol
houden. Daarom zal ik jelui deze week een
drietal goochelkunstjes vertellen. Probeer
ze maar eens en schrijf ine dan de volgende
week, of je succes er mee gehad hebt:
liet eerste kunstje is een flescb oplich
ten met een stroohalm.
Voor dit kunstje moet je een stevigen
rechten stroohalm nemen. Steek den halm
nu in een vierkant fleschje. Je gaat. daar
toe als volgt te werk:
Je buigt den onderkant van den halm een
flink eind om. zóó dal het einde van dit
omgebogen stuk tegen één der kanten van
de flesch rust. De beide gedeelten van der.
halm moeten een scherpen hoek vormen.
Het punt, waar de halm omgebogen is,
moet op den bodem der flesch, tegen één
der kanten rusten.
Je kunt de flesch nu gemakkelijk aan
den halm Oplichten, zonder dat de. laatste
breekt.
Voor het tweede kunstje moet je een
ring aan een lange haar binden. Hel. an
dere einde van het haar houd je tusschen
den duim en den voorsten vinger van je
linkerhand vast, zonder eenige beweging
te maken. Nu houd je de vlakke rechter
hand dicht bij den ring, doch zonder dien
aan te raken. Hij zal dan "vanzelf heen en
weer gaan slingeren.
Men kan ook in de rechterhand eèn leee
glas houden onder den ring en wel zóó, dat
deze er halverwege in hangt (Vooral in het
midden van het glas).
Na eön paar tellen zul je den ring in het
glas heen en weer zien bewegen.
En ton slotte de kunst om een ei door
een ringetje te'halen.
Hiervoor leg je een ei eenigen tijd in
sterken wijnazijn. De schaal wordt nu
zacht en buigzaam cn je kunt hef ei door
een ring halen. Ook kun je het op deze
manier in een flesch laten verdwijnen.
Daarna neemt het zijn vorige hardheid
weer aan. Dit geschiedt vooral spoedig, als
ie eerst koud water in de flesch gedaan
hebt
RAADSELS.
De oplossingen van de raadsels van de
vorige week waren:
I. „Wie de schoen past-, trekt hem aan
met de woorden haan. water, poes, iets,
Meta, Henk, C, den.
II. „Olympiade met 0. als. vrijer. Brum-
raen, Olympiade, bruidje, draad, naald,
Ada, e.
Deze week is den prijs gewonnen door
Karrekiet, die hem a.s. Maandag aan
onze bureaux kan komen afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
1. Het geheel bestaat uit 33 letters en 7
woorden en is 'een bekend spreekwoord.
2, 21, 28 is een stadje in Gelderland.
-3, 24, 8 is een insect.
13, 14, 31, 20 is een aangelegde weg.
1, 4-, 30, 3. 6, 19 is een meisjesnaam.
18, 7, 33, 22. 13 is een zoele zuidvrucht.
23, 4, 11, 5 is niet minder.
10, 16, 23, 12, 4, 30 is een geconfijte vrucht
17. 14, 25, 26, 7 is een afgekorte meisjes
naam.
29, 19, 32, 27 is hetzelfde als angstig.
15, 7, 13, 23 is een visch.
9, 2, 17 is een naaldboom.
X
X
XXXXXXXXX
X
X
X
Op de kruisjeslijnen komt de naam van
een vrucht, die we echter niet kunnen
eten. Voor de vogels is het een lekkernij.
Op de eerste rij een medeklinker.
Op de 2de rij een vogel.
Op de 3de rij een plaats in de bloembol
lenstreek van Noord Holland
Op de 4de rij een specerij, die men vaak
bij 't eten gebruikt.
Op de 5de rij het gevraagde woord.
Op de 6de rij zijn trekdieren.
Op de 7de rij een klein kindje.
Op de 8ste rij een hoofddeksel.
Op de 9de rij een medeklinker.
Piet Zandstra en Jaap de Reus waren
buurjongens, die op school in dezelfde klas
zaten, doch maar al te dikwijls overhoop
lagen. Piet was plagerig \an aard en Jaap
gauw driftig, zoodat het niet te verwon
deren viel, dat wanneer Piet zijn huurman
op de één of anderen manier sarde. Jaap
nijdig werd en de ruzie in vollen gang was.
Ze kwamen soms als de beste vrienden
uit school,' maai waren de Schoolstraat
nog niet uit, of ze liepen ieder aan oen
kant van den weg. de één met een plage
rig lachend, de ander met een hoos gezicht.
Toch meenden zij het geen van beiden
kwaad en kondon zij eigenlijk niet goed
buiten elkaar, zoodat de één den ander
na een tijdje maar weer opzocht en deed,
alsof er Ti iels gebeurd was. Hun makkers
waren dit al zóó gewend, dat zij het niet
eens meer schenen op te merken.
Op een middag in de vacanlie gingen
zij samen naar het zwembad, 't Was wel
niet warm, maar daar gaven de jongens,
die gewend waren dagelijks de edele zwem
kunst te beoefenen, natuurlijk niet om. Ze
vonden het juist lekker, als het water zoo
frisch was.
't Was vol in het zwembad, daar het mid
den in Augustus was en er heel wat vreem
delingen in het dorp logeerden. De bad
meester had de handen vol en moest bo
vendien nog opletten, dat de jongens geen
katlekwaad uitvoerden.
Toen Piet en Jaap kwamen, waren alle
kleedkamertjes vol. Jaap, in wiens woor
denboek het woord „wachten'' door een
drukfout uitgevallen was, wist zich nog
handig bij eenige anderen in een kamer
tje te dringen en meende, dat Piet dit ook
wel zou doen.
Deze zag daar echter geen kans toe en
zoo kwam het, dat hoewel de jongens tege
lijk gekomen waren, Jaap weldra zwom
en Piet geduldig(?) kon toekijken.
Uiervan kreeg hij echter spoedig genoeg
en met een gezicht, dat niet \eeJ goeds
voorspelde, liep hij even latei- het kleed
kamertje hinen, waarin Jaap zijn kleeren
had achtergelaten Hij wist dit echter zoo
handig aan te leggen dat. deze er niets van
bemerkte. En de badmeester had het veel
te druk om het te zien
Dadelijk herkende hij aan Jaaps blouse
de kleeren van zijn vriendje. Haastig nam
hij liet bundeltje onder zijn arm en sloop
er mee weg om het in een ander hokje,
een licel eind verder, handig weg te moffe
len.
Daarna liep hij weer rond cn wees de
badmeester hem een kleedkamertje aan,
zoodat ook hij weldra vroolijk rondzwom.
Na een tijdje kwam Jaap uit het water
cn verdween in het kamertje, waar hij zich
uitgekleed had. Tot zijn groote verbazing
kon hij echter nergens zijn goed vinden.
En hij wist toch heel zeker, dat hij zich
in No 17 uitgekleed had
Maar hoe hij ook zocht, zijn goed
was weg cn bleef weg. Ook de aangrenzen
de kamertjes werden aan een nauwkeurig
onderzoek onderworpen, doch zijn kleeren
waren er al evenmin. Zou hij zich dan
soms vergist hebben en moest hij op No. 7
zijn'? Ook hier was echter niets te vinden.
Op No. 27 misschien Zeifde resultaat
Steeds te v ergeefs bleef Jaap zoeken
Rillend liep hij rond, tot hij plotseling het
lachende gezicht van Piet in het water
zag. O, natuurlijk had dié hem weer eens
een poets gebakken Dat hij daar niet eer
der aan gedacht had Hij had het eigenlijk-
wel op zijn vingers kunnen natellen
Piet dook als een visch onder water om
even later aan den anderen kant van het
bassin weer boven te komen.
„Zoek je wat vroeg hij, zijn best. doend
zoo onschuldig mogelijk te kijken.
„Houd je mond beet Jaap hem toe.
„Dien zal ik jou niet geven
„Naarling Er uitkomen durf je niet
eens riep Jaap weer.
„Dat zul je dan toch eens zien
In het volgend oogenblik stond Piet op
het droge en wel vlak bij Jaap, die hem
plotseling een harden slag in zijn lachend
gezicht, gaf. Die was raak
Kermend van pijn wendde Piet het ge
zicht af.
Ze waren nu omringd door een groepje
jongens en de badmeester vroeg met stren
ge stem:
„Wat is hier te doen
„Ze hebben weer eens ruzie,' zei Hein
Wollers, een klasgenoot van Piet en Jaap
„Piet heeft Jaap's kleeren verstopt'.
De badmeester las nu Piet de les en 't
gevolg hiervan was, dat deze weldra met
de vermiste kleeren kwam aanzetten.
Beiden kleedden zich daarna aan, maar
gingen natuurlijk niet samen naar huis.
Ze waren woedend op elkaar en ieder
mompelde de leelijkste scheldwoorden, die
natuurlijk voor den ander bestemd waren.
Jaap was woest om het verstoppen van
zijn kleeren en Piet was hoog9t gebelgd
over het feil, dat Jaap hem zoo n verrader
lijken stomp in het gezicht héld gegeven.
Jaap die niet sterk was rilde van
de kou en ging dadelijk na den elen met
koorts naar bed, terwijl Piet een blauw oog
had en een akelig strak gevoel over de
linker helft van zijn gezicht.
Piet's vader was dokter en kwam pa3
laat van zijn ziekenbezoeken thuis, zoodat
hij alleen at en zijn zoon. die 's avonds
maar een eindje uit zijn buurt bleef, niet
meer zag. Moeder had wel naar de oor
zaak van zijn toegetakelde gezicht ge
vraagd, waarop Piet iets mompelde van
„gevochten" en zij er verder niet over ge
sproken had.
Juist toen Piet tegen half negen thuis
gekomen was en landerig door de gang
liep, ging de bel. Antje, het dienstmeisje,
deed de voordeur open en Piet hoorde Mina
van de buren duidelijk zeggen:
„Compelement van mevrouw de Reus en
of de dokter nog eens even zou willen
komen kijken, want dat Jaap zoo koortsig
was.
Piet durfde zijn eigen ooren niet ver
trouwen. Jaap koortsig?! Zou 't werkelijk
wel zoo ernstig zijn O. hij wist maar al
te goed, hoe het kwam. Reeds larig was hij
het met zichzelf eens, dat hij zijn kleeren
niet had moeten verstoppen en hij zou
voor een lief ding willen, dat hij cfat zaak
je ongedaan had kunnen maken. Maar dat
ging natuurlijk nietZou hij erg koortsi
zijn? Misschien hard ziek worden? Als
hij maai niet Neen. daaraan nu niet
denken
Moeder was uit en Piet was dankbaar,
J dat hij flus zonder haar weer onder de
door
C. E. DE I.ILLE HOGERWAARD.
Zie ze daar eens vroolijk wippen
In een land hier ver vandaan.
Speelgoedland zal het wel heeten,
W aar je Flip Pierrot ziel slaan
In het midden. Aan de kanten
(Want ze hebben t goed verdeeld
Voor de zwaarte) zitten d'and'ren,
Waarvan zich niet écn verveelt.
Geel. het eendje, en de nikker,
Li, t Chineesje met de vlecht.
Zie ze lachen, ja dat. wippen.
Dal bevalt hun lang niet slecht!
Aan de and're zij: Minetje
En Knor, 't varken, met het lint,
Dan het kleine Japanneesje,
Dat het ook zoo heerlijk vindt.
Toe maar, kleuters, wip maar lustig,
k Was ook graag in Speelgoedland.
Daar is "t vroolijk, lachen allen,
Dansen sarnen hand aan hand.
Maar ik toover. llocus-pocus!
En ik zit ook op de wip
Of er plaats is? Vraag dat even
Aan den Speelgoedkoning Flip.
Allen zijn hier welkom' zegt hij
En je hebt de grootste pret
Vauaf dat je 's morgens opstaat,
Tot hel klokje likt: -- Nanr bod!
'k W il in Speelgoedland dus wonen,
Want de reis gaat vrees lijk vlug
En ik ben als 'k word geroepen,
In een wipje weer terug.
oogen behoeven le komen, naar bed kon
gaan. Maar hij kon den slaap niet vatten.:
Telkens weer moest hij aan Jaap denken.
Hoe zou t nu met hein zijn? Als hij eens
naar beneden ging en 't Vader vroeg Hij
meende, dat hij Vader had hooien thuis
komen. Nee, dat toch maar liever niet
Wie liep daar over de gang? 'i Was
Moeder en vóór bij "t. eigenlijk wist, had
hij „MoederMoe-dei" geroepen.
In het volgend oogenblik was zijn Moe
der bij hom en vertelde hij haar het ge
beurde onder horten cn stooten.
Moeder keek heel ernstig en zei:
„O Piet, hoo heb je dat kunnen doen
Jaap is hard ziek. heb ik van Vader ge
hoord. Niemand begreep, hoe dat zoo op
eens kwam en hij heeft er blijkbaar thuis
niets van verteld. Hij heeft je niet willen
verraden
,,'k Heb er gruwelijk 't land over, Moe
der, maar-e-wat zou ik kunnen doen?"
„Voorloopig niets, jongen, als afwachten
cn je ernstig voornemen, nooit meer zoo
ondoordacht te handelen. 1 Is misschien
een les voor je, en ik hoop, dat je nu ein
delijk dat ellendige plagen toch eens zult
afleeron
„Dat zal ik zeker, Moeder, als Jaap
als Jaap maar weer beter wordt.
„Ik hoop het van harte met je zei
Moeder cn zij dekte Piet nog wat toe.
„Probeer nu maar wat'te slapen, dan zul
len we morgen eens kijken, wat we voor
je vriend kunnen doen. T Valt misschien
nog wel mee
Piet knikte. Wat wilde hij giaag, dat
Moeder gelijk mocht hebben! Maar toen
hij weer alleen was, stormden de angst
aanjagende gedachten opnieuw op hem af
en van rustig inslapen was geen sprake.
Mocht hij zco nu en nun al eens ev.-n in
sluimeren, dan schrikte hij toch weer heel
gauw wakker cn altijd was het Jaap, dien
hij vóór zich zag, Jaap. die ijlde en erg
koortsig was.
Jaap ijlde inderdaad, maar werd tegen
den morgen wat kalmer.
Gelukkig zakte de koorts en toen dokter
Zandstra naar hem kwam kijken, vond hij
den patiënt al veel beter. Het gebeurde-
van den vorigen middag stond hem nu hel
der vóór den geest en-hij had erge spijt,
dat hij Piet zoo n verraderlijken stomp ge
geven had. Piet had wel zijn kleeren weg
gestopt, maar dit was slechts een plagerij
geweest, terwijl hij Piet wel een ongeluk
had kunnen slaan, "t Was leelijk aangeko
men, dat wist hij wel. Hij zou toch zijn
slaap niet geraakt hebben'.'! 1-Iij had wel
eens gehoord, dat dat heel gevaarlijk kon
zijn. O, wat zou hij er niet voor hebben
willen geven, als hij wist. dat zijn vriend
geen nadeelige gevolgen van den stomp on
dervonden had, als hij maar niet
Jammer, dat hij er Piet's vader niet naar
gevraagd had! Maar daaraan was nu niets
meer le doen. Ilij had het toch eigenlijk-
best zóó kunnen vertellen, dat hij all*
schuld op zich nam! Zou hij Moeder vra
gen, of ze Piet eens wilde laten roepen?
Maar Piet zou natuurlijk niet komen. Die
zou heel boos zijn en gelijk had hij. Als hij.
Jaap, ook maar niet zoo driftig geworden
was! Wie weet, boe Piet er aan Ine was en
de dokter met opzet niets gezegd had. Alles
zou hij willen doen, als Piet maar geen
kwade gevolgen van den stomp mocht on
dervinden. En in t vervolg zou hij zich niet
weer zoo laten meesleuren door zijn drift,
als. als alles maar goed afliep!
Daar ging de deur plotseling open, een
klein eindje maar, en slak er een jongens
gezicht, dat van Piel, door.
Jaap was blij verrast en riep onmiddel
lijk:
„Goeien morgen, Piet!"
Dit gaf den bezoeker moed en hij kwam
binnen.
„1-Ioe gaat het er mee?" vroeg hij, terwijl
hij op het bed van zijn vriend toetrad.
Best! En met jou?"
„Met mij?? Uitstekend, hooi1
De jongens gaven elkaar een hand en
spraken er verder niet meer over. Zij namen
zich echter ernstig voor, voortaan niet weer
in hun oude kwaal te vervallen. Wat had
den ze allebei 'n angsten uitgestaan om den
ander en wat waren ze dankbaar, dat
alles nog zoo goed afgeloopen was!
Het gebeurde was echter een les voor
hen geweest en zij beterden werkelijk hun
leven.
Naverteld door TANTE JOH.
Vader Leeuw was uitgegaan om voedsel
te zoeken voor moeder Leeuwin en haar
Leeuwtje. Drie dagen was hij reeds weg,
cn toen hij op den avond van dien dag nog
niet was thuisgekomen, begon moeder
Leeuwin op droeven loon zóó te brullen,
dat Leeuwtje er door wakker werd en
vroeg: „Wat is er gebeurd, moeder? Waar
om brul je zoo akelig?"
„Zou ik niet brullen, mijn zoon," zei moe
der Leeuwin. „Zou ik niet brullen van ver
driet om je armen vader? Vier dagen is het
geleden, dat hij ons hol verliet om één van
onze vele vijanden te verscheuren cn hem
daarna mee hierheen te brengen."
„Hebben wij heel veel vijanden, moeder?"
vroeg Leeuwtje.
„Ja, heel veel, mijn zoon, was het ant
woord.
„En wie is wel onze grootste vijand?"
vroeg weer de jonge leeuw.
„Dat is de mensch, mijn zoon," brulde
heel hoos moeder Leeuwin.
„Hoe ziet een mcnsch er uit, moeder? En
waaraan is de mensch te herkennen?" hield
Leeuwtje aan.
„Dat weet ik niet, mijn zoon, want ik zag
den mensch nimmer," antwoordde moeder
Leeuwin.
„Als ik groot hen, wil ik den mensch
gaan zoeken cn hem verslinden," zei
Leeuwtje.
„Pas op, de mensch is sluw en sterk,"
waarschuwde moeder Leeuwin. „Wel niet
zoo sterk als wij, leeuwen, doch hij is veel
slimmer: hij lokt ons in een val!"
„Toch wil ik den mensch gaan verslin
den," zei Leeuwtje.
Dit zei hij weer op een dag, toen hij bijna
een volwassen leeuw was.
„Ga niet heen, mijn zoon,' 9meekte op
dien dag moeder Leeuwin. „De mensch
heeft je vader gedood, hij zal ook jou doo-
den en dan blijf ik hier zoo eenzaam ach
ter."
„De mensch zal mij niet dooden, moeder,"
zei Leeuwtje op fleren toon. „Maar ik dood
den mensch
„Ga dan heen, mijn zoon, en zoek den
mensch," sprak moeder Leeuwin.
Zoo verliet nu reeds den volgenden dag
Leeuwtje moeder Leeuwin, om zijn groots
sten vijand, den mensch, te zoeken en daar
na te dooden. Mij liep de woestijn uit en
kwam nu dadelijk op een uitgestrekte
weide, waarop een os liep te grazen. „Zou
dat de mcnsch zijn?" dacht hij.
Mij liep nu op den os toe en brulde woest:
„Zijt gij de mensch?"
„Weineen," antwoordde goedig de os.
„Hoe komt ge er bij. dat ik de mensch zou
zijn? Wèl moet ik den mensch dienen. Ik
moet den zwaren ploeg door de aarde trek
ken, waarin hij het koren zaait. Ik moet.
als dat koren rijp is, de volgeladen kar
trekken, en als ik te oud hen, om al dat
zwa.ee werk te doen, clan doodt hij mij en
eet mij op."
„Maar vertel me dan eens, waar ik wèl
den mcnsch kan vinden'?vroeg Leeuwtje.
„Wel, ge vindt den mcnsch overal," ant
woordde de os. „Ge ziet hem op de vlakten,
in de bosschen, op de bergen en op de zeeën.
Maar wat hebt ge er aan. hem op te zoeken,
llij is misschien wel niet zoo sterk als gij
zijt, doch hij is veel slimmer dan wij beiden
samen."
„Toch wil ik den mcnsch zoeken," hield
Leeuwtje vol. Toen ging hij verder, totdat
hij een paard zag grazen. Denkende dat
dit dier wel de mensch kon zijn, sprak bij
het aan met de woorden: „Gij zijt zeker de
mensch, nietwaar?"
„Hoe komt ge er bij, dat ik een mensch
ben?" hinnikte vroolijk het paard. „Neen,
hoor, zoo gelukkig ben ik niet. Ik ben een
paard en moei het rijtung van den mensch
voorttrekken. En soms zit de mcnsch op
mijn rug. dan moet ik heel hard met hem
voortdraven, cn wil ik dit niet, dan slaat
hij mij en drukt de scherpe sporen in mijn
zijden."
„En laat ge dit alles maar toe, zonder u
te verweren?" vroeg Leeuwtje.
„Wat zou het mij helpen, zoo ik tegen
stribbelde?' antwoordde het paard. ,.Oo
macht van den mensch is zoo heel groot.
Verder ging weer Leeuwtje, totdat hij een
ezel ontmoette. „Dat zal wel de rnensch
zijn!" dacht bij. En hij liep naai Grauwtje
en vroeg: „nu heb ik toch zeker den mensch
gevonden?
„Hoe zou ik. arme ezel, een mensch
zijn?" vroeg Grauwtje heel verbaasd. „Ik
ben niets dan zijn lastdier, zijn slaaf."
„Wat, zijt gij een slaaf van den mensch?
vroeg Leeuwtje.
„Ja, ik ben zijn slaaf, begon nu droef de
ezel le balken. „Groote vrachten laat hij
mij torsen, totdat mijn rug bijna breekt
„Waarom doe je dat dan?" vroeg Leeuw
tje. „Waarom stribbel je niet tegen? Waar'
om verscheur je den mensch dan niet?"
„O, ik zie wel, dat gij den mensch niet
kent," balkte de ezel. „Ge weet dus ook
niet, hoo groot zijn macht is over ons,
dieren, en hoe slim hij is."
„Ln toch wil ik den mensch zoeken en
hem dooden!" riep Leeuwtje. „Ik wil zien,
wie meer macht heeft, hij of ik!"
„Wel, probeer het." zei de ezel. „Maar ik
geloof, dat de mensch het van u zal win
nen.
Boos werd Leeuwtje op den ezel. toen
EEN SCHIJNBARE KRACHTTOER
Je vraagt iemand uit het gezelschap, liefst
de sterkste, een stoel zoo in zijn armen
te nemen, dat de achterpooten tegen zijn
borst rusten en hij in elke hand een voor
poot vasthoudt.
Je zegt dan dat je hem met twee vin
gers heen cn weer kunt duwen, en kunt
laten gaan waar je maar wilt, cn dat hij
heelemaal aan je genade is overgeleverd
Je gaan voor hern staan, legt één vinger
op een van de achterpooten van de stoel
en eén vinger op de voorpoot daar tegen
over, liefst zoo dicht, mogelijk bij de zitting.
Nu zul ie zien dat je in die houding met
je tegenstander kunt doen wat je wilt, dat
je hem heen en weer, voor- en achterwaarts
kunt duwen, in een hoek kunt dringen en
zelfs op den grond zou kunnen gooien met
stoel en al. maar zooveel misbruik maak
je natuurlijk van je overmacht niet.
Het succes berust hierop, dat je voort
durend zijn evenwicht verbreekt, in de
eigenaardige houding, waarin hij is ge
plaatst.
Als je een beetje op zijn gezicht let, zie
je of hij een duw voor of achterwaarts
verwacht, cn daarnaar handel ie natuurlijk.
CORRESPONDENTIE.
Wodan, Best, boor. Gelukkig maar.
Heb je een prettig reisje gehad.
K a r r e k i e t. Wat prachtig. Wel ge
feliciteerd. Dat zal wel. Je hebt het zeker
erg gezellig gehad.
Woud loop er. Dat was zeker erg
fijn hè. Ben je bruin geworden?
Speurder. Het is echt leuk om
zoo 's zomers uit te gaan en als het dan ook
nog mooi weer is geniet men .dubbel. Jam
raer dat het altijd zoo gauw voorbij is.
Bengel. Daar ben ik vroeger ook
wel geweest. Is dat groote witte duin ér
nog vlak bij het slation?
B r u i n o o g. En of, ik heb echt geno
ten. Mooi is het daar hè. Ben je al eens
naai- het woud geweest. Daar ls het zoo
prachtig.
Prins. Dat doet me plezier. Dat is
best, als je dan terug komt, kom je maar
vragen. Dus was het een goeden dag voor
je. Veel plezier in Amsterdam, hoor.
Vinkje. Vondt je het niet leuk in
Artis. Als je er een heelen dag bent, dan
ben je nog niet uitgekeken. Stel je voor
dan kwam ik vast eens naar j.e kijken.
W i 1 d z a n g. Dat gaat zoo met de va
cantie. Gezellig hè, zoo'n dagje uit. Als ja
het prettig vind om mee te doen. mag je
er nog wel een poosje bij blijven.
Zonne roosje. 'Wel bedankt voor
de mooie kaart. Je zult het de volgende
week in de courant zien staan.
Kampioen. Zal je me niet mee»-
vergeten9
Rozeknop. Dus zitten jelui volop
met logée's, nu dat is wel gezellig, geniet
maar echt van de vacantie. Dat kan heel
aardig worden.
Cupido. Dot kan ik me wel begrij
pen, dan ben je zoo vervuld van andere
dingen.
ï- - OOM KAREL.