KINDERRUBRIEK
/aaroin JeJZwarn. in
Peqen
Rnbriek van Oom Karei
Voor de Kleintjes.
TEEKENPLAATJE
De Hengelaar*
ELLY'S GOEDE DAAD*
Wat kreeg ik deze week weinig briefjes
iVan jelui. Hoe komt dat zoo. De vacantie
is nu weer voorbij, dus we gaan weer met
volle kracht beginnen. Maar daaraan moe
ten jelui allemaal meewerken door me bij
de raadseloplossingen een gezellige lange
brief te schrijven. Nu weet ik natuurlijk wel,
dat je voor school misschien veel huiswerk
hebt en je zult zeggen, dat moet toch ook
gebeuren. Natuurlijk moet dat gebeuren en
dat moet zelfs voorgaan voor alles. Maar
als je dan met je huiswerk klaar bent, dan
is er misschien toch nog wel eens een uur
tje of een half uurtje over om een briefje
te schrijven voor onze krant. Probeer het
maar eens. Je zult zien dat het best gaat
en dan krijg ik de volgende week weer een
heele massa brieven. Dat is dus afgespro
ken.
De vorige keer heb ik jelui beloofd nog
eens een goochel-kunstje te vertellen. Luis
ter, hier is het. Weet je wel hoe je een luci
fer onder een zakdoek kunt breken en toch
weer heel te voorschijn kunt brengen. Dat
gaat zoo. In den zoom van je zakdoek je
moet daar natuurlijk een schoone voor ne
men steek jc van te voren een lucifer.
Dan laat je een andere lucifer onderzoeken
en berg die in de zakdoek. Je geeft echter
de eerste lucifer iemand door de zakdoek
in handen cn verzoekt hem die te breken.
Als dat gebeurd is. klop je de zakdoek uit
en de tweede lucifer komt op tafel te liggen
Die is dan natuurlijk niet gebroken en nog
heel. 't Is een aardig kunstje cn als je het
een beetje handig doet kun je er veel ple
zier mee hebben. De volgende keer zal ik
je weer zoo'n kunstje vertellen. Krijg ik ook
weer eens wat spreekwoorden- en kruis-
raadsels van jelui? Die kan ik weer best
gebruiken.
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
waren:
I. „De pot verwijt den ketel, dat hij zwart
ziet" met de woorden Dirk, Ilelenaveen,
Valet, paard, Liza (Lina), Peize, pot, zwijn,
aar, y.
II. „Gestolen geld brengt geen zegen" met
Tolen, negen, Bet, regen, zeggen, dog. e.
De prijs is deze week gewonnen door
Cupido die hem a.s. Maandag aan ons
kantoor kan afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
I. Mijn geheel is een spreekwoord van 7
Woorden en 3S letters.
28, 4, 32, 3, 37, 27 was een groot dichter
36, 2, 10, 33, 31, 7, 6 is een mooie buiten
plaats bij Amersfoort.
12, 13, 1, 22, 38 is een godheid uit den
ouden tijd.
15, 4, 30, 34, 35 is een heilig boek.
16, 29, 17, 8, 14, 18, 5 is een plaats in Lim
burg.
25, 26, 20, 23 is de naam van een gewezen
keizerin.
24, 34, 19 zit onder het koren.
21, 11, 9, 20 is een kleedingstuk.
II. Kruisraadsel.
X
x i
r- »Xi O t
f a a a X t
X
XXXXXXXXXXX
.X.
a a X a a
a X a a
a X i t
X
Op de kruisjeslijnen komt 'de naam van
een plaatsje in Friesland, bekend om zijn
kleederdracht.
Op de 1ste rij een medeklinker.
Op de 2de rij een metaal. 'i V;
Op de 3de rij een dier.
Op de 4de rij heb je in je zak.
Op de 5de rij waar je kunt spelen.
Op de 6de rij het gevraagde woord.
Op de 7de rij wordt je, als je op de tocht
hebt gezeten.
Op de 8ste rij is iets, dat je niet mag ver
breken.
Op de 9de rij een vrucht.
Op de 10de rij een hoofddeksel.
Op de llde rij een medeklinker.
-
VLINDER EN BIJ.
In 't bloembed zaten zij aan zij
een vlinder en een honingbij.
'Al fladderend de vlinder zei:
„Wat ben jij smaakloos van kleedij.
Kijk eens naar mij!"
i
„Wel!" zei de bij, „zoo'n pronkgewaad
is goed, als je uit dansen gaat.
Maar denk je, dat een baljurk staat
voor iemand, die uit werken gaat?
Ik arbeid, kameraad!
I
Jij vlindert en jij fladdert maar,
je proeft eens hier, en snoept eens daar,
terwijl ik honing hier vergaar!
Mijn korf is voor den herfst al klaar!
Kijk daar eens naar!"
lüfcj1C. DE V. M.
in Ons Eigen Tijdschrift.
Peter heeft gehengeld.
Nee maar, wat een visch!
'k Wist niet, dat vriend Peter
Zoo'n groot heng'laar is!
Vrouwtje Mies zal blij zijn:
't Sist al in de pan.
'k Denk, de kleine poesjes
Smullen ook er van!
't Is een buitenkansje!
Wat een lekkernij!
Alle poesekinders
Zitten op een rij.
N u zijn zc gehoorzaam.
Niemand krijgt er straf!
Dacht je soms, dat Moeder
Stouterds ook wat gaf?
En de kinder kleuters,
Lezers van dit blad,
Doen vast heel niet onder
.Voor do kleinste kat!
Kijk! Ze gaan fluks teek'nen
Op geruit papier.
Hoe de plaat moet worden?
Wel, dat zie je hier!
Dan ga je haar kleuren.
't Krijt is toch goed zacht?
'k Denk, als het dan af is,
Dat je Moesje lacht
En zegt: Lieve kinders,
'k Heb nu zóóveel visch,
Dat het voor een week hcusch
Wel voldoende is!
„Wdarom," vroeg Joopje 'n roode Zwam,
„Kom jij toch in den regen,
Als koud en kliem'rig, grauw en klam
Zijn velden en zijn wegen,
Als 't dreigt zoo donker en zoo triest,
Zoo schaars de wand'laars komen,
Jij graag zóo eenzaam kneuter kniest
In mist en herfste-stroomen?"
„Mij laaft geen zoele zonneschijn,
Als boom en bloemen bloeien,
Met geuren preutsch aan 't pralen zijn,
Kan ik dat al verfoeien!
De wand'laar heeft dan énkel oog
Voor hèn, voor verder geénc!
Ziet bloemen laag cn boomen hóóg,
Maar langs de zwómmen hénen!
Zoó drooft de zon mij Altijd nAAr,
Maar nünu 'k sta te prijken
In stillen régentijd van 't jaar,
Nu grauwt die preutsche pronkersschaar,
Moet, wie komt, mij wel kijken!
CLARA WITTE,
Elly Pot was een aardig, klein meisje van
nog geen vijf jaar oud. Ze was het jongste
zusje van zes Potjes, zoo werden de kinde
ren van mevrouw Pot altijd genoemd. Be
halve Elly waren er dan ook nog drie jon
gens en twee meisjes, die veel ouder waren
dan Elly. Al die Potjes waren padvinders
cn moesten dus iederen dag één of meer
goede daden verrichten, en natuurlijk deden
zij dit ook trouw. Als vader of moeder dan
soms aan den oudste vroeg: „Wel, wat de
den jullie vandaag voor goeds?" begon Jan
(e vertellen, clat hij een arme vrouw, die
struikelde, had geholpen. Piet sprak van een
zwaro kar, die hij over een brug had ge
duwd, omdat de man al zoo oud was en zoo
inoe. Kees en Rita hadden brood gekocht
voor een arm meisje, dat honger hod. En
Mies had al haar weekgeld gegeven aan een
arm jongetje, dat een boodschap moest doen
en zijn geld verloren had.
„En wat deed mijn kleine Elly vandaag
voor goede daad?" vroeg dan daarna vader
lachende.
„Ik speelde met mijn pop, vader," was ge
woonlijk Elly's antwoord. Natuurlijk lach
ten de anderen om Elly's ernstig stemme
tje, waarmee ze dit zeide. Doch het kleino
meisje dacht, dat men haar uitlachte, om
dat zij niets anders kon bedenken en altijd
hetzelfde antwoord gaf. Daarom nam ze
zich dan ook vast voor, toch eens echt
een goede daad te doen, en dit deed ze ook,
zooals ze zelf dacht.
't Was op een Zaterdag, dat moeder Pot
een heerlijke eend had gebraden, en allen
zich verheugden op het fijne gebraad, waar
van ze den volgenden dag zouden smullen.
En nu was 't juist weer op dien Zaterdag
avond, dat vader Pot zijn kinderen vroeg,
welke goede daad zij dien dag hadden ver
richt. Natuurlijk hadden allen ook weer
iets goeds gedaan.
„En wat deed mijn kleine Elly?" vroeg
toen vader lachende.
Toen klonk heel triomfantelijk Elly's
stemmetje:
„Ik deed iets héél goeds, pappie! Ziet u,
Nero had zoo'n ergen trek in de eend, cn
toen kreeg ik zoo'n medelijden met hem, en
toen... gaf ik hem de eend maar..."
Met een gil van schrik liep nu op eens
moeder Pot naar de keuken ende eend
was er niet meer! Zelfs de heerlijke jus was
door Nero opgelikt, want geheel schoon ge
likt stond de braadslee op den keukenvloer!
Natuurlijk was toen moeder heel boos op
haar jongste.
„Foei, hoe heb je dat kunnen doen, stout
meisje," berispte zij. „Noem je dat een goede
daad?"
Elly begon te huilen. „Ik d..dacht., h..
het..., m.. moesje," snikte zij.
Nu, lang boos kon niemand op kleine
Elly blijven. En toen haar was verteld, dat
een goede daad doen heel iets anders was,
dan wat z ij gedaan had, en dat zij, Elly,
alléén iets mocht weggeven, dat van
haar zelf was, en dan toch nog eerst aan
moeder moest vragen, of 't wel mocht, zei
het kind: „Ja, moesje, dat zal ik voortaan
ook altijd echt doen.'
Een eend kwam er den volgenden dag
dus niet op tafel. Wél had moeder een heer
lijken pudding gemaakt. En bij de thee
kregen ze dien dag ieder drie koekjes cn
een handvol bonbons. Dit laatste natuurlijk,
omdat het Zondag was, want met zoetighe
den werden de Potjes niet verwend. Daarom
was dan ook Elly heel zuinig op het lekkers
en had alleen de koekjes opgegeten. Doch
de bonbons bewaarde zij in een papieren
zakje.
Met dit zakje naast haar. zat ze toen een
poosje later in den tuin op één der banken
dicht bij het tuinhek, telkens er naar kij
kende, alsof ze bang was, dat het zou weg
vliegen. En toen ze er heel lang naar had
gestaard, nam ze het zakje weer op en be
gon met de bonbons er uit te halen cn te
tellen.
Doch ze kon niet verder tellen dan tot
vijf. En omdat er in 't zakje zes bonbons la
gen, begon Elly dus: „één, twee, drie, vier,
vijf... en één." Ze scheen dit blijkbaar ook
een aardig spelletje tu vinden, want ze be
gon telkens weer met de bonbons over te
tellen.
Juist toen ze dit zeker wel voor de tien
de maal deed, kwam Jaapje Bol, een kleine,
ondeugende straatjongen, klotsend op zijn
klompen voorbij het tuinhek. Jaapje keek
heel brutaal door dc ijzeren spijlen van het
hek den tuin in en toen Elly ziende met al
dat lekkers, bleef hij staan en vroeg óók
heel brutaal: „Zeg, wat doe je daar?"
„Wel jongen, ik tel mijn lekkers," ant
woordde Elly. „En ik heb vijf en één bon
bons
„Nou, dat zijn er dan zes." zei de jongen.
„Neen, hoor, jongen, 't is niet waar," her
nam Elly. ,,'t Zijn er vijf cn één
„Maar vijf en één :s toch zes," legde Jaap
je haar uit.
„Zoo," zei Elly, „en kijk dan eens naar
mijn vingertjes! Dat zijn er toch ook maai
bij f..."
„Nou, maar als je die vijf van je andere
hand er óók bij telt, dan zijn 't er toch tien,"
sprak Jaapje.
,,'t Is nietes, hoor jongen," zei weer Elly.
„Dat zijn óók vijf vingertjes. Kijk maar
zelf..."
„Nou, goed dan," lachte Jaapje, die al
acht jaar was cn dus wel begreep, dat zoo'n
klein meisje nog niet goed tellen kon. Maar
hij, Jaapje, was ook heel slim en hij hield
veel van lekkere bonbons, die hij wel altijd
voor het raam van den banketbakker zag
liggen, doch zelf nooit kreeg. Daarom be
gon hij met te vragen; „Geef mij dan dat
chocolaadje één, dan heb je er zelf nog vijf
over, clat telt gemakkelijker...'
„Hè ja!" riep Elly, en ze gaf, door de spij
len van het hek, den jongen één der bon
bons.
„Nou, die smaakt fijn, hoor,", zei Jaapje.
„Hè, toe, geef me er nog een!" bedelde hij.
„Neen, hoor, jongen, je krijgt er geen een
meer," zei Elly. „Ik lust ze zelf veel to
graag. Er zit allemaal „fedan" (fondant) in,"
zegt moeder
„Nou, jij zult wel veel lekkers krijgen, en
ik krijg nooit van die fijne chocolaadjes,"
begon nu Jaapje op een klaagtoon. „Want
mijn moeder is heel arm en mijn vader ook
En al wie iets aan arme menschen geeft,
heeft de meester gisteren gezegd, doet een
goede daad
„Als ik jou dan nog één chocolaadje geef,
doe ik dan echt een goede daad?" vroeg
Elly.
„Neen, niet als je mij er één geeft," zei dc
ondeugende jongen. „Maar als je een c c h-
te goede daad wilt doen, moet je mij al jo
lekkers geven..."
Kleine Elly dacht na. Ja, moesje had toch
ook gezegd, dat als je iets weggeeft, dat van
je zelf was, een goede daacl is... En ze wil
de toch ook zoo heel graag eens een goede
daad doen.
„Daar dan, jongen," zei ze en ze gaf het
slimme Jaapje de vijf heerlijke bonbons, die
zij zoo graag zelf had opgegeten.
Grinnikend nam de jongen het lekkers
uit Elly's handje cn grinnikend at hij het
op en liep daarna luid lachend verder.
Niet begrijpend waarom Jaapje zoo lach
te, keel< Elly hem verbaasd na. Eerst toen
ze hem niet meer zag, ging ze naar binnen,
om moeder te vertellen, wat ze met de bon
bons had gedaan.
„Was dat nu echt een goede daacl,
moesje?" vroeg ze. „Was het goed, dat ik
dien jongen al mijn lekkers gaf? Al die lek
kere bonbons, die ik zelf zoo graag had op
gegeten?"
„Ja, dat was nu een goede daad, kindje,"
antwoordde moeder. „Maar nu wil ik óók
een goede daad doen, meiske."
„Wat wilt u clan doen, moesje? vroeg het
kind.
„Kijk, d i e goede daad wil nu moeder
doen," was het lachende antwoord. En toen
nam moeder Pot uit een mooie doos zes
heerlijke bonbons, stopte die in Elly's kleino
handjes en sprak: „Ga er nu niet mee op
de tuinbank bij het hek zitten, meiske,
want er kon wel weer eens een kleino
straatjongen voorbijkomen, die je een
goede daad liet doen. Blijf er dus mee hier,
bij moeder, cn eet ze straks zelf op. Je hebt
nu toch echt een goede daad gedaan."
Wat was Elly blij, toen moeder dit zeide.
„Moesje," juichte zij, „ik zal nu iederen dag
een goede daad doen. Ik weet nu wèl- wat
het is, hoor!"
CORRESPONDENTIE.
Rozenknop. Je begint dus al op (o
schieten. Ja, zoo leer je steeds meer. Ge
lukkig dat je het zoo prettig vindt. Dat valt
best mee, hoor. Zoo moeilijk is het niet
Daar heeft hij ook wel gelijk aan. En zoo
erg is het toch niet, want je leert er tegelij
kertijd weer meer mee. Doe maar flink je
best.
Cupido. Ja, 'dat was een meevaller
tje, hè! Wat een fijn werkje. Leuk als je
clat allemaal zoo zelf doet. Dat begrijp ik,
«lat ze daar erg blij mee was. Prachtig hoor.
Dan smaakt het dubbel zoo lekker als het
op tafel komt.
David de V. Zou je me misschien
even je schuilnaam willen vertellen. Er
heeft een pakje langen tijd klaar gelegen,
maar misschien is er dan een vergissing
geweest. Schrijf me dus eerst even je schuil
naam, dan kan ik het onderzoeken.
Z o n n e r o o s j e. Dank je wel voor je
raadsel, 't Is heel aardig hoor en je zult het
ook wel in de krant zien.
Clyvia. Zoo, dat doet me heel erg
veel genoegen. Ik vind het altijd erg prettig
te hooren dat het mooi is. Zal je mo nu
niet meer vergeten?
Vinkje. Dus je bent er blij mee! Prach
tig hoor. En heb je het al uitgelezen? Daar
behoef je heusch niet zoo bang voor te zijn.
Dat spaansche rietje zal zooveel kwaad niet
doen. In oude tijden werden roe en plak
gebruikt, maar tegenwoordig gebeurt dat
niet meer. Tenzij je het natuurlijk zoo vree-
selijk bont zou maken, dat het wel noodig
zou zijn. Maar daarvoor zal je wel oppas
sen, denk ik. I
OOM KAREL.