EEN REQUISITOIR
TOT VRIJSPRAAK
MEINTJES WEER EENS
IN VERHOOR
Nog eens: zijn verklaring orer
Teunissen en Klunder in
den moordnacht
De suggestie van de bril.
Men meldt ons uit Amsterdam.
Sinds Maandag is dc belangstelling op de
Prinsengracht nog toegenomen; het publiek
staat thans eenige rijen dik vanaf do Leid-
sche straat tot voorbij het Paleis van Ju
stitie. Ieder, die daar binnengaat wordt na
gekeken en besproken
Een drietal politieruiters en eenige agen
ten houden er, onder leiding van twee in
specteurs, de orde in.
Als president Mr. Jolles te kwart over tien
de zitting opent, is de zaal weer geheel met
belangstellenden gevuld. Onder hen bevindt
zich professor mr Pornpe, hoogleeraar in
liet Strafrecht te Utrecht
Eenige vonnissen, op andere zaken be
trekking hebbend, worden uitgesproken,
waarna de revisie-behandeling wordt voort
gezet
liet is de gewezen agent te Sliedrecht
Meintjes, die het eerst voor het hekje is
geroepen. De president vraagt hem naar
het te zijnen huize gevonden stukje papier
van de Jong.
Get.: Ja, de Jong is bij me geweest en heeft
me het papier gegeven met verzoek dit aan
Klein te overhandigen. Dit geschiedde eeni
ge dagen nadat de Jong Klein verhoord
had.
De Jong zei: Nou kan Klein die verklaring
eens goed nalezen, dan kan hij onthouden,
wat hij later zeggen moet.
Ik had wel beloofd aldus getuige
dat papiertje aan Klein te zullen geven,
maar ik heb het niet gedaan.
Pres.: U hent toch de man geweest, die
Klein gevonden had als goede getuigo te
gen Klunder en Teunissen. Daarom begrijp
ik niet goed waarom U dat briefje niet ge
geven hebt.
Get.: Ik geloof dat ik het vergeten heb
Pres.: Neen Meintjes, dat lijkt mo niet
mogelijk. Blijft U er van overtuigd dat
Klein de mensehen in den moordnacht ge
zien heeft.
Get.: Daar blijf ik buiten.
Pres.: Kan hij hen niet in den nacht van
'de beren gezien hebben? En jij ook
Get.: Neen.
Pres.: We hebben al lang en breed over
de zaak gepraat. Dus je houdt vol dat je
Klunder cn Teunissen in den moordnacht
gezien hebt, gaande in de richting Gies-
s en dam?
Get.: Ja.
Pres.: En blijf je er ook bij, dat je dat aan
inspecteur Snijders gezegd hebt?
Get.: Ja.
Pres.: Is U op dezelfde plaats bij 't plant
soentje blijven staan?
Get.: Ik liep daar heen en weer.
Pres.: Zag U ze om elf uur?
Get.: Het kan wel iets eerder geweest
zijn.
Mr. den Hollander: Om tien uur was het
toen cafésluiting. Volgens Klunder en Teu
nissen zijn zij toen met een kleinen omweg
naar het huis van de Kroons gegaan.
Vrouw Kroon deelt dan op verzoek van
de verdediger mede dat Meintjes haar
man gezegd heeft: Als ze me nu maar niets
kunnen maken, ik wou mr. Roobol er wel
over spreken. Tegen de zuster van vrouw
Kroon heeft Meintjes eens gezegd: als zich
nu maar niemand verpraat, anders gaan
we er allemaal nog in.
Pres.: Ivan het nu niet zoo zijn Meintjes,
dat je ze wel gezien hebt, maar niet gaan
de in de richting Giessen-Nieuwkerk? Kan
jo dat er niet bijgezegd hebben om je ver
klaring wat aan te dikken?
Get.: Neen, Edelachtbare.
Pres.: Ik vind het niet noodig, recher
cheur de Jong daarover nog te liooren.
Heeft niemand Meintjes meer iets te vra
gen, ga dan maar naar buis, Meintjes.
Maar toch blijkt dat Meintjes nog even
moet blijven, daar Klein nog even moet
worden gehoord.
Pres.: „Klein, heeft de Jong onder je eer
ste verhoor bij Meintjes in de keuken aan-
teckeningen gemaakt?"
Get.: „Neen".
Pres.: „Je hebt niet direct gezegd dat een
van de twee mannen, die je dien avond op
den dijk gezien hebt. een bril droeg?"
Get.: „Neen".
Pres.; „En later, door lang piekeren, wist
je met zekerheid dat één een bril droeg?''
Get.: „Ja".
Pres.: „Maar je bebt toch gezegd, dat de
'Jong je om de kop zanikte".
Get.: „Ja, maar ik heb zelf bedacht dat
'dje een een br.l ophad. De Jong heeft op een
avond wel twintig keeren tegen me gezegd:
bedenk je na eens gced, droeg hij beslist
geen bril? En toen wist ik op het laatst,
dat de eenc man een bril op had (gelach)
Prof. Dr. J. Waterink, hoogleeraar aan de
Vrije Universiteit, krijgt dan verlof om, zoo
als de president het uitdrukt, het Hof „uit
het moeraste helpen.
„Wie droeg een bril. de voorste of de ach
terste," vraagt professor Waterink.
Gel.: „Dat weet ik niet".
Prof. Waterink: „Hoe wist get., dat één
'een bril droeg?"
Get.: „Ik zag ze in het gezicht."
Prof. Waterink: „Maar hoe weet je dit?"
Get.: „Rechercheur de Tong heeft het me
telkens weer gevraagd en toen wist ik op
't laatst dat één een bril had gedragen".
Pres.: „Acht U dit een geval van sugges
tie?"
Prof. Waterink: „Ongetwijfeld".
Voorts deelt prof. Waterink, op een des
betreffende vraag van den president, mede
.dat vrouw Kroon thans in baar verklarin-
gen voor dit Hof volkomen betrouwbaar is
geweest.
Mr. den Hollander: „Is het niet mogelijk
dat de Kroons zoo lang gezwegen hebben
omdat de indertijd uitgeoefende pressie zoo
sterk is geweest?"
Prof. Waterink acht dit zeer wel moge
lijk.
Volgende getuige is de 62-jarige melk
knecht K. van der Stelt, uit Schelluinen
Get. heeft des morgens om vijf uur, na den
moord, iemand op den dijk zien looperi
gaande in de richting Giessen-Nieuwkerk
Hij heeft dien persoon niet herkend.
Getuige Kabouw heeft in den vroegen
morgen na den inoord twee menschén op
den dijk gezien. De een droeg een takke-
bosch, terwijl de ander een zakdoek voor
zijn gezicht hield Klunder en Teunissen
heeft get. in deze menschen niet herkend.
Do volgende getuige is de hoer F. Bus.
inspecteur van een kunstzijdefabriek. In
den tijd van den moord woonde gel. als in
specleur van de gem.-belusting op Slie
drecht. Get. was belast met de uitkeering
van steungelden. Kroon wilde ook steun
ontvangen, get. vond dat hij daarvoor niet
in aanmerking kwam.
Pres.: „Hebt U gezegd: aan moordenaars
geef ik geen steun?"
Gei.: „Dat heb ik gezegd. Ik dacht dat die
moord bij de Kroons thuis was klaarge
maakt. De herkenning van den hamer, ziet
U?"
Pres.: Hebt U in 1924 kennis gemaakt met
rechercheur de Jong?"
Get.: „Ja, hij heeft me gevraagd hem te
helpen, waarin ik heb toegestemd.
Alles wat get. hoorde, gaf hij aan De
Jong.
Pres.: „Waarom wilde Bouwmeester naar
Frankrijk?"
Get.: „Hij was bang voor Klunder en wilde
graag vaster werk hebben."
Pres.: „Vrouw Bouwmeester lacht anders
om die bangheid.'
Mr. Den Hollander: „Heeft Meintjes zich
bij u beklaagd, dat inspecteur Snijders geen
werk van de zaak maakte?"
Get.: „Neen".
Mr. Den Hollander. „Meintjes lieeft Za
terdag uitdrukkelijk verklaard, dat hij aan
Bus verteld had. dat hij inspecteur Snijders
direct beeft medegedeeld, in den moord
nacht twee mannen te hebben gezien en
dat de itfspectcui ei geen werk van wilde
maken.
Pres.: „Er is van eigen waarnemingen en
wetenschap geen sprake geweest."
Hierna wordt gehoord do 35-jarige, siga
renmaker W. van Winsum. te Utrecht. Gel.
heeft een brief geschreven over de kwestie
Bessels te Deventer. Uit eigen ervaring weet
get. niets. Get. is aan het denken gegaan:
is er misschien iets, wat de verdachten (en
goede zou kunnen komen voor het gerechts
hof?
Getuige, die bij Bessels heeft ingewoond,
heeft met haar over Klunder een gesprek
gehad over de kwestie van de sleutels.
„Tegenover mij', aldus getuige, .neefl
vrouw Bessels verklaard, dat Klunder ge
zegd heeft: Zc hebben de sleutels
er weer net zoo ingestopt, als ze die
Gleutels er hebben uitgehaald" Dus Klun
der heeft niet- gesproken van w e, m a a r
van ze; dat is een verschil van één let
tertje. dat van kardinale beteekenis H.
Ik achtte het ccn plicht u dit te vertellen
aldus geiuige.
De accountant J. Kramer, uit Huizen,
plaatsvervangend lid van den Reclassee-
ringsraad te Leeuwarden, is de volgende
getuige. In Juli 1926 is hij, naar aanleiding
van gesprekken met Teunissen en Klunder
in de gevangenis, gaan twijfelen aan de
schuld der veroordeelden. Get. is toen rnet
den heer Stuy in correspondentie getredeft,
waarna hun onschuld wel voor hem vast
stond. Get., die in den breede over allérlci
bijzonderheden uitweidt, heeft hij zijn be
moeiingen ten gunste van Klunder cn Teu
nissen veel tegenwerking ondervonden.
De volgende getuige is de molenaars
voorman A. de Cal uwe te Utrecht. Getuige
heeft in Mei 1926 de Kroons wel eens ge
spt okeu. De vrouw van Kroon heeft tegen
getuige gezegd „Ik zou wel willen, dat er
eens Jicht in de zaak kwam".
Getuige zei toen: „De. verdachten zijn ver
oordeeld, dus er is dan toch licht in de
zaak". Vrouw Kroon begon toen te huilen
en zei: „De rechtbank is een draaibank en
ze leggen je op de pijnbank om te verklaren
wat ze willen".
Pres.: „En wat zei de man?
Get.: „Niet veel'.
Pres.: „Vrouw Kroon is de baas hè?"
Get.: „Dat is ze".
Pres.: „Kreeg U naar aanleiding van dio
verklaringen een indruk dat ze gejokt
had?"
Get.: „Inderdaad" en wat ze me verteld
heeft heb ik later aan den rechter-commis-
saris gezegd".
Pres.: „En als je nou aan vrouw Kroon
vroeg „Heb je dc waarheid gesproken" wat
zei zc dan?"
Gel.: „Dan zei eo „Ja"."
Pres.: „Zoo, dat gaf dan niet veel, op die
manier bleven jullie in een kringetje rond
draaien en tegenover den rechter-commis-
saris heb je niets van een draaibank en een
pijnbank gesproken'
Gek: „Ik meende toch van wèl".
Hierna wordt gehoord de 52-jarige kraan
drijver Walkir te Rotterdam. Getuige heeft
nogal eens een bezoek gebracht aan de
Kroons. Kroon heeft toen 'gezegd, dat hij
een verklaring moest afleggen die niet in
clen haak was, anders zou hij er zelf in
draaien. Kroon huilde toen hij dal zei.
Dan treedt als getuige voor het hekje de
25-jarige portier te Eindhoven IT. v. Deutc-
kom. Getuige is destijds met Klunder in
de kost geweest bij Bouwmeester. Van ver
wisselen van broeken weet getuige niets
Van do verhouding tussclien Klunder en
Teunissen weet getuige niet veel; alleen
kreeg hij niet den indruk, dat Klunder door
Teunissen geprotegeerd werd.
Er ontstaat dan een klein incident als
een der veldwachters, mcenende dat Mr.
Francois Pauwels, die als toehoorder in do
zaal is de zitting hindert, deze vastgrijpt
en verwijderen wil.
Pres.: „Is cr daar een plaatsje voor u, mr.
Pauwels?"
Mr. Pauwels: „Ik meen van wel presi
dent".
Pres.: „Gaat u dan zitten".
Eenige getuigen, die met Teunissen op
de een of andere wijze in aanraking zijn
geweest, leggen hierna op verzoek van de
verdediging omtrent den persoon van
laatstgenoemde verklaringen af, welke on
verdeeld gunstig zijn. Een hunner, een aan
nemer vertrouwde hem zóó, dot hij hem
veel geld heeft durven toevertrouwen. Bij
dezen man werkte Teunissen toen hij op
26 Februari 1925 gearresteerd werd. De laat
ste getuige is ds. A. Winekcl, docent te
Apeldoorn. Ds. Winckel heeft Klunder en
Tennissen in dc gevangenis te Leeuwarden
leeren kennen. Dc goede indruk, die getui
gc van hert had gekregen, is vrijwel altijd
gelijk gebleven: Getuige was als menschen-
kenner van hun onschuld overtuigd. Klun
der heeft dc eerste jaren een groote blij
moedigheid aan den dag gelegd, dat alles in
orde zou komen. Teunissen was meer ver
bitterd, doch hij vond steun in de weten
schap, dat de heer Stuy achter-hem stond,
en tot het laatst voor hen zou blijven wer
ken.
Verdedigers cn de advocaat-generaal doen
hierna afstand van het liooren van alle ver
dere getuigen.
Pres. „Laat Klunder nu nog eens even
voor het hekje komen cn laat hem opnieuw
het verhaal doen van het verloop van het
avondje bij de Kroons."
Pres. Je hebt wel veel veroordcelingen
achter den rug, Klunder".
Klunder„Dat is allemaal in een roes
gegaan
De President' leest dan de serie straffen
op wegens wederspannigheid, mishande
ling, beschadiging en vernieling bij el
kaar "5 weken gevangenisstraf, Klunder.
Maar zeg nu voor het laatst, weet je niets
van den moord af
Klunder „Zoo waar ik leef, niet Edel
achtbare
Pres. „U hebt de halte Giessen-Nieuw
kerk nooit gezien
Klunder „Ik had van het bestaan zelfs
nooit gehoord
Pres. „F.n U. Teunissen. komt U nog
eens even naar voren, U blijft ook volhou
den, dal U onschuldig bent
Teunissen „Zeker, dat doe ik".
Op een vraag van den president betref
fende Meintjes voegt Teunissen hier aan
toe, dat Meintjes naar zijn mecning door
De Jong bewerkt is De Jong is stom, zegt
hij, maar ik hoop dat de justitie zal uit
zoeken hoe de Jong al zijn zaken onder
zocht. Teunissen is er ook van overtuigd,
dat de hamer niet van De Kroons is, en
dat het echtpaar thans de waarheid heeft
gezegd. Van Tennissen blijkt dan, dat deze
nimmer veroordeeld is.
Dan moet rechercheur De Jong nog even
vóór het hekje komen.
Pres. „De Jong. Meintjes heeft vanmor
gen verklaard, dat U hem het door U ge
schreven briefje hebt gegeven, met verzoek
dit aan Klein te 'overhandigen, is dat juist?
De Jong „Ilc heb geen briefje aan Mein-
tjes gegeven.''
Raadsheer Mr. Boekhoudt „U hebt af
schriften van Uw rapporten steeds doen
toekomen aan don procureur-generaal
De Jong „Ja
Mr. Boekhoudt„Dat was dus systeem
in Den Haag? Dit pleit dan te Uwen gun
ste. Met mede weten van Uw bbogste su
perieuren maakte U geheime rapporten in
plaats van processen-verbaal en op die
wijze werd de verdediging onvolledig inge
licht.
De president schorste hierna de zitting te
kwart over een.
De middagzilting.
Bij den aanvang van zijn requisitoir bij
de behandeling van de moordzaak Giessen-
Nieawkcrk heeft de advocaat-generaal bij
het Amstordamsche gerechtshof meegedeeld
dat de slotsom van zijn requisitoir zal
zijn, dat hij het gerechtshof zal verzoeken
het arrest van het Haagsche Gerechtshof te
vernietigen en opnieuw rechtdoende Klun
der cn Teunissen vrrj te spreken van het
bun ten laste gelegde.
Daarna ving ds advocaat zijn requisitoir
aan.
De belangstelling in de zaal is legen de
opening der middagzitting zóó groot, dat
velen geweigerd moeten worden. Hierna
geeft de president liet woord aan den ad
vocaat-generaal mr P. M. F. Bauduin
voor het nemen van zijn requisitoir.
Spreker zegt dat wel niemand zal twij
felen tot welke slotsom hij zal komen, n.l.
het vragen van vernietiging van het von
nis van het gerechtshof te Den Haag cn
van vrijspraak der oorspronkelijke verdach
ten cn daarna veroordeelden. Vervolgens
hulde brengende aan den president, die
zich zoo geheel in de mentaliteit der getui
gen wist te verplaatsen, gaat spreker zeer
uitvoerig na, op welke wijze het vonnis
der Dordtschc rechtbank tot stand is geko
men er-, hoe het daarbij gebruikte bewijs
materiaal ontstaan i.s, met name de ver
klaringen van de Kroons. Verschillende
omstandigheden besprekende, wijst de ad
vocaat-generaal er aan de hand daarvan
op, dat de rijksrechercheur De Jong een
buitengewoon gevaarlijk fantast is, lijden
de aan grenzelooze zelfoverschatting. De
Jong is er van uitgegaan, dal de vermoe
de 1 ij k c daders absolute daders wa
ren. IIij heeft zich schuldig gemaakt aan
pressie en suggestie'. Spreker leest ten be
wijze van een en ander passages voor uit
rapporten van De Jong waaruit blijkt, dat
géén conclusie hem te gewaagd is. De Jong,
zegt spreker, is een man met bitter weinig
inzicht in strafzaken. Bewijzen voor pres
sie en suggestie van den kant van De Jong,
uit het geval van het zoogenaamde door
juffrouw Kroon aan haar man geschreven
briefje over den hamer, uit do Jong's ver
hoor van Kroon op 15 September, uit het
beruchte briefje van „Jij kunt zeggen", en
uit andere feilen.
Vrouw Kroon moet wel een heel bizonde
ren indruk hebben gekregen van wat er met
haar gebeurde, daar zij niet door den
rcchter-commissaris maar door De Jong
werd ondervraagd. Toen haar verklaringen
zóó tot stand waren gekomen heeft zij in
een crisis van nervositeit voor den substi
tuut-officier te Dordt baar bezwarende ver
klaringen herroepen. Toen kwam zij voor
den rechter-commissaris die zei„Jo bent
nu niet in orde. ga maar eerst slapen". Den
volgenden dag werd zij weer voor De Jong
gebracht die haar opnieuw bewerkte. Spre
ker kan zich uitstekend voorstellen, dat
vrouw Kroon gedacht lieeft„Ja, wat ge-
beuit er eigenlijk met me" cn dat zij toen,
niet meer wetende wat zij moest doen,
haar herroeping weer heeft ingetrokken
en later bij liet verboor voor den rechter
commissaris zag zij De Jong daar zitten.
Zij zag hern ook tijdens de zitting der
Dordtschc rechtbank. Uit alles blijkt wel,
dat vrouw Kroon verklaringen heeft afge
legd. welke niet geacht kunnen worden te
zijn afgelegd in vrijheid. Wat vrouw
Kroons verklaringen voor het Amsterdam-
scli e hof betreft, beeft spreker den vasten
indruk gekregen, dat deze verklaringen
juist warén en in dit verband verheugt
het spreker, dat Prof. Waterink deze mee-
ning deelt.
Spreker komt dan tot den echtgenoot
van vrouw Kroon en diens verklaringen
over den hamer. Hij voert verschillende
omstandigheden aan, waaruit blijken moet
dat deze verklaringen onwaar waren. Ook
van den man heeft spreker den indruk ge-
gekregen, dat hij alleen voor het Amster-
damschc hof waarheid heeft gesproken.
Dc advocaat-generaal bespreekt vervol
gens dc kwestie van het eigendom van don
hamer, waarbij hij tracht aan te toonen, dat
dc medcdeelingen van getuige Meinster
daaromtrent rnet alle mogelijke reserve
dienen te worden aanvaard. Ook de verkla
ringen van de andere getuigen te dien aan
zien zijn niet steekhoudend, zoodat, naar
spreker meent, het Haagsche gerechtshof
ook hier ten onrechte deze verklaringen als
bewijsmiddel heeft gebruikt.
Spreker komt dan tot de verklaringen
van den gewezen agent Meintjes, betreffen
de bet gezien hebben in den moordnacht
van Klunder en Teunissen op den dijk.
Twee jaren, aldus spreker, heeft Meintjes
gewacht om daarvan proces-verbaal op te
maken, zoodat spreker meent, dat Meintjes'
verklaringen niet kunnen worden gebruikt.
Het komt spreker voor, dat bij Meintjes
zucht tot sensatie en het verlangen om zich
op den voorgrond te stellen hebben voor
gezeten en wat Klein betreft, die is al een
heel wonderlijke getuige. Spreker heeft den
indruk gekregen, dat Meintjes zich zwak
voelde cn daarom den niet zeer snuggeren
Klein erbij heeft gehaald, waartoe deze zich
gewillig heeft geleend. Ook de kwestie van
de bloedvlekken, waarop het vonnis mede
is gebaseerd, kan naar spreker meent niet
in aanmerking kornen. Het vonnis der
rechtbank en later het arrest van het hof
zijn dus volgens den advocaat-generaal op
onjuiste grondslagen gewezen. Het kan dus
niet anders dan dat het arrest van hel
hof moet worden vernietigd cn Klunder en
Teunissen moeten worden vrijgesproken.
Er is echter ook nog een persoonlijk in
zicht, en dan is het eerste wat spreker wil
zeggen cui bolo? (wie heeft er van geprofi
teerd?) In dit verband wijst spreker erop,
hoe hij van Teunissen den indruk heeft ge
kregen, dat deze een zeer fatsoenlijk man
is, en niet alleen fatsoenlijk maar ook ont
wikkeld. Dat hebben zijn brieven, in de gc-
vangénis geschreven, wel bewezen. Boven
dien verdiende Teunissen een behoorlijk
loon en cr is dus, naar spreker meent, voor
Teunissen geen reden om zulk een gruwe
lijk misdrijf te plegen. Ook voor Klunder
geldt dit laatste. Al is zijn verleden niet zoo
gunstig kan spreker toch niet aannemen
dat. hij tot, een dergelijke moord in staat is.
Ook brengt spreker hierna den persoon
van Vermeer ter sprake Vermeer is de
man geweest, die door alles heen zijn oor
spronkelijke, voor Klunder en Teunissen
gunstige verklaringen volgehouden (heeft,
op een latere afwijking na, toen hij sprak
van „geruimen tijd".
Voor spreker zijn Klunder en Teunissen
onschuldig en zij hebben er recht op, te
weten dat dit sprekers meening is.
Spreker heeft veel groote strafzaken
meegemaakt; een zaak als deze heeft hij
echter nooit mee gemaakt en hij hoopt
dat dit ook niet meer gebeuren zal. Spre
ker requireert dat het arrest van (het
Haagsche gerechtshof vernietigd zal wor
den en Klunder cn Teunissen alsnog zul
len worden vrijgesproken.
Hierna geeft de president mr. II. H. Roo
bol gelegenheid tol het houden van zijn
pleidooi.
Aan het pleidooi van mr. Roobol in de
zaak Giessen-Nieuwkerk is door ons het
navolgende ontleend:
Toen Aeneas gevraagd werd: „Vertel nog
eens den ondergang van Troje. het gewel
dige Troje was gevallen", toen sprak bij de
bekend geworden woorden:
„Infandum regina jubes renovare dolo-
res (O Koningin, waarom beveelt gij mij
mijn smart te hernieuwen).
Nu u mij beveelt, mijnheer de president,
om over de zaak Giessen-Nieuwkerk te
spreken, moet ik deze woorden overnemen,
U beveelt mij mijn smart.te hernieuwen.
Ik zal U moeten vertellen van een baan
wachter, die in de kracht van zijn leven
om wat geld werd doodgeslagen. Ik zal U
moeten zeggen, dat twee flinke mannen
onschuldig waren opgesloten.
Ik zal in mijn herinnering terug roepen
veel, zeer veel leed. Het is als een schok
door mijn ziel gegaan, dat die twee jonge
mannen onschuldig waren veroordeeld. Ik
wist al dat het kon. Ik heb een oogen-
blik geaarzeld mij met deze zaak in le
laten. Het leed, dat mij de moordzaak Cu-
lemborg had gebracht, stond mij nog te
frisch voor den geest.
Toen zaten er ook twee onschuldigeö
bijna twee jaar in de gevangenis. Mede*'
werking had ik toen niet, tegenwerking'
had ik wel. Als een misdadiger ben ik ge*
volgd door de politie, op last van de Jus-'
titie, toen ik in Assen mijn onderzoek
deed.
Cp de zitting veel leed en na da zittir»5
klachten bij de Orde van Advocaten. Ik heb
toen het besluit genomen een ander beroep
te nemen. Ik dacht aan het genoeglijke le
ven van een landman en aan het versje
„Gelukkig wien het is gegeven, bij het reed-
loos en onnoozel vee, dat nimmer kwaad of
onrecht deed, zijn verdere dagen voort te
leven."
Toen werd mij gevraagd of ik Teunissen
en Khrnder wilde helpen en ik prijs mij ge
lukkig, dat ik niet lang heb geaarzeld. Ik
dacht: „Vooruit dan maar weer, om den
draak te gaan dooden." Veel tegenstand heb
ik ontmoet, veel leed gehad.
Het werd mij kwalijk genomen, dat ik
revisie vroeg. Ik moest rnij niet bemoeien
met zulke zaken, werd mij gezegd. Maar
toen ik het vonnis had gelezen, toen ik in
lichtingen kreeg, toen is het mij al te mach
tig geworden. Toen ik hoorde van de han
delingen van den rijksrechercheur geloofde
ik niet. dat bet zóó erg kon zijn. Ik hoorde
ook van Drost uit Nu mansdorp, een majoor
van de veld wicht. Ik hoop dat er eens on
derzocht zal worden, of ook die man bij de
politie hoort.
Het was alles leed
Ik hoorde dat, na zeer lang wachten, al
een revisie-verzoek was afgewezen.
Hoe het mijn revisie-verzoek ging? Schou
derophalend werd bet door de autoriteiten
ontvangen. Er werd mij gevraagd of Ver
meer mijn steunpilaar was. Vermeer, de
ruwe, eerlijke Vermeer, die 71 dagen in de
gevangenis had gezucht, omdat hij de waar
heid bleef spreken.
Een flink man. die Vermeer. Ik spreek
van een flinke man en ik wil even spreken
van den held Stuy! Stuy deed herhaalde
lijk een aanval op het onrecht en op hen,
die het zagen en die het niet zagen. Stuy
deed opnieuw aanvallen en eindelijk viel
de burcht! Altijd had hij volgehouden te
zeggen: eens zal komen de dag, dat Troje
verwoest wordt! Als een Iriomphator zit hij
nu bij de gevallen veste.
Mij werd door den advocaat-generaal bij
den Ho ogen Raad gevraagd, wie het dan
wel gedaan had. Of dit Iets met een revisie-
verzoek heeft te maken. Of een revisiever-
zoek behandeld moet worden zooals dit be
handeld is, laat ik aan anderen over ter
beoordeeling.
Altijd maar weer leed
Toen de bekentenis kwam van de Kroons,
dacht ik, de zaak is gewonnen. Men zal
haast maken het onrecht te herstellen.
Na ongeveer twee maanden wachten kwa
men de stukken pas bij den Hoogen Raad
terug. Dat wachten deed mij leed. Waren
de stukken voor het eerste revisie-onder
zoek niet bestudeerd? Want voor het twee
de revisie-onderzoek waren veel weken
noodig. Wij hebben staan trappelen van on
geduld. Toen kwam de groote dag bij den
Hoogen Raad. „Listige kunstgrepen", klonk
het, van „tarten" werd gesproken.
Ik vraag aan den procureur-generaal Mr.
Tak of er genoeg ten nadeele van de Jus
titie is gezegd. Ik heb het niet gedaan.
Betere krachten hebben zich vrijwillig aan
gemeld.
Ivlnnder en Teunissen werden een gevaar
genoemd voor de maatschappij. Nooit heb
ik het den menschen durven zeggen, hoe
de ontvangst bij den Hoogen Raad is ge
weest. Dat dc stukken niet goed bestu
deerd waren, is uit het. antwoord van den
President gebleken. Het slot was: revisie!
Maar een nieuw bevel werd gegeven, om
deze menschen. die een gevaar waren voor
de maatschappij, vast te houden. Toen
kwam de vacantie. Er wachtte een moe
der van 84 jaar op haar zoon, die vijf jaar
onschuldig had gezeten. Een vader wachtte
op het terugzien van zijn kinderen, na vijf
lange jaren. Hij had zijn kinderen in de
gevangenis niet willen zien. Een moeder
moest blijven aanhooren, dat de kinderen
vroegen, of het waar was, dat hun vader
een moordenaar was.
Veel leed, mijnheer de President!
Er werd gemompeld, dat het Hof in Am
sterdam knap was, maar dat het den raad
van het hoogste rechtscollege zou opvolgen.
Wij hebben onzen nood dikwijls geklaagd
bij Prof. Watering; in hem hebben wij een
steun en een vriend gevonden. Wij hebben
ons in moeilijke tijden aan hem vastge
klampt, en ik geloof dat vrij hem zoo vast
hebben, dat wij hem nooit meer los zullen
laten.
Ik heb mijn nood geklaagd hij Mr. Paii-
wels, die mij troostte met de woorden „Je
bent een beste vent, je zult een steen krij
gen op je graf. maar pas op, dat je dien
steen niet te gauw krijgt
En nu zeg ik tegen Mr. Pauwels, wiens
boeken op dergelijke misstanden hebben
•gewezen en van welke boeken men gezegd
heeft, dat ze overdreven zijn, ronduit, dat
de schrijver van Boeven en Burgers en van
Ambtsgeheim niet heeft gelogen, maar eer
der de zaken te rooskleurig heeft voorge
steld.
Allemaal leed
Wij kwamen in Amsterdam. Wij bestu
deerden de stukken. Wij vonden het ge
heime dossier, met een briefje er bij, dat
lipt niet voor iedereen bestemd is geweest.
Wij waren eerst geweest bij den Hoogen
Raad en daar lag ook een briefje bij de
stukken. In dat briefje stond, dat Mr. Roo-
boï aan het werken was in de Giessen-
Nieuwkerk-zaak en dat Mr. Roobol ee?
vaarlijk individu was!
Dat briefje was niet verscheurd! Dat
briefje had de Procureur-Generaal van het
Hof in Den Haag opgestuurd naar den
Hoogen Raad. Een commissaris van politie
had het geschreven en de politie was toen
nog betrouwbaar. De commissaris van po
litie te Culemborg, aan wien de president
van het Hof in Arnhem vroeg of hij nog
commissaris was. Een briefje van Blok, die
voordat bij was gaan kijken al tegen een
rechercheur zei: „Daar vind je twee lijken.^
Allemaal leed, veel leed
Ik ben gevaarlijk, mijnheer de president!
Dat weet ik. En dat wil ik weten. Ik ben
•gevaarlijk voor Blok. En ik ben gevaarlijk'
geweest voor rijksrechercheur de Jong, JÜ