KINDERRUBRIEK
Rubriek van Oom Karei
VOOR DE KLEINTJES
HANS EN DE KABOUTER
Deze week kreeg Ik niet zooveel brieven
als de vorge keer Dat komt zeker door het
vele huiswerk. Je weet, dat ik dat niets
erg vind, want al meermalen heb ik je
gezegd dat huiswerk voor andere liefheb
berijen g^ht. Enkele neefjes en nichtjes
hadden vergeten hun schuilnaam onder hun
brief te schrijven, zoodat ik niet wist van
3 die brieven waren en ik die helaas niet
kon beantwoorden. Eén nichtje wilde haar
schuilnaam met opzet niet noemen. En daar
had zij ook haar reden voor. In haar briefde
schreef zij over andere neefjes of nichtjes,
die zij toevallig kende allerlei onaardige
dingen. Ze wist blijkbaar niet wat ze an
ders zou schrijven. Nu jelui begrijpen we»,
dat ik zoon breifje zonder eonig voorbe
houd naar de prullemand laat verhuizen on
ik er niet aan denk zoo n leelijk briefje te
beantwoorden. Iemand die zulke dingen
schrijft, zien we niet graag onder onze
neefjes en nichtjes en kunnen we missen
als kiespijn. Hoewel ik hot handschrift van
het briefje wel herkende, wil ik toch do
naam van dat nichtje of neefje niet noe
men. Maar we zullen hopen, dat zulke brie
ven in het vervolg achterwege blijven. We
moeten nooit., als we denken iets 6lechts
van een ander te weten, dat gaan verklap
pen en dan niet veor onze naam durven
uitkomen. We zullen daarover maar niet
verder praten. Ik denk wel, dat jelui het
allemaal wel met me eens zullen zijn. Van
verschillende neefjes en nichtjes hoorde ik,
dat het kunstje met de gulden in het luci
fersdoosje, dat ik jelui vorige week vertelde,
goed gelukt is. Misschien weet ik nog wel
eens zoo iets. Maar deze week gaat dat niet
meer, dus dat houdon jelui te goed. Nu zal
ik je eerst de oplossingen van de vorige
raadsels vertellen
nieuweling bont of niet. Doe je ook mee aan
die operette?
Camera. '>.u zal ook wel. Dank je
wel voor do i ling. Erg aardig van je
hoor om toe li te geven.
J a s ra Ij M. ik ken dat boek wel,
maar het is u» erg mooi, vindt je niet?
Die ondeugende jongen hadden dat ook we!
verdiend.
R- W. Wil je in het vervolg je schuil
naam onder je briefje zetten. Probeer dat
kunstje maar eens. het zal je best geluk
ken.
W a t e r 1 e 1 i e. Je noemde in het brief
je toevallig je eigen schuilnaam, maar die
moet je er ook onder zetten hoor! Dat doen
de anderen ook.
Bruinoog. J3, daar ben ik geweest,
't Was er erg mooi, vond je ook niet. Of
ben je er zelf niet meer geweest Misschien
maar dat weet ik natuurlijk ook niet Af
wachten is het ecnige, dat je kan doen.
Cupido. Dat is wel aardig. En is het
je al gelukt een auto te maken? Wat kan
je nu fijn timmeren.
Rozenknop. Dan de volgende week
maar weer wat meer. Hindert niets hoor,
maak je daarvoor maar niet ongerust
M e c a n o. Dat doet me genoegen.
Goed succes ermee.
OOM KAREL.
RAADSELS.
De oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
zijn:
I. De aanhouder wint met de woorden:
hand, wouter, Dina, e.
II. De appel valt niet ver van de boom
met de woorden: ver, mond, tien, de. el,
peer, pon, vat, bal, vol.
Deze week is de prijs gewonnen door
„Bruinoog" die hem a.s. Maandag aan ons
bureau kan komen afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
X X X X X X
X e
X
X
X
X
Op de kruisjeslijn komt een meisjesnaam
lste rij meisjesnaam.
?e rij jongensnaam.
Je rij komt iets waarmee jullie '«winters
*e] plezier kunnen hebben,
ie rij een bewoner van Ierland.
5e rij een voorzetsel. -
6e rij een medeklinker. -
II.
Mijn geheel is een spreekwoord van
"voorden of 26 letters.
2, 22, 12 is een boomsoort.
19. 5, 10, 11 is een jongensnaam.
7, 18, 26, 20 is een geldstukje.
3.^ 24, 23, 10, 17 gebruikt een schoenmaker
15, 1, 3, 18 is een getal.
21, 13, 11, 4 is een lichaamsdeel.
23. 9, 6 groeit in het bosch.
10. 25, 19 is een deel van een boom.
(Ingez. door Violiertje).
CORRESPONDENTIE.
Kabouter. Is het je bedoeling, dat
Je nu deze schuilnaam hebt? Leuk dat js
nu weer njeedoet.
Rein t je. Het mag wel, maar er is
niet veel kunst, aan om een raadsel op te
lossen, dat Je zelf hebt ingestuurd. En voor
de prijs kom je dan natuurlijk niet in aan
merking.
Radio. Ik zal je vraag in het ruilhan
delhoekje overbrengen, maar geef dan eerst
nog even je adres. Dank je wel voor je in
zending. Zoo, dus je vindt het nog al pret
tig.
Clyvia. Ja, misschien kom ik ook
eens kijken. Dat zal je nu wel fijn vindon
is't niet. Doe maar goed Jo best.
Zonneroosje. Dat is wel prettig.
De zaal zal dan wel vol zijn. Dat ingezon
den raadsel had Je weer doorgestreept, du9
dat gaat zeker niet door. Veol plezier hoor!
Kerstroos. Neon, dat is een echte
Klinker hoor! Dank je wel voor het raadsel.
Het is heel goedgevondon.
Speurder. Misschien. Ik zal dan
*ens naar je uitkijken. Ik geloof dat de titel
juist omgekeerd is!
Vink. Het is ujtstekend hoor! Heb je
dat allemaal op school geleerd. Ik heb er
geon enkele fout in kunnen ontdekken.
Radio. - Jawel, maar die eerste brief
kwam te laat. Stuur die kunstjes me maar
sens. je eerste brief heb ik al beantwoord.
Wildzang. Dus je wist zelf al dat
het te laat was. Ja, het schijnt geen winter
le worden.
Kwik. Dank je wel voor je goede
raad. Maar daar wordt, als het noodlg is.
wel voor gezorgd hoor.
Violiertje. Dat begrijp ik. Zoo'n
autoritje en daarna een gezellig feestje Is
niet te versmaden. Dank je wel voor je
raadsel.
Cos men. Nog wel gefeliciteerd. Wat
een feest zal dat worden!
Reepelsteeltje. Had je dan eerst
een andere schuilnaam. Het is niet do be
doeling, dat je telkens een andere naam
iwemt, want dan weet ik Diet of ja een
KWAAKJE'S AVONTUREN.
Hij
Kwaakjo was een Jonge kikvorscb
woonde in een vijver tusschen het riet en
daar hij aan het water geboren werd, was
hij er heolemoal niet bang voor en had hij,
zoo lang hij zich maar herinneren kon,
6iechta één wensch gekoesterd on die was
te gaan varen en avonturen te beleven
natuurlijk! Die avonturen vooral leken hem
juist zoo bijzonder prettig.
Toen Kwaakjo nog heel klein was en al
leen maar een kop en epn staart cn geen
pootjes had, zwom hij met misschien wel
honderd zusjes en broertjes In den vijver
rond. Was dat geen groote familie? Ze
zwommon steed9 in den vijver om voedsel
te zoeken en konden het water niet uit,
omdat ze nog geen pootjes hadden.
Maar al was Kwaakje nog jong, hij be
leefde toch al avonturen.
Het eersto avontuur was het \olgende:
Op zekeron dag sperde Geelsnavel, een
groote eend, haar snavel dreigend open,
juist toen Kwaakje er vlak vóór zwom,
maar Kwaakje was zóó vlug, dat hij
al lang weg was, toen Geelsnavel haar sna
vel weer dicht deed. Het had werkelijk niet
veel goscheeld, of het was met Kwaakje
slecht afgeloopen, maar gelukkig kon hij
nog vroolljk rondzwemmen, al was hij na
tuurlijk we! wat van streek door den
schrik.
Het tweede avontuur liep eveneens goed
af.
Kwaakje werd door een jongen in een
netje opgevischt en in eon met water ge
vulde* jampot gestopt, maar gelukkig was
de jon-en zoo dom Kwaakje vond hem
juist slim! om den jampot om te gooien,
waardoor het Kwaakje gelukte weer in zijn
geliefden vijver te komen. Het kostte wel
ecnige inspanning, maar dat was minder.
Kort na dit laatste avontuur begonnen
Kwaakje's pootjes tc groeien: eerst kreeg
hij achter- cn daarna voorpootjes. Nu duur
de het niet lang meer. of hij verloor zijn
staart cn toon was Kwaakjo een echte
kikvorsch, die zoowel in als buiten het wa
ter leven kon. Hij vond het nu ook wel
eens prettig een eind te loopon, of eigenlijk
moet ik zeggen: te springen, want sprin
gen kon hij als do beste.
Maar op een keer verdwaalde hij en
kwam hij in een grooten vijver terecht.
Die was heel wat grooter dan de vijver,
waar hij geboron was en Kwaakje dacht,
dat het do zee was.
Aan den kant dreef een mooi, klein
bootje. Kwaakje trok zijn hemdje uit cn
bond het aan den mast. Nu had hij een
boot met een zeil.
In die boot begon hij zijn eerste reis, een
reis, die zeer avontuurlijk zou worden.
Kwaakje had een heelen tijd gevaren,
toen hij een eiland ontdekte en daar op af
stevende. Het was het eilandje, waar me
vrouw Eend zat te broeden, maar dat wist
Kwaakje niet.
Hij zwom eens om het eiland heen en
ontdekte daarbij ecu plekje, dat geschikt
was om te landen. Nu was dit toevallig
juist de plaats, die mevrouw Eend uitge
kozen had voor haar nest. Kwaakje legde
oan cn wilde aan wal stappen, toon me-
rouw Eend plotseling haar kop tusschon
het riet door stak.
Kwaakje, die dadelijk aan zijn eerste
avontuur met Geelsnavel dacht, schrikte
geweldig, maar deod al zijn best om er als
een moedig avonturier uit te zien.
Nu hield mevrouw Eend dolveel van kik-
vorschen.
Welkom op mijn eiland, schipper
Kwaak!" riep zij uit.
Ik-ik w-wist niet. dat het uw eiland
was," stamelde Kwaakje, die stond te tril
len op zijn achterpootjes, „w-want d-dan
zou ik hier nooit gekomen zijn."
„O, het hindert volstrekt niet. Kom
maar! Ik heb juist ergen honger''
Bij het hooren van deze woorden wilde
Kwaakje rechtsomkeert maken, maar dat
ging niet, want mevrouw Eend hield zijn
linker achterpootje met haar snavel vast
en trok Kwaakje het eilandje op. Haastig
bond zij hem vast aan het riet en zei:
„Ik zou je nu wol dadelijk kunnen op
eten, maar morgen komen mijn kuikentjes
uit cn ik zal je als een traktatie voor hen
bewaren."
„Als 't moet, dau maar dadelijk! had
Kwaakje eerst in zijn wanhoop gedacht,
maarnu zou er misschien nog red
ding komen opdagen. Als dat eens waar
was'
Mevrouw Eend had zijn beide achterpoot
jes vastgebonden en ging weer op het nest
zitten.
Kwaakje schreeuwde om hulp. maar die
verscheen niet.
Eindelijk kwam de maan op en hoorde
hij plotseling geritsel in het riet.
In het volgend oogenblik gluurde er een
klein muizenkopje tusschen het riet door.
Het was Pieps, de muls.
„Sst! Ik zal je bevrijden'zei"zij cn begon
het riet, waarmee Kwaakje vastgebonden
was, met haar scherpe landjes stuk te kna
gen.
Het duurde nu niet lang meer, of Kwaak
jo was vrij. Hij tferteldo het muisje, dat
mevrouw Eend hem den volgenden dag met
haar kinderen had willen opeten.
„O, wat vrceselljk!" riep Pieps uit.
vrouw Eend is een afschuwelijk dier. Zij
heeft mijn vader cn moeder en do bcele
familie opgegeten. Ik bon hier mijn levon
niet zeker en wacht daarom al tijden, of er
niet het één of andere schip komt om gtfj
to bevrijden."
,En nu is er een schip gekomen en zal
i k je bevrijden," fluisterde Kwaakje terug,
terwijl hij weer den lust tot avonturen
voelde bovenkomen.
Pieps vertelde nu, hoe zij met haar fa
milie schipbreuk geleden had en op het
eiland terechtgekomen was, terwijl Kwaak
je verhaalde, hoe hij er aangeland was. Hij
vertelde Pieps daarbij van zijn schip, dat
op hem lag te wachten en zóo'n mooi zei
had.
„Laten we dadelijk wegvaren," stelde
Pieps voor.
Het schip was con klein eindje wegge
dreven.
„Dat is niets!zei Kwaakje. „Spring maar
op mijn rug. dan zal ik je er wel heen bren
gen."
Zoo kwamen zij bij de boot en zeilden
weg van het eiland van mevrouw Eend
Na een tijdje kwamen zij bij een ander
eiland cn tóen zij or vlak bij .waren, zagen
zij een houten hokje.
,St! Daar roept iemand!" zei Pieps
„Help! Help'" klonk een klagende stem
uit hot hokje.
„Daar is iemand in nood!" riep Kwaakjo
uit. Hij on Pieps sprongen nu uit de boot
en liepen naar het hokje.
Een lief, klein konijntje stak zijn kopje
door de opening van liet hokje. Het was
Knabbeltje.
„Haal mij er gauw uit! Anders word ik
opgegeten!" zei hij.
„Wat vreeselijk!" Jij bont vandaag al d'
tweede, die ze willen opeten," zei Pieps. „Ik
ben hier met Kwaak, den schipper. Maar
zeg eerst eens, wie 'je wil opeten.'
„Roodstaart, .de sluwe vos," luiddo het
antwoord.
Kwaakje en Pieps probeerden nu dadelijk
het hokje open te maken. Dc deur was ech
ter met eon hangslot dicht Kwaakje sloeg
er mot steencn op, terwijl Pk s zóó hard
aan het hout er omheen knn-.„c, dat zij er
kiespijn van kreeg. Na een tijdje ging d«
deur werkelijk open.
,Kora maar mee!" riep Kwaakje. „Je bent
vrij!'
„Nee, mijn pootjes zijn nog vastgebon
den," antwoordde Knabbeltje bedroefd.
Pieps rende nu naar binnen, knaagde do
touwen door en 't konijntje was vrij!
Hij vertelde hun. dal Roodstaart, do vos,
die op het eiland woonde, hem gevangen
genomen en; in een hokje opgesloten had,
opdat hij dik zou worden. Zoodra hij vet
genoeg was, zou Roodstaart hem opeten.
„Hoe vreeselijk'" riepen Kwaakje en
Pieps tegelijk uit.
„Roodstaart kan elk oogenblik terugko
men," zei Knabbeltje. „Kom dus dadelijk
mee!"
Het drietal rende nu naar het schip.
Teleurgesteld riep Knabbeltje uit:
„O, het is te klein!"
„Welnee'" antwoordde Kwaakje. „Het zal
best gaan'"'
En het ging werkelijk, al dreigde de boot
één of twee keer om te slaan. Ze waren
nog maar juist bijtijds ontsnapt, want op
den oever van het eiland stond Roodstaart
hen nog na to zwaaien en te roepen.
Het schip zeilde echter steeds verder weg
en Roodstaart kon niets onders doen dan
bet nakijken.
„Dat was een echt avontuur!" zei Knab
beltje.
„O, tk heb er heet wat beloofd!" snoefde
Kwaakje.
„Toe, vertel er eena van!" riepen Knob
beltje en Pieps als uit één bokje uit.
Kwaakje vertelde nu van Geelsnavel en
den jongen met den jampot.
„Maar zou de jongen dan jam van je
hebben willen maken?" vroeg Knabbeltje.
„Dat weet ik niet." antwoordde Kwaak
je lachend. „Daar ben ik nlot op blijven
wachten, 'k Heb nog nooit van ktkkerjam
gehoord. Jullie?"
Nu moesten ze alle drie toch lachen.
Maar ze zouden stellig niet zoo vroolijk ge
weest zijn, als ze geweten hadden, wat hun
boven het hoofd hing'
Het bootje was nu zóó ver weggedreven,
dat de bemanning geen land meer zag.
„Ik wou, dat je niet zoo spatte," zei
Knabbeltje tegen Kwaakje. „Mijn heele
staart wordt nat."
„Wees blij, dat je nog een staart hebt,"
merkte Pieps op. „Als wij er niet geweest
waren, zou je stellig met huid cn haar op
gegeten zijn."
„Dat is zoo!' moest Knabbeltje toegeven.
Plotseling begon het vaartuig geweldig
U schommelen. Knabbeltje greep Piepsje's
Hansekindje zat te spelen
Met zijn speelgoed op den grond.
Eerst keek Hans een boek mei pi ntjes,
Die hij o, zoo aardig vond.
Toen het bock was uitgelezen,
Keek ons Hansje eens in 't rond.
Plots zag bij z'n zwarte poesje.
Dat daar in ccn hoekje stond.
Wacht' nu zou Hans eens gaan kijken,
Waarmee zoo ccn pluche kat
Toch wel opgevuld zou wezen,
Wat of in zijn buikje zat'
In een wip had kleine Hansje
't Kopje van de poes er af
Maar, o wee, wat toen gebeurde.
Toen kreeg kleine Hans zijn straf!
Want daar vóór hem stond een ventje
Met een grooto puntmuts op.
Van den schrik zat Hansje roerloos
In z'n hand de kattokop!
Zeg eens, Hans! zei de kabouter,
Wat is dèt voor malligheid?
Zóó raak jij je mooie speelgoed
In een oogenblilcje kwijt!
Denk je, dat je arme poesje
Dat nu aardig van je vindt?
Kijk het maar eens treurig kijken!
't Vindt je vast con heel stout
kind!
Hansje keek nu beusch beteuterd
Naar den armen kattekop
Toe kabouter, wil je helpen?
- Samen zetten we 'm er op!
Dat is goed, zei de kabouter.
'k Help Je nog voor dezen keer,
Maar je moet me vast beloven:
Dnc die dingen nimmer weer! -»
RO FR.
staart, Pieps wilde 2ich aan Kwaakje vast
houden cn... de boot sloeg om!
„Help! Holpi Help!" klonk het verschrikt.
Na een hevig geplas klampten zij zich
alle drie in bun wanhoop aan een kant der
boot vast. Plotseling zagen zij een grooten
vogel, die op hen afkwam' Reeds was hij
vlak boven hen, daalde on greop Knob-
beltje's staart!
Knabbeltje, Pieps en Kwaakje, die elkaar
stevig vasthielden, zweefden weldra door
de lucht.
„Wat is 't hier koud!' fluisterde Kwaak
je
„Ja," zeiden Knabboltje en Pieps tegelijk.
„Ik ril over mijn heele lichaam.."
„We moeten hem van allerlei vragen,"
fluisterde Kwaakje opnieuw, „want dan zal
hij zijn bek wel opendoen om te antwoor
den en ons laten vallen."
.Dat is een goed idee!" zei Pieps nu. „Be
gin jij maar met vragen, Knabbeltje."
„Eten visschen ook konijnen?" vroeg
Knabbeltje nu.
Moor de groote vogel gaf geen antwoord.
„Ik weet van ccn muis, die door een visch
opgegeten werd," zei Pieps toen. „En wilt
u graag hooren, wat er met dien visch ge
beurde, meneer de Vogel?' vroeg zij be
leefd
Geen antwoord
„We hoeven hem niets te vragen, zei
Kwaakje, „want hij antwoordt toch niet.
Maar we moeten hem aan het lachen ma
ken, dan moet hij zijn snavel wel open
doen.
„Ja, ja!" juichte Knabbeltje en tegen den
grooten vogel ging hij voort:
„Zeg eens, meneer de Vogel, kent u het
verhaal van de hen, die bang was voor
haar kuikens?"
Geen antwoord.
Knabbeltje zei nu:
„Er was eens een hen, die op zekeron dag
in het zand krabde en eieren vond. Zij ging
op de eieren zitten om ze uit te broeden en
was blij in het vooruitzicht spoedig kui
kentjes te hebben. Stel u echter haar schrik
vóór, toen zij tot de ontdekking kwam, dat
ze krokodillen-eieren uitgebroed badl
Ze was doodsbang voor de Jonge krokodil
len en zette het op een loopen."
Meneer de Vogel scheen deze geschiede
nis nogal grappig te vinden. Hij deed zijn
snavel open en lachte, dat de tranen hem
uit de oogen rolden.
In hetzelfde oogenblik tuimelden Kwaak
je, Pieps en Knabbeltje, die elkander nog
steeds vasthielden, naar beneden. Ze kwa
men eindelijk met een bons op de aarde te
recht endoor die bons werd Kwaakje
wakker. HIJ zat aan den kant van het wa
ter op een blad en was door den wind weg
gedreven.
„Wat een grappige droom!" zei hij in
zichzelf, terwijl hij zich de oogen uitwreef.
„Maar ik ben toch blij, dat het geen werke
lijkheid was!"
Vlug zwom hij daarop naar huis terug.
(Vrij naverteld uit Infants
Magazine).
C E DE LILLE HOGER WAARD.
Kleine, witte vlokjes zweven,
Dansen vroolijk in het rond.
Zie zo stocion, rollebollen,
Vóór zij liggen op den grond.
Uit de grauwe, donk're wolken
Dalen al dio vlinders neer.
't Is, alsof zij lachend flui9t'ron:
Kindertjes, wij zijn er weer!
Nee maai, hoor ons nu*eens juichen:
Moeder! Vader! Kom eens gauw!
Kijk. het sneeuwt! Hoera, 't is
wintor'
Nierfland is er bang voor kou!
'n Sneeuwpop en een glijbaan maken,
Doen wij nu toch o, zoo graag!
Moeder, is do slee beneden?
Menig Moeder hoort die vraag.
Weldra zijn wij aan het spelen
En de sneeuw stuift in het rond.
Soms moet iemand kennis maken
Met den harden, kouden grond.
Maar geen nood. het doet geen pijn,
hoor!
Vallen opstaan, om de beurt!
Lachen, vroolijk zijn! Van "t stoelen
Zijnde wangen rood-gekleurd.
En wij eten straks als wolven
Moeder d' ooren van het hoofd,
d' Erwtensoep zal lekker smaken(
Die Moes glst'ren heeft beloofd.
Lang nog leve dus de winter!
Sneeuwpret toch verveelt niet gauw!
En we spelen liever buiten
Dan te kniezen van de kou.
UIT ONZE MOPPENTROMMEL.
SLIM.
Er kwam een mei9je uit een dorp, in de
stad bij een mevrouw in betrekking. Op een
dag had mevrouw melk genomen van de
melkboer. Zij zette die op het gas, en zei
tegen het meisje: „Kijk Jij naar de melk, j#
bent toch in de keuken."
„Ja mevrouw", zei het meisje. En ze ging
naar de melk staan kijken. Toen mevrouw
weer in de keuken kwam was al de melk
verkookt en het meisje stond nog naar da
melk te kijken. Toen zij mevrouw „Jana,
wat heb Je nu gedaan, je hebt bijna alle
melk over laten koken."
Toen zei het meisje: „U zei dat lk naar
de melk moest kijken, en ik heb er naar
gekeken, en geen oog er van! afgehouden."1
(Ingez. door Radio.)