Nieuw Parijs
BADSAISON
Langestraat 35. Tel. 308
Kinderfietsen
Autopeds
Auto's
Vliegende
Hollanders
RIBANA BADPAKKEN
BADHANDDOEKEN
BADMUTSEN
BADSCHOENEN
MOOIE SOORTEN
PRIMA KWALITEITEN
Fa.M.H.v.RAALTE
AFD. WITTE GOEDEREN
Zaterdag 23 Mei 1931
Voor de Grooteren
PINKSTERFEEST
Opgericht 1901
VOOR HET A.S.
TOCH PRETTIGE PINKSTERDAGEN
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Mot ccn boos gezicht trok Mies de Bont
op den eersten Pinksterdag het gordijn
open van de slaapkamer, die zij met haar
kleine zusje Dora deelde. Mooi weer, maar
wat hadt je er aan, als je toch niet uitging.
Voor haar part kon 't regenen, zelfs al
sneeuwde en hagelde het erbij! 't Kon haar
niet schelen: ze bleef immers toch thuis!
Dat Moeder nu ook juist een paar dagen
geleden haar been moest breken, zoodat
de dokter haar „liggen" voorgeschreven
had! Als dïit niet gebeurd was, zou ze met
Vader, Moeder en Dora de Pinkstervacan-
tic in Gelderland doorgebracht hebben, in
hetzelfde pension, waar ze den vorigen zo
mer zoo prettig gelogeerd hadden. En nu
op eens gebeurde daar niets van en kon
Ze thuis zitten suffen.
„Schijnt de zon, Mies?" vroeg Dora, die
ook wakker geworden was.
Geen antwoord.
Nog even wachtte Dora. Toen vroeg ze
opnieuw:
„Schijnt de zon, Mies?"
„Och kind, hou toch op met je gezeur!"
klonk het onaardig.
Dora, die de booze buien van haar zusje
maar al te goed kende, toonde zich de ver
standigste door te zwijgen. En het kleine
ding nam zich voor, Mies maar niets te
vragen en zich alleen to wasschen en aan
te kleeden.
Zoo heel gemakkelijk ging dit echter
niet. Het wasschen leverde wel geen on
overkomelijke moeilijkheden op, maar het
aankleedcn was lastiger. Toch slaagde zij
er na veel inspanning in, al kwamen daar
bij haar kousen binnenstebuiten te zitten
en had ze haar jurk, die achter gesloten
werd, voor 't gemak maar van voren dicht
gedaan.
Intusschen was Mies met een gezicht als
!een oorwurm naar beneden gegaan, waar
ze in de huiskamer scheevc boterhammen
afsneed en de thee voor 'n gedeelte naast
de kopjes schonk in plaats van er i n.
't Gaf natuurlijk een hcele knoeiboel, want
het theoblad „dveef".
Toen zij Moeder haar ontbijt boven
bracht, merkte Moeder dadelijk, ho,e de za
ken stonden. Zij zei echter niets en vroeg
alleen:
„Kom je na het ontbijt eens even bij me,
Mies?"
„Ja Moeder," mompelde Mies nauwelijks
hoorbaar. Zij durfde echter niet doen, alsof
zij Moeders vraag niet verstaan had.
Na een tijdje ging zij dus weer naar Moe
der en was zij niet weinig verbaasd, Moe
der te hooren zeggen:
„Wil je zorgen, Mies, dat Dora en jij tegen
olf uur klaar zijn? Dan gaan jullie met
.Vader naar Tante Truus."
„N-naar Tante Truus in Bussum?" vroeg
•Mies verwonderd en wrevelig liet zij er op
.volgen.
„Dat kan immers niet, nu u liggen
moet!"
„Dacht je dan, dat ik het niet meende?"
vroeg Moeder.
„Ik-ik weet het niet!" luidde het weife
lend gegeven antwoord.
„Maar dan weet ik het wel," zei Moeder
opgewekt. „Vader gaat vandaag met jullie
tweetjes naar Tante Truus. Om een uur
of acht komen jullie terug."
„En u dan?" vroeg Mies nog ongeloovig.
„Ik blijf thuis bij Betje in de Laken
straat."
„Maar wie zorgt er dan voor u,
Moes?"
„Wel, Antje! Ik eet om twaalf uur en
dan kan Antje, als ze afgewasschen en
ccn en ander onder mijn bereik gezet heeft,
ook uitgaan."
„En zou u den heelen middag en een
stuk van den avond alleen thuisblijven...!
Maar dit gebeurt niet!" riep Mies eens
klaps hartelijk uit. En terwijl zij haar
beide armen om Moeders hals sloeg, zei ze
vast besloten:
„Ik blijf bij u, Moeder!"
Moeder glimlachte dankbaar. Hoo heel
anders dan straks stond het gezichtje van
haar oudste nu! Wat een verschil met nog
geen vijf minuten geleden! Toch wilde
Moeder haar nog even op do proef stellen
en zei:
„Ga jij maar met Vader en Dora mee!
„Nee, Moeder!" riep Mies lachend uit.
„Mij krijgt u niet weg vandaag!"
„En mij ook niet!" zei Vader, die op dit
oogenblik juist de slaapkamer binnen
kwam.
„Dora kan toch niet alleen gaan!" meen
de Moeder.
„We blijven allemaal thuis!" zei Vader.
„Ilc zal Tante Truus wel even opbellen."
„Hoera!" riep Mies eensklaps uit, die het
nu licclemaal niet naar meer vond thuis te
blijven.
„Ik keur het plan alleen goed, als jullie
me beloven, allemaal een eind te gaan
wandelen vandaag, 't Is zulk heerlijk
weer," zei Moeder.
Nu, dat wilden Vader en Mies wel belo
ven.
„Dat is dus afgesproken!" zei Mies en zij
voegde er lachend aan toe:
„Maar wc hebben niet beloofd, dat we
allemaal tegelijk zouden uitgaan."
„Bravo!" viel Vader haar bij. „Ik ga nu
dadelijk met mijn oudste dochter op stap
en neem vanmiddag Dora mee."
Mies vond dit een prachtig plan en
maakte zich, nadat zij zich ervan overtuigd
had, dat Moeder niets meer noodig had,
vlug klaar om met Vader uit te gaan.
't Werd een heerlijke wandeling en Mies
had het gevoel, alsof plotseling een stukje
zon binnen in haar terechtgekomen was.
Het vooruitzicht dien middag bij Moeder
thuis te blijven, stemde haar nu heelemaal
niet boos meer. Integendeel: ze vond het
knus en zou keurig voor Moeder theeschen
ken.
Vader kocht op den terugweg een zak
lekkere koekjes en Mies bedacht met
vreugde, toen zij op een hoek van een
straat een man met bloemen zag, dat ze
drie dubbeltjes rijk was. Ze kocht er mooie
rozen voor en bracht die even later met een
stralend gezicht aan Moeder. Ze had zoo'n
gevoel, dat ze iets goeds te maken had.
En toen Vader dien middag met Dora
die door de hulp van Mies haar kousen en
haar jurk nu goed aanhad wandelde en
Antje ook was uitgegaan, droeg Mies opge
wekt en voorzichtig het theegerei naar
boven en nestelde zij zich in een grooten
stoel vóór Moeders bed.
Ze had een boek meegebracht en daaruit
lazen Moeder en zij elkaar om beurten
voor.
Toen Vader en Dora tegen vier uur thuis
kwamen, was de thee al gezet. Mies schonk
keurig in en presenteerde de koekjes, die
wit goed smaakten. De zon wierp juist
ecnige stralen op de bloemen, die zij Moe
der gegeven had en nog nooit had Mies
het zóó gezellig in huis gevonden als in dit
thee-uurtje.
„We hebben maar een handige, oudste
dochter!" zei Vader tegen Moeder. Mies
kreeg een kleur. Had zij dien lof eigenlijk
wel verdiend?
Als ze eerlijk was, moest zij deze vraag
voor zichzelve ontkennend beantwoorden,
maar dat ze hem verdienen zou, nam zij
zich op dit oogenblik ernstig voor.
's Avonds deden ze een gezelschapsspel
letje en Vader wist het zóó in te richten,
dat Moeder ook mee kon doen. Groot was
de vreugde, toen Moeder „den pot" won.
De tweede Pinksterdag begon voor Mies
heel wat beter dan de eerste gedaan had.
Nadat zij met het grootste geduld Dora
geholpen had. bracht zij met een vriende
lijk gezicht het ontbijt aan haar Moeder.
Buiten regende het, dat het goot, maar
in huis was de stemming best en bleef de
barometer voortdurend op „mooi weer"
staan. En toen Mies dien avond Moeder
goedennacht wenschte, zei ze uit den grond
van haar hart:
,,'t Waren tóch prettige Pinksterdagen,
hè Moes?"
„Zeker, kindje," antwoordde Moeder ern
stig. „Het waren goede Pinksterdagen."
Mies begreep best, wat Moeder hiermee
bedoelde en fluisterde haar in het oor:
„U maakte ze goed, Moes!"
„Laten we dan zeggen, dat we het samen
deden," zei Moeder.
En Mies gaf Moeder nog een extra nacht
kus.
BOB BEKKER'S PINKSTERVACANTIE
Bob Bekker was de jongsto uit de kla9
„De Baby" noemden do andere jongens
hem wel eens plagend. Maar kinderachtig
was hij heelemaal niet, hoor! Met alles kon
hij meedoen, in het klass-elftal was hij een
goede kracht, bij het korfballen was hij de
behendigste en als het noodig was, kon hij
best z'n vuisten gebruiken. Hij kon een
grapje verdragen, was hulpvaardig en toch
bescheiden. In één woord hij was een pret
tige en zeer gezochte kameraad. Ook do
drie meisjes, die bij hem in do klas zaten,
mochten hem graag. Want hij was altijd
bereid eens een fiets op te pompen, een ge
broken net aan elkaar te knoopen of een
lastige meetkundesom op te lossen.
Nu op den laatstcn middag vóór de korte
Pinkstervacantie stonden de jongelui voor
het schoolgebouw te praten over hun va-
cantieplannen. Verschillende jongens gin
gen lange fietstochten maken, andere had
den een prettige logeerpartij in het zicht,
één ging er zeilen op de Loosdreclitsche
plassen, een ander mocht een auto-tocht
meemaken.
„En jij, Bob, wat ga jij doen met de Pink
sterdagen?" vroeg een van de grootste jon
gens, die nog niet den heelen cursus had
meegemaakt, omdat hij uit een andere stad
gekomen was. Hij was een paar jaar ouder
dan de anderen, want hij had veel gezwor
ven met z'n ouders en vaak van onderwijs
inrichting moeten veranderen.
,Ik," zei Bob, en dacht na, „ik blijf ge
woon thuis."
„Ga mee fietsen met de lui," noodde
Ernst, die hem daar juist naar zijn vacan-
tieplannen gevraagd had.
,,'k Heb geen fiets, maar 'k zal me best
vermaken, hoor!"
„Ga jij uit logeeren?" wou Bob weten.
„Neen, ik niet. Mijn Vader en Moeder
wel. Die gaan naar Brussel."
„En ga jij niet mee?" vroeg Bob.
„Neen, hoor!"
Ze moesten naar binnen. En Bob kon
niet verder vragen. Nu, hij wist eigenlijk
al genoeg. Ernst zou natuurlijk alleen
thuis blijven. Met het dienstmeisje allicht.
Maar wat leek hem dat ongezellig! Want
Ernst had niet, zooals hijzelf, thuis een
heele rij broertjes en zusjes. Natuurlijk kon
de jongen overdag gaan fietsen. Maar als
het nu eens regenweer werd! In Bob's brein
rijpte een plan en dadelijk, toen hij 's mid
dags thuis kwam, sprak hij er met z'n Moe
der over: Hij wou Ernst te logeeren vragen
voor de Pinksterdagen.
„Maar jongen," zei Moeder, „dat's niets
voor Ernst. De jongen is het thuis zoo rus
tig gewend. En dan hier met al die drukke
kinderen!"
„Dat zal hij juist leuk vinden."
„En waar moet hij slapen? We hebben
geen logeerkamer," liet Moeder bezorgd
hooren.
Daar wist Bob best iets op. Hij, Bob, zou
wel op een kermisbed gaan slapen.
's Avonds keurde Vader Bob's plan goed.
En juist zou do jongen er 's Zaterdagmor
gens op uit gaan om z'n vriend uit te noo-
digen, toen Ernst voor het huis van z'n
fiets stapte.
„Ik wou net naar je toe gaan," zei Bob,
„ik kwam vragen, of je bij ons wilt komen
logeeren."
„Reuze-vriendelijk van je, zeg! Maar ik
kwam jou ook ergens voor uitnoodigen,
dan moet je maar eens zien, wat je het
moppigst vindt."
Ernst ging mee naar binnen en daar
vroeg hij, toen Bob's Moeder erbij was, of
Bob lust had om de Pinksterdagen mee te
gaan kampeeren. Hij had zelf een tent
voor twee personen en allerlei kampeerbe-
noodigdheden.
„Je hoeft alleen twee wollen dekens en
je toiletbenoodigdheden meo te nemen," be
sloot Ernst.
Kampeeren, echt kampeeren, niet op zol
der in een nagèmaakte tent, maar buiten in
de vrije natuur, 't Was iets ongekend heer
lijks!"
„Nou?" vroeg Ernst.
„Ik zou 't dol vinden," zei Bob en keek
z'n Moeder aan.
Moeder vond het goed. Zoo'n aanbod werd
haar jongen niet elke vacantic gedaan.
„Maar., is 't wel veilig?" vroeg Moeder
bezorgd.
„Heel veilig, Mevrouw. Ik ben lid van
de Ned. Kampcervereeniging en ik heb al
leen goede, vertrouwde adressen."
„Och, neen, 't gaat toch niet," riep Bob
op eens teleurgesteld uit. „Ik heb geen
fiets."
„Dat's niet erg!" hernam Ernst opge
wekt. „Je hebt toch zeker twee flinke bee-
nen."
Ja, die had Bob. Wandelen kon hij als
de beste. Ilij trainde zich vaak met z'n
Vader.
„Nu, dan wandelen we naar Oud-Leus
den. Daar weet ik een fijn kampeerter
rein."
„Maar de tent en alles wat daarbij hoort,
hoe krijgen we dat mee?" vroeg Bob ver
schrikt. Ze konden dat toch onmogelijk
allemaal dragen.
„Daar is ook in voorzien," zei Ernst, ,,'k
Heb thuis een soort trekkar op gummi wie
len. Daar sjouwde ik vroeger de tent in
naar 't stille strand, toen we nog in den
Haag woonden. Dat karretje gebruiken we
nu weer."
„En waijneer gaan wc?" vroeg Bob.
„Zoo gauw mogelijk. Ik kom je zóó af
halen. Trek schoenen aan, waarop je mak
kelijk loopt en neem één stel reserve klee-
ren mee. De barometer staat wel goed,
maar je kunt nooit weten, of we niet eens
een bui krijgen."
Een uurtje later stond Ernst met zijn
volgeladen trekwagentje voor de deur van
Bob's woning. Bob borg zijn bagage en wat
mondvoorraad, dien Moeder voor de kam
peerders meegegeven had, onder het dek
zeil en daar gingen ze, na een hartelijk
afscheid.
Om beurten trokken ze de kar. Ze had
den wel wat bekijks, maar dat gaf niet.
De lange stokken, die langs de kar gebon
den waren, deden gauw zien, dat zo kam
peerders met hun bagage waren.
De wandeling op zichzelf was al een ge
noegen. Het wagentje liep heel licht en
soms haalde Ernst z'n mondharmonica
voor den dag en blies een vroolijken
marsch. Dan liep het al heel gemakkelijk.
Onderweg aten ze de meegenomen boter
hammen en in den loop van den middag
kwamen ze op het kampeerterrein aan.
Eerst moest toestemming aan den eigenaar
gevraagd worden en die was dadelijk ver
kregen. Weldra bleek, dat nog meer kam
peerders van het mooie terrein gebruik
wilden maken. En vóór het avond was,
stonden wel twaalf grootcre en kleinere
tenten in do omgeving, 't Was ccn heel
kamp. Handig had Ernst met hulp van
Bob hun tent opgezet en toen datklaar
was, ging Ernst fourageeren op de boer
derij. Hij kwam terug met aardappels, sla,
oicrcn en boter voor drie dagen. Ook wa
ter had hij meegebracht en nu zouden ze
eens gauw op het Meta-kooktoestel theewa
ter koken. Bob moest naar de boerderij om
melk te halen.
Do thee smaakte ongekend heerlijk uit
de geëmailleerde bekers en het warme
maal, dat zo daarna bereidden van de zelf-
geschildo aardappelen, gekookto eieren,
sla en boterjus, was voortreffelijk. Ernst
vertelde, dat dit altijd bij het kampeeren
z'n middagmaal vormde.
Dien eersten nacht sliepen do jongens als
otters. En den volgenden dag werd al gauw
kennis gemaakt met do overige kampeer
ders, waarvan velen ook H.B.S.'ers en gym
nasiasten bleken te zijn. De dagen werden
voor Bob een aaneenschakeling van heer
lijkheden, want in gezamenlijk overleg
werd een kampwacht aangewezen, zoodat
do rest van de jongelui eens kon gaan wan
delen. En 's avonds ontstaken ze op de wet
een vroolijk kampvuur, waaomheen veel
kampliedjes gezongen werden.
Bob had een Pinkstervacantie zooals hflf
nog nooit gehad had. En Dinsdagsavonds
kwam hij vol opgetogen verhalen thuis.
Zoo'n kampeervacantie zou hij best nog;
eens willen meemaken.
'J. H. BRINKGREVE ENTROF.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Komt allen vlug naar buiten,
Het is nu Pinksterfeest.
In lang is de natuur niet
Zoo mooi en rijk geweest.
Wat in den winter dood scheen,
Is langzaam weer herleefd.
't Is of natuur nu kwistig
Met beide handen geeft.
Van al haar schoone schatten.
't Is lente, Pinksterfeest!
En 'k houd va» alle tijden
Van haar toch wel het meest.
Na koude, storm en regen
Staat nu natuur in bloei.
Is er iets mooiers denkbaar?
Kijk eens naar het gestoei
Van vlinders. Zie ze dart'len'
De lamm'ren in de wei,
De kalfjes en de veulens,
Wat zijn ze allen blij!
De vogeltjes, die zingen
Juist nu hun schoonste lied.
Wie zou dan brommig wezen?
Een mensclienkind toch niet?
Nee, nee! wij allen juichen:
't Is lente, Pinksterfeest!
Nog nooit zijn wij zoo vroolijk,
Zoo goed-gestemd geweest!
Wie niet naar buiten gaan kan,
Aan huis gebonden is,
Die kan toch ook genieten.
Of heb ik dat soms mis?,
De Pinkstergeest dringt ov'ral:
In alle hoekjes door.
Hij toovert zon èn warmte.
Ook als het regent, hoor!
Hij maakt 't vervelendst werkje
Op eens zoo prettig licht.
Komt, allen dus het oog maar
Op Pinksterzon gericht l v