Nieuw Parijs
BADS AI SON
Langestraat 35. Tel. 308
Opgericht 1901
Kinderfietsen
Autopeds
Auto's
Vliegende
Hollanders
RIBANA BADPAKKEN
BADHANDDOEKEN
BADMUTSEN
BADSCHOENEN
MOOIE SOORTEN
PRIMA KWALITEITEN
Fa.M.H.v.RAALTE
AFD. WITTE GOEDEREN
IN ELFENLAND
EEN OOSTERSCHE LEGENDE
HET GEHEIM
VOOR DE KLEINTJES
VAN LORRE EN ONS
HONDJE
CC defa/Ie. fjo^ervJaard.
VOOR HET A.S.
Eiken Zondagmorgen liep kleine Anneke
aan Vader's hand door de velden om te
zien, hoe do verschillende gewassen, de
aardappels, do rogge en de haver stonden.
Dat wil zeggen: Vader keek er naar, maar
Anneke was van heel andere dingen ver
vuld. Zij keek, of ze ook elfjes tusschcn de
korenhalmen verscholen zag. En hoe hoo-
ger de halmen groeiden, des te ijveriger
keek ze, want ze zouden er zich nu prachtig
tusschen kunnen verstoppen!
Eiken Zondag hoopte zij weer een elfje
te vinden, maar steeds weer liep het op te
leurstelling uit.
Op een Zondag echter, toen Vader ecni-
gen tijd met een boer bleef staan praten,
drentelde Anneke op haar ééntje een eind
verder over het smalle paadje tusschen de
korenvelden.
Toen zij tot het midden van het paadje
geloopen had, ging zij er bij zitten. Ze had
het warm gekregen en zei met een zucht:
„O, ik wou, dat ik een elfje was!"
„Zou je dat werkelijk zoo graag willen?"
vroeg een fijn stemmetje vlak bij haar.
Anneke spreng bijna op van plezier, maar
ze bedacht nog bijtijds, hoe het elfje dan wel
eens van schrik zou kunnen wegloopen. En
dus bleef ze heel stil zitten. Haar adem
hield ze daarbij in. O, wat was het toch een
lief elfje, dat daar naast haar tusschen het
koren stond!
„Nu," ging het elfje voort, „ik zal eens
zien, wat ik voor je doen kan."
Zij streek even met haar hand boven An-
neke's hoofd, zonder haar echter aan to ra
ken en... het meisje voelde zich plotseling
in een elfje veranderen. In plaats van haar
Zondagschen hoed droeg zij een bloemen
krans op het hoofd en ze had een gevoel,
alsof ze veel beter zweven dan loopen kon.
Om zich heen zag zij nu aan alle kanten
lachende en dansende elfjes. Enkele namen
haar bij de hand en vóór Anneke eigenlijk
begreep, wat er met haar gebeurde, lachte
en danste zij en voelde ze zich o, zoo geluk
kig!
Wat had ze een plezier en wat deed ze 'n
aardige spelletjes met de elfjes! Spelletjes,
waarvan Anneke nog nooit gehoord of zelfs
maar gedroomd had!
De elfjes leerden haar ook allerlei dingen,
waaraan Anneke eenvoudig nooit gedacht
had. Zij vertelden haar, dat de blauwe
klokjes in het bosch en langs de landwe
gen luidden, als het etens- en bedtijd was,
dat de gele boterbloemen hun boter bewaar
den, dat zij honing aten uit verschillende
lekker-ruikendo bloemen en dauwdruppels
dronken van het gras en de bladeren.
Maar toen Anneke d i t hoorde, kreeg zij
op eens ergen honger en dorst. Zij zei het
aan de elfjes en deze kwamen spoedig met
honing en dauwdruppels op een groot eike
blad aandragen. MaarAnneke had geen
zin in bloemenhoning en dauwdruppels. Ze
had trek in brood met koek of jam, want
het was immers Zondag! En zij vertelde dit
aan de elfjes.
„O, je bent een echt menschenkind," zei
één van de elfjes nu teleurgesteld. „Als je
van brood met koek of jam houdt, kun je
nooit een elfje worden!"
Anneke wilde heel graag een elfje zijn en
probeerde haar honger te vergeten. Maar al
wilde zij dien ook nog zoo graag verge
ten, daarom kon zij het nog niet! Hoe
meer zij probeerde haar honger te vergeten.
hoe hongeriger zij werd. O, wat verlangde
zij naar een boterham met koek of met
jam! Maar zelfs met een „boterham met
niets" zou ze al heel tevreden zijn geweest,
als ze maar een boterham kreeg!
Ze snikte het plotseling uit en moest ein
delijk wel bekennen, dat ze dan maar liever
een gewoon meisje was dan een elfje. En
zij smeekte het elfje, dat zij het eerst gezien
had, haar weer in een menschenkind te
veranderen.
„Word dan toch wakker, Anneke!" riep
een stem vlak bij haar bed.
Anneke sloeg do oogen op, wreef die eens
goed uit enzag Moeder vóór haar bed
staan.
„W-waar zijn de elfjes?" vroeg ze slape
rig.
„Je hebt gedroomd, meisje!" zei Moeder.
„Sta maar gauw op en kom dan beneden
ontbijten. Een boterham met koek en een
boterham met jam staan al op je te wach
ten, omdat het Zondag is. En daarna mag
je met Vader gaan wandelen."
Anneke vond het wel heel jammer, dat zij
de elfjes niet echt gezien had en alleen in
haar droom, maar ze was toch blij, dat ze
geen honing en dauwdruppels meer te eten
en te drinken kreeg.
Toen ze haar lekkere „kinder"boterham-
men gegeten had, ging ze met Vader op
stap. Maar hoe ze ook naar alle kanten
keek, toen zij achter Vader op het smalle
paadje tusschen de korenvelden liep, ner
gens kon ze ook maar één elfje ontdekken.
Die hadden zich zeker verstopt om onge
stoord van hun honing- en dauwmaal te
kunnen genieten.
En Anneke was tevreden, dat ze „maar"
een menschenkind en geen elfje was!
ANNIE O,
Een pottenbakker in het verre Oosten was
zóó jalocrsch op een waschbaas, die zich in
de gunst van den Keizer verheugen mocht,
dat hij op een middel zon om den man in
ongenade te laten vallen. Hij wist den Kei
zer over te halen, den waschbaas iets op te
dragen, wat deze onmogelijk kon uitvoeren.
De pottenbakker begreep maar al te goed,
dat de Keizer den waschbaas stellig een
zware gevangenisstraf zou opleggen, indien
de man zich niet kon kwijten van zijn op
dracht hoe onmogelijk die dan ook zijn
mocht!
Zoo slaagde de slechte pottenbakker er in,
den Keizer tot het volgende te bewegen: de
waschbaas moest één der Keizerlijke olifan
ten zóó lang wasschcn, tot hij hcelemaal wit
zou zijn, opdat de Keizer zich „Heer van
den Witten Olifant" zou kunnen noemen.
De waschh.'.as ivst zich echter uitstékend
uit de verlegenhe.ct te redden.
Ilij zeide tegen den Keizer, dat hij de op
dracht zou uitvoeren, doch daarvoor een
kuip noodig had, die groot genoeg was om
er een olifant in te wasschcn.
De Keizer droeg den pottenbakker nu op,
zoo'n kuip te maken.
De man kweet zich van zijn taak en de
kuip kwam gereed. Nauwelijks had de oli
fant echter een poot in de kuip gezet, of deze
werd verbrijzeld.
De pottenbakker werd opnieuw in de ge
legenheid gesteld een kuip te maken, maar
ook deze bezwecli onmiddellijk toen de oli
fant er een poot in zette.
En toen het voor de derde maal eveneens
mislukte, was de Keizer zóó vertoornd, dat
hij den man in de gevangenis liet werpen.
Zoo kreeg de pottenbakker dus zijn ver
diende loon, want het was ook hier:
„Wie een kuil graaft voor een ander, valt
er zelf in!"
(Nadruk verboden).
(Nadruk verboden).
„Kun jij een geheimpje bewaren?
„Kom hier, ik vertel 't in je oor.
„Maar niemand mag iets er van
weten
„Voorzichtig, verspreek je niet, hoor!
Heel zachtjes nu fluist'ren ze samen,
Toch vang ik iets op van „portret"
Ik hoor iets van „Vader's verjaardag"
En van „in een lijstje gezet."
„Zoo mooi is het kiekje geworden!
„Oh, Paps vindt het zeker wel fijn,
„Maar denk er om: niemand vertellon!
„Het moet een verrassing toch zijn!"
„Wees heusch maar niet bang," zegt
het vriendje,
,,'t Geheimpje is veilig bij mij.
„Ik kan een geheimpje bewaren,
„Misschien... nog wel beter dan jij!"
R. ASSCHER-VAN DER MOLEN.
(Nadruk verboden).
We hebben thuis een lorre
En ook een kleinen hond.
De één zit in een kooi steeds,
De ander loopt in 't rond.
Die lorre cn dat hondje
Verdragen elkaar niet:
Ze snauwen en ze grauwen
En doen elkaar verdriet.
Heeft lorre 'n lekker hapje,
Dan blaft de hond: waf-waf!
Ik wil ook wat! Maar lorre
Krijscht nijdig: Blijf er af!
En als ons hondje rustig
Geniet van 'n lekk'ren kluif,
Dan roept die lorre dreigend:
Ik wil ook op je fuif!
Maar 't hondje blaft dan sarrend:
Die kluif, die is voor mij
- En gaat nu toch eens lekker
Je snaveltje voorbij!
Zoo kijven die twee dieren
En nooit, nooit is er vrêe.
Ons Moesje zegt: 'k Wou niet graag,
Dat jullie ook zoo dec'!
Maar zie je, 't zijn maar dieren:
Die lorre en die hond.
't Zou heel wat erger wezen,
Als Moeder ons eens vond
Aan 't keffen en aan 't bijten:
Waf-waf! Waf-woef! Wat-waf!
Aan 't pikken en aan 't krijschen
Heel nijdig: Blijf er af!
Nu ja, we kibb'len wel eens,
Maar zijn ook zóó weer goed,
Zooals 't bij broers en zusjes
Ook eig'Iijk wezen moet!
ANNIE O.
(Nadruk verboden).
DE HEETSTE STREEK OP AARDE.
Waar zou wel de heetste streek op aarde
zijn? Recht onder den evenaar, onder den
equator, zul je zeggen. Vroeger kreeg ik ge
regeld brieven uit Pontianak op Borneo
door de stip op de landkaart, die Pontia
nak moet voorstellen, gaat recht de dikke
zwarte lijn van den evenaar kijk maar
op je kaart.
En toch zijn er streken op aarde, liceter
dan die loodrecht onder den evenaar. De
heetste streek ligt zelfs buiten de keerkrin
gen of tropen. Je weet, wat de keerkrin
gen zijn? Tusschen de keerkringen ligt het
gebied, dat tweemaal per jaar de zon lood
recht boven zich heeft.
De heetste streek der aarde ligt ten Noor
den van den Noordelijken Keerkring, in
Californië.
Het is een dal ten Oosten van de Sierra
Nevada kijk op je kaart! Het ligt G7 M.,
zcvcn-en-zestig Meter! onder den zeespie
gel. Het dal is op sommige plaatsen slechts
3000 M. breed, maar 't is zeer lang, 160
K.M.
's Winters is de gemiddelde temperatuur
er 1S° Celsius. Ik reken liever met Fahren
heit: dat is 64° Fahrenheit. Maar in den
zomer is de temperatuur er gemiddeld
34° C. of 95° Fahrenheit. Eens zelfs, in
1913, heeft men er 57° Celsius waargenomen
en dat was de hoogste temperatuur, ooit op
aarde gemeten. Dat is 40° Fahrenheit!
En met 80° Fahrenheit in de schaduw wor
den jullie al naar huis gcsluurd en weten
wij, moeders, geen raad, met die puffende
kinderen. Deze temperaturen zijn natuur
lijk ook in de schaduw opgenomen. Geen
raensch kan het alle twaalf maanden van
het jaar in dezen kookketel uithouden. Er
valt slechts zeer weinig regen en van de
regenbuien, die er vallen, verdampen de
droppels nog vaak, voor ze de aarde berei
ken. Toch is het dal niet droog, het is zelfs
eenigszins moerassig, omdat het geen af
watering heeft.
Er wonen Indianen in, maar die trekken
in de heete maanden zonder uitzondering
naar de bergen. Dan blijven de hagedissen,
de adders, de slangen, schildpadden cn kik-
vorschen over. Wat dio gapen cn stoven
zullen.
NANNIE VAN WEHL,
in „Zonneschijn".
BIJ DE SLOOT.
VOORJAAR.
Een heel, klein licht blauwpanrdje schoot
door 't riet aan d'oover van do sloot;
een oude dikke kikker zat 1
te kwaken op een lieleblad;
een reiger stapte heel parmant
door 't water, langs den wallekant.
Toen dacht de kikker: „Lieve tijd,
dat vliegje neem ik voor ontbijt!".
De reiger zei: „Ik eet hem op,
dien kikker met zijn dikken kop".
De kikker kwaakte: „Hap, hap!",
de reiger klepte: „Hap, hap!"
't Blauwpaardjc vloog
pijlsnel omhoog;
lieer Groenrok schoot
pardoes in do sloot.
Meneer de reiger
stond op één been,
en zuchtte: „Ik krijg er
vandaag geenéén!"
(„Zonneschijn").
Er waren eens twee bengeltjes;
Ze heetten Tim en Tom.
Het waren echte rakkers en
In kattekwaad nooit dom!
Wat d'ééne niet verzinnen zou,
Bedacht de ander vast!
Ze waren thuis en ook op school
Haast iedereen tot last!
Ze kregen wel eens ruzie, maai-
Steeds waren z' eensgezind,
Als het een stouten streek betrof.
Dan waren ze bevrind!
't Gebeurde op een zeek'ren dag,
Toen 't tweetal moest naar school.
Dat ze maar gingen spijbelen
Ze maakten pret en jool!
Ze trokken dapper belletje
En gingen aan den haal.
Ze maakten in een stille straat
Een ongehoord kabaal!
Toen plots een open kelderluik
Door hen niet werd gezien.
Kwam dat door hun baldadigheid
En overmoed misschien?
Plof! plof! Zoo klonk liet met een gil.
En onze Tim en Tom
Verdwenen in do diepte, maar...
Ze kwamc-n niet weerom!
En in den kelder klonk nu plots
Een pijnlijk, droef gesteun.
Men hoorde vast een heel eind ver
Hun jammerlijk gekreun.
Au-au! o-wee! o-wee! au-au!
Zoo klonk 't een heelcn tijd.
Wat hadden nu die bengels toch y
Een vreeselijke spijt! "u
Doch eind'lijk iemand kwam te hulp.
Dio bracht hen, ja, waarheen?
Naar 't ziekenhuis, want 't tweetal had
'n Gebroken arm en been!
Och, wat een pijn en aak'ligheid
Hun stoutigheid toch gafl
Al zei ook niemand 't 't tweetal wist:
't Was hun verdiende straf!
Vast namen zij zich dan ook voor,
Nooit weer te spijb'len gaan
En stuurden hun baldadigheid
Per vliegtuig naar de maan! J
Daar moest zo blijven! Tim cn Tom
Wenschten haar niet terug.
Ilun arm en been genazen nu
Gelukkig toch nog vlug!
(Nadruk verboden).