OPRUIMING Nieuw Parijs Zomerspeelgoed M. H. VAN RAALTE Langestraat 35. Tel. 308 Emmertjes - Zandvormen Bootjes Harkjes - Schopjes Strandballen WOENSDAGMORGEN de HALFJAARLIJKSCHE OP DEN ZOLDER BESSEN PLUKKEN EEN DAGJE UIT Opgericht 1901 BEGINT BIJ DE FIRMA Afdeeling Witte Goederen Speciale goedkoope aanbie ding In alle afdeelingen. Ziet onze Speciale Uitverkoopsadvertentie in dit blad. Wij VERWACHTEN U GAARNE! door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Op den zolder van een groote villa was het midden in don nacht een gekraak en een geritsel en... toch waren het ditmaal geen ratten of muizen, die uit hun verhor- gen holletje te voorschijn kwamen om bij het heldere licht der maan een rondedans je te doen of krijgertje to spelen. Het gekraak en geritsel begon in een hoek van den zolder, waar een waschmand stond, die blijkbaar niet tevreden was met haar lot en haar nood klaagde aan haar buurman, een grootcn koffer. „Niet ieder heeft het zoo gemakkelijk als jij," zei ze jaloersch. „Dat staat maar onbe weeglijk, tot je éénmaal in het jaar volge propt wordt voor do één of andere groote reis." „Zou je soms willen beweren, dat ik niet nuttig-was?" liet nu de koffer gebelgd hoo- ren. „Als je niet zoo dom was, zou je aan de vele etiketten je zou ze ook ridder orden kunnen noemen! waarmede ik beplakt ben, kunnen zien, dat ik verre rei zen gemaakt heb en niet mijn leven ver knoei door van den zolder naar de wasch- inrichting en van de waschinrichting naar den zolder te trekken. Neen, dat zou mij te eentonig zijn!" '"'„Eentonig i s het!" kraakte do wasch mand. En zij vroeg heel beleefd: „Weet je misschien ook een middel om mij tot koffer op te werken?" *7,Een middel om je tot koffer op te wer ken?" herhaalde de ander verbaasd. „Ik ik begrijp je niet goed." „t Is anders nogal eenvoudig!" ging de waschmand voort. „Jij zult in je jonge ja ren toch zeker ook wel belast zijn geweest mét hét verzenden van de wasch?" Van verbazing deed de koffer nu zijn dek sel een eindje open. ^Eindelijk klonk het belccdigd: i,Ik ben nooit een waschmand geweest en zal ook nooit een waschmand worden!" „Je hoeft mij niet zoo minachtend aan te kijken!" zei de waschmand, die wel niet te vreden met haar lot was, maar het toch niet verkroppen kon, dat een ander haar als minderwaardig beschouwde. „Ik ben veel nuttiger dan jij! Eigenlijk ben ik het nuttigst van al degenen, die hier op zolder staan en daarom kan ik niet verdragen, dat ik niet met meer eerbied behandeld word. Dat de menschen zoo zijn, nu ja, dat neem ik hun eigenlijk niet kwalijk. Z ij we ten niet beter, maar jullie... jullie behoorden er toch van doordrongen te zijn, dat. „Jij een waschmand, een doodgewone waschmand bent!" mengde zich nu een kinderledikant in het gesprek. «Wil jij je eens stilhouden?!" riep de waschmand boos uit. „Jij voert heelemaal niets uit. Bij jou vergeleken is mijn buur man, de koffer, zelfs nog nuttig." '"„Ik heb mijn tijd gehad!" antwoordde het kinderledikant. „Ik ben gepensionneerd en leef nu stil. Ik heb ook mijn teleurstellin gen gehad, of dacht je soms, dat het pret tig was, door het kleine meisje, dat mij vroeger altijd zoo trouw 's middags en 's avonds opzocht, nu heelemaal vergeten te zijn? Heel wat heb ik van haar verdra gen; oh, als ik er nog aan denk, hoe zo Süms met een blok op mijn arm lichaam kon timmeren! maar mijn liefde en toe wijding zijn slecht beloond geworden. Op zekeren dag werd ik uit elkaar genomen en hierheen gebracht Alleen met den groo- ten schoonmaak kom ik van mijn plaats af en aaien ze me rnet een stofdoek. Maar ik geloof niet, dat ze iets van al die lievig heid mccnen, want ze zetten me al weer heel gauw tusschcn al dien ouden rommel." >;:„Daarmee bedoel je ons toch zeker niet?" piepte nu een kinderkastje en het drukte een kinderstoeltje en -tafeltje be schermend tegen zich aan. ;,Ik-ik zou 't niet durven!" antwoordde liet ledikantje deemoedig. Het hield niet van ruzie en had zich reeds aardig in zijn eentonig bestaan geschikt. Als die ontevre den waschmand maar niet begonnen was, zou het ook niets gezegd hebben! Op dit oogenblik werd Kaatje, een heel oude pop, die in haar jonge jaren keuken meisje geweest was, wakker. Brommig zei ze: „Hè, wat 'n leven vannacht! Ga toch sla pen!" „Doe wat je niet laten kunt!" kraakte de waschmand. „De één is gauwer tevreden dan do ander. Voor domme poppen is het hier op zólder best uit te houden, maar wanneer je zooals ik „M aar eén waschmand bent," zei een oude rieten pop, die indertijd haar diensten had bewezen bij liet vervaardigen van ja ponnen. Zij stond onder een laken en het was maar gelukkig voor haar, dat de waschmand, die in de verte nog familie van haar was, haar stem niet herkend had. Zij was zelve eigenlijk van haar „durf" geschrokken en maakte daarom den zin niet af. Al jaren had ze daar rustig op zolder gestaan en ze had nooit veel nagedacht over haar lot, maar nu de waschmand haar ontevreden gekraak had laten hooren, moest ze toch toegeven, dat ze zich soms gruwelijk verveelde. Aan het oude laken, dat haar bedekte, had ze ook, niet veel aan spraak. Dat hing maar slap en druilerig neer en was niet liet geschikte voorwerp om iemand op te vroolijken! Intusschen liad.de groote koffer zïjn dek sel weer dichtgedaan. Al die jaren had hij zijn lot als zeer benijdenswaardig be schouwd, maar de woorden van de wasch mand hadden plotseling iets als verzet in hem-wakker geroepen en hij dacht daarbij aón zijn laatste reis, toén een onhandige spoorman hem had laten vallen en een ge voelige schram in zijn zij bezorgd had. Die wond was niet geheeld en de koffer voelde de pijn plotseling weer opnieuw. Neen, als hij de zaken goed bekeek, kon hij ook niet tevreden zijn met zijn lot' ,,'t Leven is saai op dezen zolder!" be gon de waschmand weer. „Gaat nogal!" zei een groote, lecgc bloe menmand. „Ik heb het hier met een paar vriendinnen wel gezellig." „Maar niet zoo gezellig als in den bloe menwinkel, waar je vóór liet raam stond en de menschen op straat dikwijls bleven stilstaan om naar jou cn je bloemenkinde ren te kijken!" kon de waschmand niet na laten te zeggen. „Gelijk heeft ze!" dacht de bloemenmand, die plotseling weer aan dien heerlijken tijd terug moest denken cn op eens minder te vreden was met hger donker plaatsje op zolder. „Kom, laten we nu weer rustig gaan sla pen!" vermaande de groote koffer cn hjj dacht: „Als ik goed uitgerekend heb, zal het niet lang meer duren, of dio ontevreden waschmand wordt weer voor een poosje weggehaald. Dan zal de rust hier wel te- rugkèercn!" Den volgenden dag kwamen er twee dienstmeisjes de zoldertrap op. Allo voor worpen herkenden in haar degenen, die de waschmand kwamen halen. Even later daalde deze krakend de trap af tusschcn de beide meisjes in. Zij werd tot den rand gevuld met goed, dat gewas- sclien moest worden en even later, toen een groote vrachtauto vóór de deur stil hield, ving haar geregelde tocht naar do wasscherij aan. De koffer, liet kindcrledikant, de rieten pop, do bloemenmand cn alle anderen slaakten een zucht van verlichting. Zij za gen de ontevreden waschmand met vreug de vertrekken en namen zich ernstig voor, nooit meer naar haar opruiende stem te luisteren. Ze veranderden er immers toch niets door! De groote koffer zei, dat ontevredenheid een besmettelijke ziekte was en dergelijke patiëntén in een barak verpleegd moesten worden. En de groote koffer, die in zijn leven zoo heel veel gereisd had, kon het natuurlijk weten! Een muisje fluisterde het de waschmand bij haar terugkeer op den zolder in het oor cn het zou weldra blijken, dat zij van de mopperzickte genezen was. (Nadruk verboden) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Marietje en Margotje, Die hebben 't beiden druk: Ze mogen Móeder helpen Heusch! met den bessenpluk. De bessen in hun tuintje, Die werden prachtig rood. Ze zijn dit jaar bijzonder: Zoo sappig en zoo groot! Marietje en Margotje Zijn ijv'rig aan den gang, Want met zoo'n prettig werkje Valt haar de tijd niet lang! Maar zie! een enkel besje Wipt wel eens in den mond, Een klein en schuldig meisje Kijkt daarbij even rond... Ja, 'k zie het wel! zegt Moeder. Foei, snoepen mag niet, hoor! Daar zijn zoo flinke meisjes Nu toch te groot al voor! 'k Weet raad: we gaan eens fluiten Bij 't plukken. 't Helpt gewis! Zeg zelf maar, kleine snoepsters, Of 't geen goed middel is! De meisjes knikken oolijk En fluiten, 't Is een lust! Zie toch eens! Wat veel bessen, Door zon-lief rood gekust! De mandjes en de busjes Zijn in een wip gevuld. En n u geeft Moes de pluksters Ilaar deel. Er wordt gesmuld! Zoo eindigt dus het plukken, De bessen smaken goed, Zooals alleen het fruit maar Uit 't eigen tuintje doet. Moes kookt er dan gelei van. De meisjes helpen haar. Zoo komt de inmaak toch nog Voor 't avond wordt, juist klaar! (Nadruk verboden). door H. A. H. MARCUS. In Mei was Wim voor het eerst naar school gegaan cn in Augustus zou hij drie weken groote vacantic krijgen. Éen paar dagen voordat die vacantic aanbrak, kwam Wim opgewonden thuis. „Mammie, Mammie," riep hij, zóó toen hij in huis was. Maar in de serre cn huis kamer was niemand, ook niet in Vaders studeorkamer; in de keuken alleen Betje, die hem dadelijk er weer uitjoeg, want ze kon hem „niet gebruiken, als ze den boel aan liet uithalen was." Ze riep hem nog na: „in den tuin" en ja hoor, achter in den bloementuin was Mammie bezig met het opbinden van bloemen, die door den har den wind \an den vorigen dag waren om gewaaid. „Mammie, zei Wim buiten adem, „de hecle school gaat uit rijden cn Meester van Gelderen komt hier, cnenneenne ik wil niet mee!" Daar hadt je het nu weer! dacht Moeder. Wanneer zou haar jongen toch eens over zijn verlegenheid heen komen? Nog niet lang geleden waren Wim en zijn ouders in dit dorp komen wonen. Wim vond het nieu we huis met den grooten tuin heerlijk, maar... hij speelde altijd alleen, want vriendjes had hij nog niet gemaakt. Eon enkele maal was er wel een jongen bij hom te spelen geweest, maar Wim had het niets leuk gevonden. De visite had vol bewonde ring Wims mooie speelgoed bekeken, m.iar van leuk samen er mee spelen was niets gekomen. Wim, die zelf verlegen van aard was, werd dan hoe langer hoe stiller en was blij, als de visite naar huis ging. Als hij maar eenmaal naar school gaat, zal het beter gaan, hoopto Moeder; maar dat viel tegen. Het leeren vond Wim wel prettig, en de klasjuffrouw was lief, maar de jongens... Neen, die vond hij niks aar dig. Ze stompten zoo onophoudelijk, cn gil len en krijschen, als ze deden! Ook moest je altijd oppassen, dat niet de een of ander je in het voorbijgaan op de speelplaats beentje lichtte. „Breng na schooltijd toch eens iemand mee om te spelen," had Moeder aangedron gen. Den dag daarop was Wim het tuinhek binnengekomen met Necltje, een meisje uit zijn klas. Nu, Nceltje was een aardig meis je cn ze kon leuk tóet Wim spelen, maar Moeder had veel liover gezien, dat Wim nu eens een vriend had, waardoor hijzelf wat flinker: wat jongensachtiger werd. Toen Wim een maand op school ging, werd hij ziek. Hij verzuimde drie weken en daarna kon hij nog minder met de jongens opschie ten. En voor Meester van Gelderen, die in het lokaal naast dat van Wim aan de hoo gcre klassen les gaf, was hij zelfs bang. Mees ter kon zoo'n harde stem opzettenI En hij kon Wim met oogen aankijken, alsof hij dwars door hem heen kon zien. En nu zou Meester komen om te vragen, of hij, Wim, een dagje mee uitging met de heele school Daar kwam Betje al zeggen, dat Meester er was om Mevrouw te spreken. Moeder zei: „Kom mee, Wim!" en gearmd liepen ze naar huis, waar in de openstaan de serre Meester van Gclderen zat to wach ten. Toen Moeder ook was gaan zitten en Wim wat tegen de deur aan bleef hangen, vertelde Meester, dat hij van plan was den eersten dag van de vacantie met de heele school uit rijden te gaan. Negen cn twintig kinderen zouden dat dan zijn en dan de Juffrouw van de kleintjes, Meester zelf en zijn vrouw en groote dochter Gesien, om op de kinderen te passen. Meester kon van enkele boeren een kaasbrik te leen krijgen en voor eten onderweg zou ook gezorgd worden. Of Moeder goed vond, dat Wim mee ging; ze zouden alleen gaan, als het mooi weer was, anders werd het tochtje uitgesteld. „Ik vind het best," zei Moeder, „maar U moet maar aan Wim zelf vragen, of hij wel mee wil." ,Maar natuurlijk," zei Meester, „wie zou er nu niet een dagje mee uit willen?!" en meteen keerde hij zijn gezicht, dat nu lachend en vriendelijk keek, naar Wim toe. Wim had het hart niet te zeggen: „ik wil niet mee." Hij knikte dus maar eens en zei: „Ja, Meester." „Afgesproken," zei Meester, terwijl hij opstond, „overmorgen om kwart vóór acht voor de school zien we elkaar weer. Niet te laat komen, hoor!" Ja, nu kon Wim niet meer terug, hij had geknikt, dat hij mee ging en eigenlijk, eigenlijk... was hij ook wel een beetje be nieuwd, hoo of het zou zijn. Den volgenden dag was Necltje er maar niet over uit ge praat, zoo veel zin had ze in het uitgange tje. Neeltje's vader, de dorpsbakker, had toch zooveel broodjes naar het huis van Meester moeten brengen en nu stonden Ge sien en haar Moeder ze te smeren. Neeltje had het zelf door het open keukenraam ge zien. „Willen jullie samen wel een boodschap voor.me doen?" vroeg Wims Moeder. „Jawel Mevrouw," zei Neeltje en ook Wim knikte van ja. „Kijk," zei Moeder, en ze haalde een diep hengselmandje uit de kast, „Nu leggen we hieronder wat blaren en dan moet jullie flink aan het klapbessen plukken gaan, tot de mand boordevol is; dan brengen jullie de mand naar Meester met de complimen ten en dat do kinderen zeker morgen wel een vruchtje zullen lusten." Dat was leuk, vond Wim en hoewel hij een kleur als vuur had, toen Mevrouw van Gelderen opendeed, bracht hij dapper zijn boodschap over. Zo moesten even binnen komen om te zien, hoeveel mandjes met mondvoorraad er al ingepakt klaar ston den. Wim begreep niet, hoe dat alles op zou komen. „Je zult zien, hoe weinig er over zal blij ven," zei Gesien, alsof ze Wims gedachte raadde. Den volgenden morgen was het heusch mooi weer en de tocht zou dus doorgaan. Wat was het vol op het schoolplein en wat een drukte! Toen Wim met Moeder er aan kwam, waren de meeste kinderen er al en telkens kwamen er nog meer, ook al met hun ouders. Vier kaasbrikken stonden er klaar. Langs de kanten van de wagens wa ren planken, die als banken dienst deden. In den voorsten wagen werden de meeste mandjes gezet en Mevrouw van Gelderen klom er in; met haar zouden de tien klein sten rijden. De voerman, de knecht van boer .Tapiks, tilde hen één voor cén er in. „Hopla", zei hij dan, „alweer en vrachtje." Ook Wim werd er in getild. „Niet aan de mandjes komen!" gilde een van de groote meisjes uit den tweeden wagen. „Laat nog wat voor ons over," klonk het weer van een anderen kant. Wim lachte maar, hij zat leuk naast Necltje en had zin in den dag. Meester, die in den vierden cn achtersten wagen zat, stak zijn hand op ten teeken dat alles klaar was en daar gingen ze! Dat werd een goedendag wuiven en roepen' Verstaan kon je niets, vond Wim, want de wagen ratelde over de dorpskeien, dat hooren en zien je verging. Bij den bocht keek hij nog eens om naar Moeder en toen stapte Zwart meteen ook od het grint van het Kerkpad. Leuk vond Wim het om in den voorsten wagen te zijn, je Iron zoo fijn langs den rug van Jaap, den voerman, den weg afzien, en bij een kruispunt raadde je voor jezelf, welken weg Jaap wel zou in slaan. Hij had den weg in de buurt van het dorp al wat leeren kennen, sedert hij met Vader in den auto een paar maal mee mocht naar zieken, die Vader bezoeken moest. Wat scheen de zon lekker, warm en toch was het niet té warm, omdat er ook een windje woei. Wat grappig knikten de riet pluimen aan den overkant van de vaart!

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19