M. H. VAN RAALTE
Nieuw Parijs
Zomerspeelgoed
M. H. VAN RAALTE
Langestraat 35. Tel. 308
Emmertjes - Zandvormen
Bootjes
Harkjes - Schopjes
Strandballen
1
VACANTIE
EEN DAGJE UIT
GEEN TIJD
Opgericht 1901
AFD. B0NNETER1E.
Wollen Zomer-Jasjet
Alpines - Barrets
Lumber - Jacquets
in mode-kleuren
Blazers
in alle maten
Peignoir's
Handschoenen - Kousen
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
door
H. A. H. MARCUS.
(Slot).
Op een holletje vloog iedereen bij hot
hooren van Meesters fluitje naar hem tot.
Ze moesten toen klas voor klas om de
gedekte tafels onder de veranda plaats ne
men, waar Gesien met glazen fosco rond
ging en Mevrouw den inhoud van de meege
brachte mandjes smakelijk had uitgestald.
Juffrouw Coba zorgde, dat elk kind eerlijk
zijn deel kreeg en dat er geen gekibbel
kwam. Nu, of het smaakte! Een heelen tijd
hoorde je noch praten, noch lachen en al
gauw waren de stapels broodjes flink ge
slonken.
Nadat het koffiemaal afgeloopen was,
kwamen de karren weer vóór en moesten
ze allemaal instappen. „Gaan we nu al naar
huis?" klonken teleurgestelde stemmetjes.
Maar dat was gelukkig niet zoo, want ze
gingen niet den kant naar de stad op, maar
juist den tegenovergestelden. Wat was het
een drukke weg! Elk oogenblik snorden er
auto's, motorfietsen en vrachtauto's langs.
En een fietsers langs den weg! Het was ook
zoo'n prachtig beschaduwde weg, aan
weerskanten met mooie villa's in groote
tuinen met oud geboomte.
De dorpskinderen uit het polderland
keken hun oogen uit. Nu en dan reed bun
een tram achterop, waarvan alle drie wa
gens propvol menschen en kinderen waren.
Die op het achterbalkon stonden, wenkten
cn riepen tegen de kinderen in de wagens.
Ze waren echt in vacantie-stemming, gin
gen ook naar de bosschen. Ja, want dat was
het doel van Meester van Gelderen.
Na een uur rijdens waren ze in een dicht,
koel bosch gekomen, waar de zonnestralen
nog maar in enkele lichtplekjes tot op het
mos doordrongen. Het was prettig na het
lange zitten weer te kunnen draven.
De boschgrond was heuvelachtig, „net
goed om dievenbende te spelen," beweerde
Teun. De jongens vormden ean kring om
hem heen. Zc zouden zich in twee groepen
verdeelen, de ééne helft zou de dievenbende
en de andere de politie zijn. Wim had zin
om mee te doen. Neel was met de meisjes
aan het touwtje springenneen hoor, dat
was meisjeswerk; hij hoorde bij de jongens.
Klaas zag, dat Wim naar de meisjes keek.
„Moet je niet naar je vriendin?" plaagde hij
Wim. „Vooruit, jou kunnen we niet ge
bruiken," en hij gaf Wim meteen een duw.
Daar werd Wim nijdig om, hij vergat zijn
bangheid voor den grooten jongen en riep:
„Jijjij bent valsch, want jij hebt Netta
van den molen ge..."
Pats, daar had hij een klap om zijn hoofd,
waar hij van tolde. Hij bedwong zijn tranen
en bleef staan met zijn vuisten klaar en
toen Klaas nog een stap in zijn richting
deed, stompte Wim hem. Maar och, de
lange Klaas was immers geen partij voor
een kleinen jongen als Wim!
Het volgend oogenblik werd hij heen en
weer geschud bij zijn kiel, zóó dat hij moeite
had op zijn beenen te blijven staan. Met den
arm, dien hij nog vrij had, probeerde hij
zoo goed mogelijk zijn hoofd, waar Klaas
het op voorzien had, te beschermen.
Daar klonk op eens een stem: „hei jö,
ben je nou, vechten met zoo'n klein jong,
zal je het laten!" en Jan de Meijer, de
sterkste jongen van de school, scheidde de
twee vechtenden. Groote Jan dc Meijer, met
zijn pet altijd op óón o:r cn zijn stevige
knuisten in do broekzakken, maar die niet
al te best loeren kon. Ja, groote Jan, die
nog moeite had met spellen en schrijven,
maar wiens handen zoo goed bruikbaar
waren bij het werken op zijn vaders land.
Jan, wiens hand wel eens hard aankwam,
als hij zijn tegenstribbelend broertje Piet,
uit Wim's klas, mee naar huis trok. Maar
als een dier of een klein kind kwaad word
gedaan, dan was Jan de eerste, die te hulp
kwam. „Zal je 't laten, te vechten met
één, die geen partij voor je is," zei hij drei
gend tegen Klaas.
Klaas was woedend, maar in een vecht
partij met Jan had hij toch geen zin. Hij zou
Wim later wel te pakken krijgen, nam hij
zich voor. Maar alsof Jan die gedachte
raadde, zei hij er achteraan: „en je laat
hem voortaan met rust, anders krijg je met
mij te doen!"
Klaas bromde wat, maar Jan had de
meeste jongens op zijn hand. „En jij," zei
Jan tegen Wim, „komt bij mijn politie."
Wim, ofschoon zijn knieën knikten cn
zijn ooren rood gloeiden, voelde zich, alsof
hij een overwinning had behaald. Als het
moest, wilde hij zoo wel weer vechten,
maar dat hoefde niet, hij mocht met de jon
gens meedoen en ze zouden eens zien, dal
hij niet zoo flauw was, als hij geleken had!
Een oogenblik later was het spel in vol
len gang. De dievenbende moest zich ver
stoppen en de poitio zou ze opsporen en
probeoren te vangen. Het werd een wilde
jacht, heuvel op, heuvel af. Gelukkig, dat
er zoo'n heerlijk rustplekje was bij Me
vrouw van Gelderen, die altijd nog wel een
sneedje brood voor een hongerigen dief of
een slokje drinken voor een dorstigen agent
had.
Nog waren niet alle dieven gepakt, of
het fluitje van Meester klonk, 't Was etens
tijd. Voor de „Uitspanning in het bosch"
stonden lange tafels onder de boomen ge
dekt. Het smaakte heusch alweerl De kip
pen, een poes en een hond liepen bedelend
lusschen de banken en tafels rond en ze
kregen nog al eens wat te bikken!
Na het eten mochten de kinderen zich
niet meer warm draven cn daarom vertelde
Meester een mooi verhaal, waar ze stil naar
zaten te luisteren. Toen het uit was, kwa
men de karren weer vóór en zochten ze
allemaal hun plaatsen op. Dit keer zat Wim
tusschen Neel en Jan de Meijer in.
„Jan is toch wel aardig," dacht Wim, on
„Wim is tóch niet zoo flauw," dacht Jan;
„hij bleef staan om te vechten met Klaas,
dat was wat!"
Op den terugrit begonnen de meisjes zoo
nu en dan een liedje te zingen, soms viel
een jongen in en dan eindigden ze met
allemaal te zingen. Telkens herkende Wim
weer de plekjes, waar ze 's morgens langs
gekomen waren. Toen zo langs den speel
tuin reden, hieven ze een hoera aan, waar
op de waard en dc juffrouw naar buiten
kwamen en met servetten zwaaiden. Na de
stad te hebben doorgereden, namen ze den
weg langs het kanaal, 't Was zoo druk op
het water met roeiers cn plezierbootjes. Een
nijdig puffend motorbootje trok een sleep
Rijnaken voort; kinderen op bloote voeten
liepen over het dek en een keesje kefte
schel naar de paarden op den wal.
Een eind buiten de stad lag het woon
wagenkamp. „Als je niet oppast," hoorde
Wim Neel tegen haar buurvrouw zeggen,
„nemen die menschen je van je eigen moe
der weg, dan moet je liedjes zingen en
centen voor ze ophalen." „Wat een ijzig
verhaal doe je daar Neel," zei juffrouw
Coba lachend. „Die woonwagenmenschen
stelen geen kinderen hoor, ze hebben er zelf
genoeg!" Neel was maar half gerustgesteld,
want haar Moeder had altijd gezegd: „als je
niet oppast, geef ik je aan de woonwagen
menschen mee!"
Zoo zoetjes aan werden de kinderen stil
ler en stiller, het was ook zoo'n lange dag
geweest en ze hadden zooveel gezien! Nu
waren ze niet zoover meer van hun doro;
daar badt je al het kasteel; in bochten
slingerde zich de weg om de gracht, die
om het slot met het groote park heen liep.
Nog een bocht van den weg cn nu reden ze
pal naar het Westen, waar de zon al o zoo
laag stond! Oppassen moest je, er niet in
to kijken, want dat was niet goed voor de
oogen, wist Wim van Vader. Prachtig was
de lucht, en al die pracht zag je nog eens in
het water van dc sloot langs den weg. Dc
hooge, roode graspluimen leken goud, ze
trilden zachtjes in den wind, die over de
weilanden gleed. Dc kooien stonden met de
pooten in dc sloot... „dat zijn onze", hoor
de Wim zeggen. En daarop do stem van
juffrouw Coba: „we hebben een mooij dag
gehad, niet kinderen?"
„Nou en of" beaamden ze allemaal en
Dries knikte een paar maal met den kop,
zoodat het tuig rinkelde cn zijn manen
fladderden. Best paardje, Dries, dacht Wim,
wat liep hij nog flink en wat had hij hen
niet al een eind getrokken. Kijk, nu nog die
brug over cn ja, daar hadt je dat leuke ge
zicht op hun dorp. Op hun dorp, zooals het
daar lag en zich spiegelde in dc vaart met
zijn twee kerktorens, huizen en ophaal
bruggen
Onderweg hadden de wagens al een paar
maal stil gestaan, om kinderen, die al bij
hun woning waren, te laten afstappen.
Op het schoolplein stonden toch nog heel
wat moeders te wachten, en ook wel vaders,
die gewoonlijk op de bank voor hun huis
een luchtje schepten, maar nu naar het
plein gedrenteld waren om de kinderen te
zien thuiskomen. Wat kwam Wim met
stijve knieën en tintelende voeten van het
lange rijden uit de kar!
„Daar is mijn jongen weer," zei Moeder
en ze keek langs zijn tevreden gezicht naar
den winkelhaak in zijn kiel en het gat in
zijn sportkous, teekenen van zijn vecht
partij en het woeste hollen achter de dieven
aan.
Maar dit hoorde ze pas den volgenden
dag. Dien avond zei Wim alleen: ,,'t was
een fijne dag en morgen ga ik bij Jan de
Meijer op den hof spelen en 's middags mo
gen we naar het land en boven op het nooi
mogen we terugrijden. Neel is wel aardig,
maar ik ben een jongen en een vrind is veel
echter."
Een vechtersbaas of ruwe jongen is Wim
gelukkig nooit geworden. Maar als een jon
gen hem te na kwam, toonde hij, dat hij
van zich af wist te slaan en na verloop van
eenigen tijd had hij verscheiden vrienden,
met wie hij heerlijk kon spelen.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE "LILLE HOGERWAARD.
„Annie, wil jij de rozen vanavond gie
ten?" vroeg mevrouw ten Hove aan haar
dochtertje, dat eerlijk gezegd! dikwijls
liever lui dan moe was.
Annie wist wel, dat wanneer ze zei: ',.Ik
heb geen zin!" Moeder korte metten met
haar maken zou en zij dien avond voor
straf vroeg naar bed gestuurd zou wor
den. Maar „geen tijd," dat uitvlucht, zou
Moeder misschien aannemen. Ze kon 't in
elk geval probeeren! Al zoo dikwijls had zij
het met goed gevolg aangewend.
En toen Moeder even later zei: „Jammer,
dat je vanavond geen tijd hebt, Annie!"
dacht het onaardige meisje: „Gelukkig, dat
gaat goed!" Vreemd keek ze echter op, toen
Moeder er aan toevoegde: „Vader en ik
hadden juist een eindje met je willen gaan
fietsen, om aan „de Plas" thee te drinken
en van den mooien avond te genieten. Nu
zullen we dus maar alleen gaan!"
Annie beet zich op dc lippen om niet uit
te schreeuwen:
„Och Moeder, ik heb wel tijd! Ik ga heel
graag mee!"
Zij begreep echter, dat ze nu toch niet
moe mocht en besloot zich in het onver
mijdelijke te schikken. Hoe weinig zin zij
er ook in had, zij haalde haar boeken to
voorschijn cn begon haar lesson, die zij al
bijna kende, nog eens over te leeren.
Een kwartiertje later gingen Vader en
Moeder op de fiets uit cn bleef Annie, ge
bogen over haar lesboeken en met een on
tevreden gezicht, achter.
Dom, onvergeeflijk dom was het van haar
geweest, te zeggen, dat ze geen lijd had! Ze
had natuurlijk best tijd gehad om de rozen
te gieten cn met Vader en Moeder naar ,,de
Plas" te gaan bovendien. In een half uurtje
vóór het ontbijt zou zc morgen haar lessen
op haar duimpje kennen. Nu schoot zij er
toch niet mee op, want ze moest telkens
aan het prettige fietstochtje denken, dat
Vader en Moeder maakten.
Landerig bergde zc eindelijk haar boe
ken op. Wat zou ze nu doen? Eigenlijk had
ze nergens zin in cn zc dwaalde doelloos
den tuin in. Wat waren de rozen droog!
Ze hadden ergen dorst! Zou zou zij ze
toch nog even gieten? 't Was zóó gebeurd!
Maar neen, koppig als ze was, voelde zij
daar nu allerminst voor. Ze had zelf ook
ergen dorst en wie gaf haar thee? Dina in
de keuken scheen ook al geen medelijden
met haar te hebben cn er om vragen, neen,
d&t deed ze niet! Dan maar zonder thee
naar bed!
Uit verveling en baloorigheid ging ze dan
ook maar naar boven. Met haar lessen was
zo zoo goed als niet opgeschoten. Die zou
ze morgen vroeg nog wel even inkijken.
Moeder riep haar toch altijd bijtijds.
En Annie, die anders altijd het liedje
van verlangen zong, als zij naar bed moest,
sliep dien avond reeds, toen Vader en Moe
der thuis kwamen. Moeder ging nog eens
even naar haar kijken. Zij wist wel, dat
Annie best mee had kunnen gaan, als zij
Hoera! het is vacantiet
Zes weken niet naar school
We gaan nu fijn naar buiten
En maken pret en jool.
Gaan zwemmen, wand'len, fietsen,
Ravotten op de hei.
De schooldeur blijft gesloten;
Daarom zijn wij zoo blij!
En als het regent, lezen
We graag een mooi verhaal
Soms doen we leuke spellen
Of zingen w' allemaal.
Hoera! Het is vacantie!
Zes weken! Is 't niet lang?
Zoo 1 ij k t 't ons, maar is éénmaal
De pret goed aan den gang,
Dan vliegen dagen, weken,
Vlug, veel te vlug voorbij.
'k Zou vast wel willen houden
Die dagen op de hei!
het niet voor zichzelve bedorven had. Och,
och! wat maakte het kind het anderen en
haar eigen persoontjo toch lastig! „Geen
tijd!" klonk het maar al te vaak, als zij
geen zin had iets te doen.
't Was, of Moeder even glimlachte en zij
plotseling iets bedacht, iets waardoor zij
hoopte haar dochtertje dat gebrek te kun
nen afleeren.
Den volgenden morgen, toen Annie wak
ker werd, keek zc op haar klokje. Acht uur!
Daar begreep zo niets van! Had Moedor
haar dan niet als altijd om zeven uur ge
roepen? Ze schrok er van en moest zich
geducht haasten, wilde zij niet te laat op
school komen. Aan haar lessen kon zij zelfs
niet eens denken. „Nu heb ik echt geen
tijd!" schoot het nog even door haar heen,
terwijl zij zich vluchtig waschte. Haastig
haalde zij een kam door het haar en kleed
de zij zich zoo'n beetje aan: hier en daar
een knoop dicht. Dat hield wel!
Na een half ingeslikten morgengroet
vroeg zij Moeder, of ze haar havermout
mocht.
„Die heb ik vanmorgen niet gekookt,
'k Had geen tijd!" zei Moeder strak.
Op eens begreep Annie, dat Moeder haar
met opzet had laten slapen en nu op haar
beurt bij alles zeggen zou: „Geen tijd!"
Ze voelde de tranen achter haar oogen
opkomen, maar beet zich op de lippen om
niet in snikken uit te barsten. Ze nam een
boterham uit den broodbak en werkte die
al had ze ook nog zoo'n haast! met
moeite weg. Ze had immers geen drinken'
En er om vragen? Neen, dat deed ze niet!
Niet voor alle schatten van dc heele wereld!
Boos en onnoodig hard trok ze even later
dc voordeur achter zich dicht. Met haar
boekentasch in de hand holde zij naai
We blijven niet lang slapen,
Want 't zonnetje, dat lacht.
Wat hadden wij op haar toch
Al vrees'lijk lang gewacht!
Hoera! het is vacantie!
De zon en wij zijn blij.
Zeg, zullen wc niet mopp'ren,
Als 't regent op de hei?
Want zijn wij dan verdrietig,
Of zelfs uit ons humeur,
Dan vlucht in huis de zon ook,
Verdwijnt fluks door de deur
We kunnen donk're wolken
Wel missen bij ons thuis
En bitt're mopperkoekje9
Heeft Moes niet graag in huis!
Hoera! het is vacantie!
De boeken aan den kant!
We zingen, springen vroolijk,
De tasch nog in de hand!
(Nadruk verboden).
school. Gelukkig, de deur was nog niet
dicht! Daar ging de bel! Juist toen zij in
de gang stond, 't Scheelde maar een haar,
maar ze was nog op tijd!
Half buiten adem zat ze in de bank, toen
de les begon en de juffrouw kon 't
erger? er haar onmiddellijk uitpikte om
vóór de klas te komen en verschillende ste
den en rivieren op de kaart aan te wijzen.
En het ellendigste was nog, dat hetgeen
zij er toch heusch den vorigen avond van
geweten had, nu uit haar geheugen weggc-
loopen scheen te zijn. Met een flink stanJje
en de toezegging, dat ze om twaalf uur
't was Woensdagmiddag! school moest
blijven, kon zo weer gaan zitten.
In het volgend uur bracht ze van haar
sommen ook al niet veel terecht, 't Was, of
alles dan ook tegenliep op dien ongeluks
morgen! En zc had zóó het land, dat ze in
het laatste uur heelemaal niet oplette en
een paar keer niet kon doorgaan, toen haar
naam genoemd werd. Juffrouw Hoevers had
ook echt den pik op haar, zooals ze boos
dacht.
Over half één kwam ze pas thuis en
kreeg nog een geducht standje van Vader,
omdat ze had moeten schoolblijven. Moeder
zei niets. Zou zou Moeder medelijden
met haar hebben? Neen, dat kon onmoge
lijk, want toen Vader vroeg, of zij dien mid
dag ging wandelen, was het woer: „geen
tijd!" Moeder moest boodschappen doen in
de stad.
Annie werd dus aan haar lot overgelaten.
Wat zou ze uitvoeren? Veel zin'om haar
lessen te leeren, had ze niet. „Wol tijri:'*
moest zij zichzelve eerlijk bekennen en
ze begon uit verveling haar lesboek open te
doen en zich in de vaderland9che geschie
denis te verdiepen. Alles beter dan zich te
vervelen! Eigenlijk hield ze heel veel van
geschiedenis en ze was er dan ook weldia