M. H. VAN RAALTE Nieuw Parijs M. H. VAN RAALTE Zomerspeelgoed Langestraat 35. Tel. 308 Opgericht 1901 Emmertjes - Zandvormen Bootjes Harkjes - Schopjes Strandballen LEGKAART LUCHTKASTEELEN AFD. B0NNETER1E. Wollen Zomer-Jasjes Alpines - Barrets Lumber Jacquets in mode-kleuren Blazers in alle maten Peignoir's Handschoenen - Kousen HOE HANS ZUN BALDADIGHEID AFLEERDE door C. E. DE LILLE HOGER WAARD. Vervolg. Nog steeds zat Hans aan dei) kant van den weg, uitgeput van het harde loopen en diep ellendig in het vrecselijke besof, dat hij de koe onmogelijk kon inhalen. Wee moedig staarde hij in de richting, waarin zij verdwenen was. Of hij misschien nog een flauwe hoop koesterde, dat zij uit zich zelf weer terugkeeren zou? Maar neen, Miekc scheen het in de wijde wereld best te bevallen; zij had blijkbaar heelcmaal geen heimweo naar haar weitje. Hoe lang Hans daar gezeten had, zou hij onmogelijk hebben kunnen zeggen, toen hij plotseling uit zijn somber gepeins werd opgeschrikt door het naderen van Henk, die de zaak blijkbaar niet vertrouwde en de zorg van het hek aan Jaap overgelaten had. „Waar is de koe?" vroeg hij vrij onnoozel en Hans antwoordde nijdig: „Weet ik het!" Do ernst van den toestand drong nu ook tot Henk door en hij krabde zich bedenke lijk achter het rechteroor. Na eenigen tijd diepzinnig gezwegen te hebben, zei hij: „Misschien vangen ze haar wel ergens op!" „Maar dan weten ze immers nog niet, waar ze thuis hoortl" klonk het somber van Hans' lippen. Zoo heel gemakkelijk liet hij zich niet geruststellen! „In het ergste geval zeggen ze 't den veldwachter," gaf Henk nu als zijn mee ning te kennen „En die zoekt dan wel uit, van wie ze is." Er. heewcl Hans er den veldwachter het liefst buiten gehouden had, zag hij plotse ling in den gevreesden man niet alleen een bondgenoot, maar zelfs een helper in den no.od. Hierdoor voelde hij zich niet meer zóó hopeloos ongelukkig en hij liet zich door zijn vriend overreden eerst zijn bood schap bij don boterboer te doen. Samen gingen ze nu naar Jaap, zetten een paar groote steenen tegen het hek om het open te houden de koe mocht eens vrijwillig terugkeeren! en sloegen daar na met hun drieën een zijweg in naar de hoeve van boer Jansen. Hans had er nu alle aardigheid af en zijn vrienden voelden er evenmin meer iets voor. Zwijgend bereikten ze weldra het doel van hun tocht. Hans, die nog altijd vuur rood van het harde loopen was, kwijtte zich haastig van zijn opdracht. De boer en de boerin zagen onmiddellijk, dat er wat aan haperde. Ze gaven elkander een veelzeggend knipoogje, dat beteekencn moest: „Zo hebben zeker 't een of ander op hun kerfstok", maar spraken hun vermoe den niet uit. Ze deden zelfs, of zij niets be merkten en waren hartelijk en gul als al tijd. Toen do boerin den jongens een kom metje thee wilde inschenkon, mompelde Hans iets van „geen tijd" en ook zijn vrien den schenen elk oponthoud ongewenscht te .vinden. „Dan een paar pruimen voor den dorstl" zei de boer. „Gaan jullie maar mee." En de jongens zagen zich genoodzaakt mee naar den boomgaard te gaan, waar boer Jansen een pruimeboom schudde en de goudgele vruchten willig omlaag kwa men. Om zich niet te verraden, moesten de jongens er hun zakken wel mco vullen, al wenschten ze op dit oogenblik met jon gensachtige ondankbaarheid hun gullen gastheer naar de maan. „Nou moeten we naar huis!" zei Hans, wien het zweet opnieuw uitbrak bij de ge dachte, dat de koe misschien nog steeds voortholde en dus niet opgevangen en door den veldwachter in bescherming genomen was. Haastig namen ze afscheid na do boerin nog even gevraagd te hebben, hoe laat het was. Ze schrokken niet weinig, dat het al Deze legkaart stelt Een haan pikt een voor: doosje open en er komt een duiveltje uit (Nadruk verboden). bijna half zes was en ze vlug naai- huis moesten, wilden ze den hond niet. in den pot vinden. Aan het opsporen der koe viel niet meer tc denken. Voor niets ter wereld wilden ze te laat thuiskomen en op die manier ge dwongen worden hun weinig heldhaftig avontuur op te biechten. En toen zij langs het open hek kwamen, lagen de steenen er nog wel voor, maar was er van de koe geen spoor to bekennen. Op den terugweg werd veel gehold en wei nig gesproken. Het afscheid der vrienden, toen zij op het dorpsplein ieder een ver schillenden kant uitgingen, was jongens achtig kort en weldra kwamen ze thuis: Jaap en Henk niet zóó warm en zóó schuld bewust als Hans, maar toch voldoende ver hit om een vermaning op to loópen. Hun ouders merkten echter niet onmiddellijk aan hen, dat er wat „gebeurd" was. Hans daarentegen was zóó verhit en voel de zich zóó ongelukkig, dat hij te ellendig was om dit te verbergen. Het ontging hem zelfs, dat Moeder niets vroeg. Zijn eten kon hij niet door de keel krijgen en langzamer hand drong het tot hem door, dat hij maar het verstandigst deed met naar bed tc gaan. Even keek hij schuw naar Moeder, toon deze na tafel zei: „Zou je maar niet liever naar bed gaan, Hans?" Zou Moeder wat weten? Ilij waagde het niet er op te zinspelen en zei buitengewoon gedwee: „Ja Moedor!" En hij besefte niet, dat juist dit ant woord Moeder versterkte in haar vermoe den, dat hij iets uitgevoerd had. Na Vader en Moeder goedennacht ge- wcnscht te hebben, ging hij dus al heel vroeg naar de slaapkamer, die hij met Karei deelde. Doch al lag hij weldra onder de wol, do slaap wilde maar niet komen. Onrustig lag hij heen en weer te woelen in zijn bed en toen Karei boven kwam, wa9 hij nog helder wakker, ook al hield hij zich slapende om alle mogelijke vragen van zijn Jonger broertje to ontduiken. Reeds was Karei stevig in den dut, terwijl hij, Hans, den slaap nog maar steeds niet vatten kon. En toen hij eindelijk indommelde, zag hij zichzelf op eens weer achter de koe den onafzienbaar langen weg afhollen. Op het oogenblik, waarin hij meende haar een eindje ingehaald te hebben, werd hij ech ter met een schreeuw wakker Moeder kwam haastig aanloopcn en vroeg, wat er gaande was. Angstig kroop Hans onder de dekens. O, wat had hij het benauwd! Droomde hij mis schien nog* Plotseling voelde hij, dat het dek weg geslagen en een heerlijk koele band op zijn voorhoofd gelegd werd. Moeders hand! Hans kon zrch nu niet langer'goéd houden en barstte in tranen los. Moeder zei niets, nam-een- glas van de waschtafel, schohk watef- in' en 'liet'hem drinken. Langzamerhand werd Hans kalmer. Nog steeds zei Moeder nietsZou zou Moe der iets begrijpen? Hans kon het niet langer uithouden. Mij zou Moeder alles eerlijk vertellen. Als hij maar wist, hoe hij beginnen moest! Moeder scheente begrijpen, wat er in hem omging en wilde hem gaarne tege moet komen. Zacht vroeg zij daarom „Is het dan zóó erg, Hans, dat je 't mij niet vertellen kunt?" Hans sloeg nu zijn arm om Moeders hals en vertelde haar fluisterend, wat er dien middag gebeurd was. Alle schuld van het ongeluk nam hij ridderlijk op zich. Rustig liet Moeder hem uitvertellen en ernstig zei zij, toen hij eindelijk klaar was met zijn verhaal: „O, maar Hans, waarom heb je dat ge daan?" „Voor do aardigheid, Moeder!" luidde het antwoord. „Vondt je dat dan zoo bijzonder aardig?" vroeg Moeder weer. „Eerst wel, maar nu niet meer!" ant woordde Hans 'eerlijk. Even bleef Moeder zwijgen. Toen vroeg Hans angstig: „Denkt u, dat de koe nu weer in het weiland staat, Moeder?" „Ik weet het niet, Hans. Zal ik Wolters, den veldwachter, eens opbellen?" Eén oogenblik aarzelde Hans en met een zucht van berusting zéi hij: „Ja, Moeder." Moeder ging nu naar beneden, kwam na wat Hans een eeuwigheid leek, maar in werkelijkheid slechts een paar minuten waren, weer boven en zei: „Je kunt gerust zijn, Hans. De koe is een heel eind verder door een boer opgevangen, die onmiddellijk den veldwachter er mee in kennis heeft gesteld en daar de boer, van wie de koe was, hem er al naar ge vraagd had, wist Wolters onmiddellijk, waar de vluchteling thuis hoorde. „En enne weet Wolters ook, dat ik vroeg Hans aarzelend. „Ja," antwoordde Moeder. „Een oude boer had het gezien en verteld, dat jij de hoofd schuldige was." „Dan ben ik er bij!" zei Hans met een zucht. „Ja, dat zal wel," zei Moeder nu. „Maar het is toch veel beter, dat er geen verkeer de beschuldigd wordt. Vind je ook niet?" „J ja, Moeder," moest Hans toegeven. „Wees nu maar heel blij, dat de koe geen ongelukken veroorzaakt heeft en weer rustig in haar 'weiland staat. Ga dan nu maar gauw slapen." Met deze woorden dekte Móeder hem nog wat toe en na alle uitgestane angsten en moeheid viel Hans weldra in slaap. Toen hij den volgenden morgen wakker werd 't was al laat en Karei was reeds van de kamer verdwenen! herinnerde hij zich onmiddellijk, dat het met de koe in orde was. Maar of 't met hemzelf ook zoo gemakkelijk in orde zou komen? Hiervan was hij lang niet zeker. Afwachten was het eenige, wat hij doen kon. Misschien zoo hield hij zichzelf voor, nu hij heerlijk uit gerust was en daardoor de zaak wat lichter inzag bleef het er wel bij. Toen hij beneden kwam en Moeder goe- denmorgen gezegd had Vader was al naar kantoor vertelde zij hem, dat hij in verband met de weggeloopen koe dien mor gen precies kwart over twaalf bij den bur gemeester komen moest niet op het ge meentehuis, maar aan zijn eigen huis. Hans werd bleek van schrik. „Al alleen?" stamelde hij. „Hans," zei Moeder nu en haar stem klonk strenger dan daareven, „heb je gis teren het hek alleen opengezet?" „Ja, Moeder!" antwoordde de jongen; want al warén zijn vriendjes zijn handlan- gers geweest, b ij had toch het heele plan bedacht en feitelijk ook uitgevoerd. „Dan moet je nu ook alleen de gevolgen ervan dragen!" klonk het onverbiddelijk. Ilans knikte. Moeder had gelijk, 't Zou laf zijn, als hij niet alleen durfde gaan. Ilij zag dit maar al te duidelijk is, maar toch O, wat duurde het lang, vóór de klok ein delijk haar twaalf slagen hooren liet en hij met looden schreden naar het huis van den burgemeester liep Ze hadden pas een nieuwen burgemees ter gekregen. Zou 't een kwaje zijn? In weinig opgewekte stemming belde Hans ruim tien minuten later bij hem aan. Honderdmaal liever had hij onmiddellijk weer rechtsomkeert gemaakt, maar hij moest er doorheen! (Slot volgt). (Nadruk verboden). Jantje loopt met Moeder in het groote bosch. Het is najaar en de bladeren, die in den zomer groen waren, hebben nu de fraaiste tinten: geel, bruin en zelfs rood! Toch is dit het niet, wat Jantje het mooiste vindt op zijn wandeling. Wat dan wel? Het zijn de eikels, die overal op den grond liggen. Hij raapt ze op en stopt ze in zijn zakken, tot deze heelcmaal gevuld zijn; ja, zelfs Moeders tasch puilt van de eikels uit. Eindelijk vindt Moeder, dat Jantje er nu meer dan genoeg heeft en zegt: „Maar Jantje, wat moet je toch met al die eikels doen?" „Verkoopen, Moeder!" luidt het ant woord. „Verkoopen?!" „Ja, Moeder. Dirk, de tuinman, zegt, dat hij er mij geld voor geven zal, want hij heeft een varken en dat houdt evenveel van eikels als ik van chocola." „Zoo, zoo!" zegt Moeder, die schik 'n het gebabbel van haar baasje heeft. „En wil je met dat geld doen, Jantje?" „Eieren voor koopen!" „Om op te eten?" „Och welnee, Moeder!" klinkt het veront waardigd. „Ik vraag aan onze groote, brui ne kip, of die ze alsjeblieft wil uitbroeden. Dan komen er kuikentjes uit, hè Moeder?" Moeder knikt. „En als die kuikentjes dan grooter wor den," gaat Jantje voort, „worden het kip pen en hanen, heel mooie kippen en hanen, wel honderd misschien en die ga ik dan verkoopen voor een heelebocl geld." „En wat wil je dan met dat geld doen?' vraagt Moeder weer. ,,'n Auto voor koopen, Moeder," ant woordt Jantje, terwijl zijn gezichtje 6traalt. „En dan rijd ik jou de heele wereld door! Dat wil je wel graag, hè?" „Nou, dolgraag!" roept Moeder uit. „Weet je, hoe zo zooiets noemen, wat jij op het oogenblik doet. Jantje?" „Nee, Moeder, hoe dan?" vraagt het ventje. „Luchtkasteelen bouwen," antwoordt Moeder. Jantje zet een peinzend gezichtje en her haalt het moeilijke woord in zichzelf. Thuis gekomen, bergt hij zijn eikelvoor- raad in een groote, leege ton, die in een hoek der schuur staat. Er gaat nu geen mooie dag voorbij, of Jantje zoekt eikels, zoodat als de tuinman eindelijk komt, de heele ton vol is cn Jantje de eikels aan zijn vriend Dirk verkoopt O, wat voelt de kleine koopman zich ge wichtig! Gewichtig en rijk! Met het geld stevig in zijn vuistje geklemd, loopt hij naar Moeder, die zijn schat bewondert. Maar nu wacht den kleinen baas een te leurstelling! Want eieren, waar kuikentjes uit komen „broedeicren" poemt Moeder zo zijn er pas tegen 't volgend voorjaar en Jantje moet dus den heclen langen win ter wachten met zo te koopen. Het is wel vreeselijk jammer, dat hij zóó lang wachten moet, maar er is nu eenmaal niets aan te doen en Jantje legt er zich bij neer. Moeder heeft het geld in een doosje ge daan en achter in zijn kast gezet Daar weet hij zijn schat veilig geborgen en al duurt het ook nog zoo'n tijd, vóór het ein delijk voorjaar wordt, Jantje's „eigen ver diende geld" blijft in het doosjo liggen, tot dat hij er broedeieren voor koopen kan. Wat zei Moeder ook weer, dat hij deed? O ja, luchtkasteelen bouwen. Hij weet het nog precies! Op een middag in December, als het al zoo heel vroeg donker wordt, laat Moeder hem mooie platen uit de portefeuille 2ien. Dol is Jantje op dit gezellige uurtje bij de schemerlamp. Hij is nooit uitgevraagd en wil alles haarfijn weten van die mooie pla- ent, welko hem niet zelden naar vreemde landen voeren. In een groot tijdschrift laat Moeder hem verbazend hooge huizen zien. Een heele rij ramen boven elkaar hoeveel zijn het er wel? En elk raam, zegt Moeder, is een ver dieping. Of dat dus hooge huizen zijn! Hoog als een toren steken ze in de lucht! Plotseling roept Jantje met een ernstig gezichtje uit: „Zijn dat ook luchtkasteelen, Moeder?" „Luchtkasteelen?" herhaalt Moeder ver baasd. „Wat bedoel je eigenlijk?"

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19