Nieuw Parijs M. H. VAN RAALTE M. H. VAN RAALTE Langestraat 35. Tel. 308 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac borden AFD. BONNETERIE MODERNE VESTEN met Russische kraag LUMBER-JACQUETS PULL-OVERS GOLF-JACQUETS WOLLEN JASJES ALPINES - CEINTUURS SHAWLS Zaterdag 26 Sept. 1931 HET NEEFJE UIT INDIE LEGKAART Het Paleis van den Zeekoning Opgericht 1901 door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk IV De Aankomst. Met hun neuzen hijna plat gedrukt tegen 'do ramen stonden Paula en Pim van Gan- gelen in de huiskamer uit te kijken. Elk oogenblik toch kon Vader om den hoek der straat verschijnen in gezelschap van het neefje uit Indië. Moeder hield hen gezel schap, al zat zij dieper de kamer in, de ramen voor de tweelingen vrij latend. Na tuurlijk zouden zij haar onmiddellijk waar schuwen, wanneer de reizigers er aan kwa men, opdat zij zich ook voor het raam ver- toonen kon om den jongen een hartelijk welkom toe te wuiven. „Wat duurt het lang!" zei Paula met een zucht en bijna niet in staat haar onge duld nog langer te bedwingen. Alles hing er immers van af, hoe Jaap zijn zou. Als hij aardig was, zou zij ook vriendelijk wezen en alles diis goed worden, maar als' hij zou probeereri haar Pim af te trog gelen en er kwam een harde, vast beraden uitdrukking op haar gezichtje. Ook Pim popelde van ongeduld. Wel had hij door zijn voortdurend samenzijn met Paula eigenlijk nooit naar een broertje verlangd, maar nu dit eenmaal uit de lucht kwam vallen of uit de zeo opduiken! was hij toch wel erg blij. Hoe zou Jaap er uitzien? „Ik denk, dat de boot verlaat is en ze met een volgenden trein komen," merkte Moeder eindelijk op. „Ze hadden er al lang kunnen zijn!" Het spoorboekje werd geraadpleegd en aller hoop en verwachting vestigde zich nu op den volgenden trein, die precies half vijf aankwam. „Over vijf minuten dus," zei Moeder. „Dan kunnen ze er over een kwartier zijn!" riep Pim uit. Lang vóór het kwartier om was, werden de neuzen der tweelingen opnieuw tegen de ruiten gedrukt. Moeder liet ze maar be gaan. Zij begreep hun jeugdig ongeduld wel. Eindelijk, juist toen de klok tien minu ten over half vijf aanwees, riep Pim blij uit: „Daar komen ze! O, Moeder! daar komen ze!" Paula, even een gevoel van spijt onder drukkend, dat zij deze tijding niet had kunnen aankondigen, zag het tweetal nu ook, nog vóór Moeder naast haar stond. Kijk, Vader wuifde al! Moeder en de twee lingen wuifden uit alle macht terug, ter wijl een bleeke jongen met groote, vroolijke, bruine oogcn niet minder hevig met zijn pet zwaaide. ,,'k Geloof heusch, dat hij blij is, dat hij ons ziet!" riep Paula uit en 't was net, alsof haar hartje plotseling warmer klopte bij het zien van die lachende jongens- oogen. „Maar dat is hij natuurlijk ook!" zei haar broertje, voor wicn dit de eenvoudig ste zaak der wereld was. Allen holden nu naar de voordeur en het mocht Moeder nog juist gelukken deze open te doen, vóór Vader er den sleutel in stak. Dat was een hartelijke begroeting! De tweelingen troonden Jaap onmiddel lijk mee naar binnen en Moeder haastte zich een kopje thee voor de beide reizigers te schenken, terwijl Paula er biscuits bij presenteerde. „Wat is het hier gezellig!" kon Jaap niet nalaten te zeggen, terwijl hij om zich heen keek. Buiten begon het al donker te worden en de schemerlamp gaf de kamer een vrien delijk aanzien. „Ik hoop, dat je je hier heelernaal thuis zult voelen," zei Tante Rita tegen hem. Jaap knikte. Er schoot een brok in zijn keel. Wat leek Tante Rita toch veel op Moeder! Wat zouden Vader en Moeder nu 'doen? Plotseling dacht hij aan alle bood schappen, die Vader en Moeder hem voor Oom en Tante meegegeven hadden en hij stak dapper van wal. De moeder der tweelingen begreep, wat er in dit oogenblik bij den jongen omging en zij keek hem liefdevol aan. Aan haar zou het stellig niet liggen, als de jongen zich in Holland niet gelukkig voelde en zij zou er wel voor waken, dat ieder hem met liefde omringde. Jaap haalde nu uit zijn valies het nieuwe portret van Vader en Moeder te voorschijn, waarvan hij ook een exemplaar voor Oom en Tante meegekregen had, verder een mooi halskettinkje voor Paula en een horlogeket ting voor Pim De tweelingen waren in de wolken en Jaap glunderde bij het zien van hun blijde gezichten. Tante bracht het gesprek nu "op Indië en Jaap vertelde van alles en nog wat! Hij had 't gevoel, dat als hij later eens alleen was met Tante, hij haar alles, ook dat hij zoo graag een held wilde zijn, zou kunnen ver tellen. Oom was ook aardig en met zijn nieuwe zusje en broertje was hij w&t in zijn schik. „Moeder heeft gevraagd, of U haar en Vader bij mijn aankomst een telegram wil de sturen," zei Jaap tegen Oom Leo. „Als ik als een flinke jongen aankwam, zou er in staan: ,Jaap goed aangekomen' en als ik nou, ja! wat in den put zat, zou u telegrafceren: ,'Jaap j e goed aangeko men'. Zegt u dus maar, wat het zijn moet." „Dan telegrafeer ik: Groote Jaap uitste kend aangekomen!' zei Oom Leo zonder zich ook maar één oogenblik te beden ken. „En ik zal het telegram onmiddellijk zelf wegbrengen." Terwijl Oom Leo zich van deze taak kwijtte, lieten Paula en Pim hun neefje zijn kamer zien. Jaap was in de wolken bij het bekijken van wat hij noemde „een echte jongenskamer." Vol trots hoorde Pim zijn blijde uitroepen en n u speet het Paula, dat z ij niets ter verwelkoming van Jaap had gedaan. Nauwelijks waren de jongens dan ook weer naar beneden gegaan, of zij had vlug haar eigen bakje met varentjes op zijn tafeltje vóór het raam gezet, 't Was net, of de kamer nu pas echt klaar was, vond zij. Dien middag aan tafel had Jaap het ge voel. of hij al veel langer in Holland was. Hij kon er zich heelernaal niet indenken, dat hij nog maar nauwelijks een paar uren bij zijn familie vertoefde. ITet Hollandsche eten smaakte hem best en hij smulde van de flensjes met appelmoes, die Tante ter eere van hem had laten klaarmaken. Na tafel werd nog een spelletje gedaan, dat de kinderen alle drie kenden en waar bij ze veel plezier hadden. „En vanavond niet te laat naar bo l:" zei Tante Rita. Toen Pim in bed lag en hij het portret van Vader en Moeder go'edennacht had ge zegd hij had zijn ouders heel wat te ver tellen gehad! kwam Tante Rita nog even om een hoekje kijken. „Zal ik je nu eens op z'n Hollandsch toe dekken, Jaap?" vroeg zij. En ze -oegde reeds de daad bij het woord. „Nu heb ik er een grooten jongen bij ge kregen!" zei zij lachend. Jaap sloeg in een plotselinge opwelling zijn arm om haar hals en vertelde nu, hoe hij Moeder beloofd had zijn best te doen een held te zijn. Ernstig keek Tante Rita hem aan, streek een weerbarstige lok naar achter en zei: „Ik zal Moeder schrijven, dat je je als een held gedraagt, Jaap. Enmocht het eens te moeilijk worden, zullen wij afspreken, dat je het mij zegt? Dan zal ik probeeren je te helpen." Een kus was het eenige antwoord, maar welsprekend was het in hooge mate. In dit oogenblik voelde Jaap nog sterker dan hij reeds deed, dat Tante Rita veel, heel veel op Moeder geleek. In Holland zou het ook goed voor hem kunnen worden. Met die gedachte viel hij weldra in slaap en toen Tante Rita dien avond voor de tweede maal bij hem om een hoekje keek, zag zij een donkeren krullebol en daaron der een gezicht, dat in zijn slaap glim lachte. (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden), Deze legkaart stcft voor: Turk met ezel, die een mand sinaasappe len draagt. Een aap grijpt er naar. (Nadruk verboden). door AMBER. Lange jaren geleden woonde er aan de kust van China een jonge visscher, die Fan Lin heette, een vriendelijke en goed hartige knaap. Op een dag zat hij in zijn boot te vis- schen en wat denken jullie, dat hij ving in plaats van een visch? Een heel groote zee schildpad met een harde schaal, een grap pig, gerimpeld gezicht en een klein staartje! Nu moeten jullie weten, dat zeeschildpad den wel duizend jaar oud kunnen worden, in China ten minste. Daarom dacht Fan Lin bij zichzelf: „Een visch zou voldoende geweest zijn voor mijn middagmaal minstens even goed als deze schildpad. Waarom zou ik het arme dier dood maken, dat misschien nog wel meer dan achthonderd jaar te leven heeft? Neen! Zoo wreed zal ik niet zijn!" En met die woorden wierp hij de schild pad in zee terug. Daarop begon Fan Lia te knikkebollen, want het was een warme dag, en spoedig was hij mét zijn knikkenden bol voor over op zijn kniecn in slaap gevallen. Daardoor merkte hij ook niet, dat er uit de golven een beeldschoon meisje was opgeste gen, dat in de boot klom. Na hem wakker gemaakt te hebben, zei ze: „Ik ben de dochter van den Zeekoning en woon met mijn vader in het Draken Paleis aan den overkant van de zee. Het was geen schildpad, die je zoo juist weer in zee geworpen hebt. Dat was ik! Mijn vader, de Zeekoning, had me naar je toe gestuurd om er achter te komen, of je een goed of een slecht mensch was. Nu weten we, dat je een goeie, vriende lijke jongen bent en daarom ben ik naar je toe gekomen. Als je rnet me wilt trouwen, zullen wij duizend jaren samen leven in het Draken Paleis, aan den overkant van do blauwe zee." Daar het meisje er lief en aardig uitzag, had de jonge visscher daar wel ooren naar. Hij nam den ecnen riem en de dochter van den Zeekoning nam den anderen en zoo roeiden en roeiden ze, tot ze eindelijk aan het Draken Paleis kwamen, waar de Zeekoning woonde, di9 regeerde over alle schildpadden en visschen. Wat was het daar prachtig! De muren van het Palcis waren van koraal, de hoo rnen droegen er bladeren van smaragd en bessen van robijn, en de schubben der vis schen waren van zilver. En dat alles behoorde thans aan den armen visscher Fan Lin, die immers de schoonzoon was van den Zeekoning, cle echtgenoot van de bekoorlijke Zeeprinses. Drie jaar lang leefden ze daar samen heel gelukkig en iedoren dag wandelden ze onder de prachtige hoornen met de bla deren van smaragd en de bessen van robijn. Maar op een dag zei de visscher legen zijn vrouw: „Ik ben hier heel gelukkig, maar ik zou toch wel eens naar huis willen, om mijn vader en moeder en mijn broers en zusters op te zoeken. Laat me voor korten tijd gaan; ik kom weer gauw terug." „Ik had liever, dat je hier bleef," ant woordde de Zceprinses. „Ik ben erg bang, dat er iets verschrikkelijks gebeuren zal. Maar als je gaan wilt, mag ik je niet tegenhouden. Neem deze doos mee, maar pas op, dat je die niet open maakt. Als je dat doet, zul je nooit meer terug kunnen komen!" Dat beloofde de visscher plechtig en daarop nam hij afscheid, stapte in zijn boot, roeide weg en bereikte ten slotte zijn vaderland weer. Maar wat was er toch in zijn afwezigheid gebeurd? Waar was de hut van zijn vader gebleven? En waar was het dorp, waar hij gewoond had? De bergen alleen waren nog als vroe ger, doch de boomen waren omgehakt. Het beekje, dat vroeger langs de ouderlijke hut stroomde, was er ook nog, maar nergens zag hij meer vrouwen, die daar kleeren in waschten. Het leek hem erg vreemd, dat alles in drie jaar zoo veranderd zou zijn. Toen er dan ook twee mannen voorbij kwamen, vroeg Fan Lin: „Kunnen jullie ook zeggen, wat er met de hut van Fan Lin gebeurd is, dio hier vroeger stond?" „Fan Lin?" zeiden ze verbaasd. „Wel, die is driehonderd jaar geleden bij het vis schen verdronken. Zijn ouders en zijn broers en zustors en hun kinderen en kleinkinderen zijn ook al lang dood. Hoe kom je er bij om naar zijn hut te vragen? Dio is al tweehonderd jaar geleden inge stort." Toen begreep de visscher op eens, dat een jaar in het Paleis van den Zeekoning blijk baar even lang duurde als honderd jaar onder de menschen en dat hij dus driehon derd jaar in plaats van drie jaar was weg geweest. Natuurlijk had het nu geen zin meer om hier nog langer te blijven, nu al zijn vrien den dood en begraven waren en zelfs van het dorp, zooals hij dat vroeger gekend had, niets meer over was. Fan Lin besloot dus om maar zoo gauw mogelijk naar zijn vrouw terug te keeron. _Manr welken kanj, japest Jui. uit^rocienl Dat wist hij niet meer en er was niemand, die hem dat vertellen kon. „Misschien," dacht de visscher, „kan ik daar achter komen, als ik die doos open doe, die ze mo gegeven heeft." En zoo overtrad hij het hem gedane ver bod, de domme jongen, of misschien dacht hij daar heelernaal niet meer aan. In ieder geval maakte hij de doos open. En wat denken jullie, dat er uit kwam? Een groote, witte wolk, die wegdreef over de zee! Fan Lin schreeuwde tegen de wolk om terug te komen en huilde van verdriet, want nu herinnerde hij zich, hoe zijn vrouw gezegd had, dat hij nooit meer zou kunnen terugkeeren naar het Paleis van den Zee koning, als hij de doos opende. Schreeu wend holde hij de wolk achterna. Maar al heel spoedig kon hij niet meer schreeuwen en niet meer hollen ook, en zelfs niet meer loopen. Zijn haar werd plotseling zoo wit als sneeuw. Zijn gezicht werd nog veel gerimpelder dan dat van de vroeger door hem gevangen schildpad, en zijn rug werd gebogen als van een ouden man. Toen hield ook zijn ademhaling op, zijn hart stond stil Qn hij viel dood op het strand neer. Arme Fan Lin! Hij stierf, omdat hij dwaas en ongehoor zaam was geweest! Had hij maar gedaan, wat hem gezegd was, dan had hij misschien nog bijna dui zend jaar met zijn vrouw kunnen leven in het Paleis van den Zeekoning, waarvan de muren van koraal waren en waar de boomen bladeren droegen van smaragd en bessen van robijn en waar de schubben der visschen van zilver waren (Nadruk verboden). t

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19