AHEDSFOORTSCH OAGffitAB GEEN GEVAAR INFLATIE Woensdag 30 September 1931 -DE EEMLANDEft" 30e Jaargang No. 79 MINISTER DE GEER SPREEKT De verlaging der salarissen TWEEDE BLAD JAN FABRICIUS HET GEHEIM VAN DE HEIDE Van de voorgestelde maat regelen kan geen enkele worden gemist Den Haag, 29 Sept. Het Nedcrlandsch Correspondentiebureau voor Dagbladen meldt: Wij hebben ons tot den minister van Fi- nanciëën gemeld met do vraag, of naar do ineening van Zijne Excellentie op dit oogen- blik hier te lande gevaar voor inflatie van het ruilmiddel bestaat. De minister antwoordde volstrekt ont kennend. De gulden zeide hij staat zeer stevig. En volkomen ongemotiveerd is het wantrouwen, dat zich thans onder een deel van het publiek schijnt te openbaren. Dit wantrouwen heeft o.a. geleid tot een da ling van do 6 pets. leening van 1922 bene den den parikoers, hoewel van doze leening bekend 16, dat zij op 1 Maart a.s. tegen 100 pet zal worden afgelost. Slechts angst voor den gulden kan hierbij in het spel zijn. Ge lukkig bestaat voor al deze zenuwachtig heid verklaarde Zijne Excellentie niet de minste reden. En de regeering zal er krachtig voor waken, dat die reden er ook niet komt, al behoeft zij hierbij natuurlijk de medewerking van anderen. Denkt Uwe Exc. bij dit laatste aan de voorgenomen maatregelen van besparing en van versterking der middelen op de Rijks- begrooting voor het a.s. jaar? Niet uitsluitend, maar zeker óók daaraan. Die medewerking is trouwens te verwach ten uit alle partijen. Wanneer men waar neemt wat in het buitenland geschiedt, dan mag men vertrouwen, dat ook hier velen de kracht zullen vinden over partijmuron heen te zien en zelfs een tijdelijk partijvoordeel te offeren aan het duurzaam nationaal be lang. Moet hieruit worden opgemaakt, dat de voorgenomen maatregelen zullen worden gehandhaafd? Ongetwijfeld. Er wordt hier en daar aan drang geoefend de besparingsmaatregelen ten deelc te vervangen door een verdere ver sterking der middelen. Ook de Regeering neemt aan, dat deze laatste noodig zal kun nen blijken en houdt zich daarop voorbe reid. Maar dan in de eerste plaats tot dek king van de crisisuitgaven. Deze worden thans voor een zeer groot deel gefinancierd uit leeninggeld, wat in den nieuw gescha pen toestand niet zonder bedenking is. Van de besparingsmaatregelen zal dan ook geen enkele kunnen worden gemist. Onder deze laatsten, merkten wij op, schijnen wel het meest bestrijding te vinden de onderwijsherziening en do salariskor ting. Inderdaad, antwoordde de minister. Geen van beiden zijn natuurlijk aangenaam, maar te betreuren is, dat misverstand ze nog pijnlijker doet treffen dan noodig is. Omtrent het onderwijs heeft men in 1924 bezuinigingsmaatregelen genomen, waarvan in de bezuinigingswet zelve werd vastge legd, dat ze na ecnige jaren weer zouden vervallen. Men meende blijkbaar, dat de opgaande lijn dan weer ongebroken zou kunnen worden gevolgd. Men heeft zich daarin vergist. Het is thans erger dan in 1924. En nu wordt één dier maatregelen van 1924 en dan nog in verzachten vorm hersteld. Dit kan toch bezwaarlijk een reden vormen tot overmatig beklag. Nog erger ging Zijn Excellentie voort zijn de misvattingen ten aanzien van de salariskorting. De voorstelling wordt ge wekt, alsof dit een extra inkomstenbelas ting zou zijn, opgelegd aan een deel der be volking. In die lijn zou men tot de con clusie moeten komen, dat ook een salaris- verhooging, zooals wij die gekend hebben in 1920 en later, oen belasting privilege zou zijn voor een deel der bevolking; en ook tot deze conclusie, dat op dit oogenblik tal van landen tegelijkertijd tot een aller- eenzijdigste belastingpolitiek gekomen zou den zijn. De figuur, zeide de minister, is na tuurlijk een geheel andere. De inkomsten van tal van burgers zijn teruggegaan. Het indexcijfer der kleinhandelsprijzen is 6inds de laatste vaststelling van de wedderegeling in 1928 met minstens 8 gedaald, nadat tusschen 1920 en 1928 het indexcijfer ster ker gedaald was dan de wedden per saldo waron teruggeloopen, ook inbegrepen het verhaal der pensioenpremie. Onder die om standigheden heeft de Regeering het rede lijk geacht, dat in het complex van bespa ringen ook de wedderegeling een bescheiden aandepl kreeg. Men kan dit goed- of afkeu ren, maar met belastingheffing heeft dit niets te maken. De Staat handelt hier als wetgever, niet als belastingheffer. De salariskorting wordt dus niet vervan gen, vroegen wij, door een crisisheffing van de eerste 9000 van allo inkomens, zooals ergens is voorgesteld? Dit zou zoo onbillijk mogelijk zijn, ant woordde Zijne Excellentie. Tal van rnen- schen, wier inkomen tengevolge van de tijdsomstandigheden reeds is achteruitge gaan, zouden door die heffing worden ge troffen. Niet alleen zelfstandigwerkenden maar ook menschen in dienst van anderen. Denk u eens om één der vele staaltjes te noemen een verlofganger uit Indië, die hier te lande bericht ontvangt, dat hij niet behoeft terug te keeren en nu voortaan van een gedecimeerd inkomen moet leven, en wien men vertelt, dat hij in een crisis- heffing wordt aangeslagen vanwege de bil lijkheid, om hem niet te „bevoorrechten" boven anderen, die hun oude inkomsten, on der verlaagd indexcijfer, ongetemperd ge nieten. En waarom ging de minister voort die grens van 9000? Vooreerst gaan de Rijkssalarissen daarboven uit. Ook de amb tenaren van 16.000 zullen onder de korting vallen. En juist op de hoogste salarissen zal, wegcn6 de degrcssiebepaling, het hoog ste percentage worden gekort. Maar boven dien, al verlegde men de grens tot 16.000, dan ware het toch immers de omgekeerde wereld, een inkomstenbelasting te gaan heffen met vrijstelling van de hoogste „toe nemingen", n.l. die boven 16.000. Dit is nog in geen land ter wereld vertoond. Neen, zeide de minister, indien men de wedde- korting door een directe belasting wilde ver vangen, zouden er eenvoudig opcenten op de bestaande inkomstenbelasting moeten worden geheven, en wel tot een getal van tien. Intusschen zou zulk een maatregel op dit oogenblik zeer onrechtvaardig en be denkelijk zijn. Er zijn in dezen tijd vele per sonen, dio 50 en meer procent van hun in komen betalen, omdat zij aangeslagen zijn naar hun inkomen van een vorig jaar, het welk zij in het jaar van betaling niet meer genieten. Ook in 1932 zal dit het geval zijn. Verzwaring van de inkomstenbelasting is thans dan ook uitgesloten. Zijn er ook niet vele personen wier in komsten nog niet zijn achreruii^egaan? vrcegen wij. Die zijn er zeker antwooiado Zijne Excel- entie, al meen ik, dat hun aantal eerlang aanzienlijk zal afnemen. Zooals de toestand zich in de wereld 6teeds meer ontwikkelt zal aan daling ook van vele vaste inkomens niet zijn te ontkomen. Dit kan gaan op ver schillende manieren. Het kan openlijk ge schieden. Maar het kan bok gecamoufleerd gaan, b.v. door inflatie of bescherming. In het laatste geval kan het loon dan in schijn op peil gehouden worden, terwijl het feite lijk door een 6chcrpe stijging van de prijzen der levensmiddelen achteruitgaat. In Enge land is men nu zóóver, dat de salarisver mindering èn de inflatie naast elkander werken, terwijl bovendien velen als derde daaraan nog willen toevoegen een zwaar- bcschcrmcnd tarief van invoerrechten. De minister herinnerde er aan, dat in een vorige moeilijke periode door sommigen hier te lande is gezegd: beter dan een open lijke loonsverlaging is „een beetje inflatie", welke immers geruimen tijd, n.l. zoolang de looncn nog niet aan de verminderde waarde van het geld zijn aangepast, als eene loons verlaging werkt, maar als eene die minder duidelijk naar voren treedt en daardoor een minder onbehagelijke stemming wekt. Men zou daarvoor misschien nog iets kunnen ge voelen, zeide de minister, indien men de mate van inflatie in de hand had. Maar zóó is het niet. „Een beetje inflatie" is niet als een beetje vergif in de apotheek, maar veeleer als een beetje déraillement van een sneltrein op een spoordijk. Niemand heeft de gevolgen in de hand. Daarom verbaast de minister zich, dat men in sommige landen over inflatie thans zoo gemakkelijkt spreekt. Zijne Excellentie schrijft dit toe aan de steed6 wanhopiger stemming, waarin sommigen geraken en waarin ieder radicaal middel, hoe funest ook, uitkomst schijnt te bieden. Ter wille van een kortstondig vertier in de bedrijven willen sommigen thans onafzienbaar onheil over zich inroepen. Wij zullen daar niet aan meedoen. Indien de industrie slechts geholpen kan worden door verlaging der productiekosten dan bedenke men, dat in flatie deze verlaging slechts brengt tijdelijk, kunstmatig en ten koste van onmetelijke rampen. De rechte weg is ook hier de beste. De minister onderschrijft nog wat hij in 1923 opmerkte: „Inflatie is loonsverlaging met een blinddoek. Een dergelijksoulaas bij tegenspoed kan nuttig zijn, maar niet wanneer het den tegenspoed zelf vertien- dubbelt". Mag nog even worden teruggekomen, vroe gen wij op de misvattingen, die gewezen zijn omtrent de 6alariskorting? Uwe Excellentie noemde er ééne. Er is nog een andere, niet minder ernstigo misvatting, zeide de minister, die ook noo- deloos leed veroorzaakt. Het is deze, dat de salarissen tot „sluitpost" van de begroo ting worden gemaakt. Daarvan is geen spra ke. Nu over de gehecle linie moest worden nagegaan, op welke wijze ip de uitgaven bespaard kon worden, is de Regeering tot het besluit gekomen, dat, gezien dc loop van het indexcijfer en dc teruggang van veler in komen, ook een matige korting op de wed den hierbij behoorde in aanmerking te ko men. Nadat deze korting tot een laag per centage en onder de noodige verzachtingen was aangebracht, bleef nog een groot tekort bestaan. Ter dekking hiervan zijn belasting voorstellen ingediend en zal feitelijk zelfs leeninggeld worden opgenomen. Daar heeft men de sluitpost. De weddekorting vormt evenmin een sluitpost als b.v. de verlaging der defensie bcgrooting of dc reductie der invaliditeitsbijdrage. Uwe Excellentie acht het dus niet waar schijnlijk, dat op de voorgenomen salaris korting wordt teruggekomen? vroegen wij. Dit schijnt uitgesloten antwoordde dc mi nister. Natuurlijk is een besluit «nis dit nipt genomen dan na zeer ernstig beraad. Er thans op terug te komen zou nog erger zijn dat het niet genomen te hebben. Afgezien van al het andere bedenke men eens, welken indruk dit in Indië zou maken, waar de be kende beweging nieuw voedsel zou krijgen, en welke hinderpalen door zulk een antece dent in den weg zouden worden gelegd aan maatregelen van soortgelijken aard. die in de naaste toekomst elders noodig zullen blijken. De minister houdt zich overtuigd, dat ook de betrokkenen spoedig zullen in zien dat het mede in hun belang is, dat de regeering tijdig tot dezen maatregel is over gegaan. Ware langer gewacht en waren dien tengevolge ook andere besparingen die 6teeds belangen kwetsen minder gemak kelijk aannemelijk te maken en door to voe ren, dan zou binnenkort het te brengen of fer grooter zijn geweest. Het Is niet onmo gelijk dat, daarvan in andere openbare li chamen eerlang de ervaring wordt opge daan. Dc minister eindigde met het vertrouwen uit te spreken dat dc nuchtere zin en hel saamhoorigheidsgcvocl van ons volk belang rijke facloren zullen zijn om ons door de moeilijkheden van dezen tijd heen te hel pen. De schrijver van Dolle Hans' zestig jaar Heden, 30 September, wordt de schrijver van „Dolle Hans" zestig jaar. Jan Fabricius niet te verwarren met zijn zoon Johan, den romanschrijver is in alle opzichten een self-made man aldus het Handelsblad, dat dan verder gaat: Hij is eerst in zijn geboorteplaats Assen krullejongen bij een aannemer geweest en daarna zettersraaatje aan dc „Provinciale Drentsche en Asser Courant". In Indië wist hij zich op te werken tot chef van een drukkerij te Batavia en vervolgens tot di recteur van de „Preangerbode" te Ban doeng. Voor gezondheid ging hij naar Ne derland terug en werd hoofdredacteur van dezelfde .Asser Courant", waar hij zijn journalistieke loopbaan als zettersleerling was begonnen. Daarna tusschen 1900 en 1905 was Fabricius achtereenvolgens di recteur van ,.De Spaarnebode" te Haarlem, „De Nieuwe Courant" in Den Haag en ad ministrateur van het „Soerabayasch Han delsblad". Hij keerde naar het vaderland terug en schreef in 1906 zijn eerste tooneel- stuk: „Met den handschoen getrouwd." JAN FABRICIUS. Fabricius had toen nog bijna geen tooneel gezien. Maar te Amsterdam zag hij den ouden Frits Bouwmeester spelen, in wat wij tegenwoordig „een sterk speelstuk" zouden noemen. Hij kwam zeer onder den indruk hij is altijd een heftige, impul sieve natuur geweest schreef een bewon- derenden brief en leerde Frits Bouwmees ter kennen, die op het punt stond naar In dië te gaan. De acteur vond dat deze journalist gezonde begrippen over tooneel had. „Schrijf een stuk voor mij, dat ik in Indië kan spelen", vroeg hij hem. En bin nen zes weken schreef Jan Fabricius zijn eerste stuk „Met den handschoen ge trouwd". Maar zijn „lastgever" was intus schen al naar Indië vertrokken. De Raad van Beheer van de Kon. Ver. „Het Neder- landsch Tooneel" weigerde het stuk, om dat men de hoofdrol van den planter te crü vond Maar Van Eysden durfde het aan en in 190? werd Fabricius' debuut bij de Rotterdammers, met Nico de Jong en Alida Tartaud in de hoofdrollen, een groot succes, dat spoedig gevolgd werd door „Een zaam" en „De rechte lijn". Daarna ging Fabricius weer naar Indië, waar hij in 1812 en 1913 hoofdredacteur was van het „Bataviasch Handelsblad", dat intusschen reeds is verdwenen. In bet be gin van den oorlog woonde hij in Parijs, maar al spoedig keerde hij naar Nederland terug en in die eerste oorlogsjaren, toen de belangstelling voor het inheemsche too neel toenam en er weinig nieuwe stukken uit het buitenland kwamen, was Fabricius een tijdlang „de man der toekomst". On danks de niet altijd gunstige critieken, be haalden zijn stukken als „Onder één Dak", „Totok en Indo" en vooral „Dolle Hans" bij het groote publiek stormachtige suc cessen, waartoe het pathos en het idealisme van deze stukken alle aanleiding gaven. Op ons „officieele" tooneel, dat in dien tijd meer dan ooit op „literaire" verfijning uit was, heeft Fabricius zich niet lang kun nen handhaven. Maar des te meer beteekent zijn oeuvre nog altijd voor Vlaanderen, Friesland, Groningen en NedcrDuitsch- land. Niet alleen omdat Vlaamsche en an dere nationalisten in figuren als „Dolle Hans" zich zelf willen terugvinden, maar ook omdat dit volkstooneel .met zijn sterke, maar vaak ietwat grove of sentimenteele effecten daar beter aardt. Volkstooneel is steeds Fabricius' ideaal geweest en het is wel merkwaardig, dat hij in Holland nooit vasten voet in een volks schouwburg heeft kunnen krijgen en dat hij bij ons zich meer en meer tevreden moest stellen met dilettanten-opvoeringen. Een lijd lang heeft Fabricius samenge werkt met Louis de Vries, een tijd lang is hij zelf directeur geweest van het Haag- sche Odéon, maar een tooneelschrijver-di- recteur als Heyermans is hij nooit gewor den. Zijn latere stukken als „Nonni", „Son- na" en ,Hans Hopper maakt carrière" zijn in Amsterdam weinig bekend geworden en „Hein Roekoe" dankte zijn succes voorna melijk aan Louis Bouwmeester. In het buitenland vond Fabricius herhaal delijk waardeering. Zijn „Dolle Hans" werd onder den titel „Insult" te Londen een suc ces, maar „A Knight Passed By" moest er al spoedig na dc „oerpremière", van het repertoire worden genomen. „Ynske", het „noordelijke" stuk, dat in ons land geen op gang maakte, oogstte te Oslo in de Noor- sche vertaling veel bijval en hoe populair in Noord-Duitschland de plat-Duitsche ver talingen van Fabricius' stukken zijn, blijkt wel uit de wijze, waarop in Hamburg zijn zestigste verjaardag wordt gevierd. BESTEKKEN VOOR ARBEIDERS WONINGBOUW. Geweigerde voorkeur voor Ne- derlandsche werkkrachten. Het Ned. Corr. Bur. meldt ons uit Den Haag: Naar aanleiding van een bericht in het „Utrechtsch Dagblad", volgens hetwelk aan de R.-K. Bouwvereeniging „Volksbelang" te Sas van Gent, die met steun van het Rijk een complex arbeiderswoningen gaat bou wen, en in het bestek wilde bepalen, dat uitsluitend Nederlandsche werkkrachten mogen worden tewerkgesteld, van uit Den Haag zou zijn bericht, dat een dergelijke clausule niet toelaatbaar is, is ons bij in formatie gebleken, dat inderdaad bezwaar wordt gemaakt tegen beperking van den aannemer in de keuze van werkkrachten bij den bouw van arbeiderswoningen met Rijkssteun, aangezien de ervaring heeft ge leerd, dat elke zoodanige beperking leidt tot verhooging van den prijs en daardoor ten nadeele komt van de arbeiders, voor wie de woningen bestemd zijn. DE VOORDRACHT VAN PROF. PICCARD. 's-Gravenhage, 29 Sept. Z. K. H. Prins Hendrik heeft aan het weekblad Het Leven, dat prof. Piccard uitgenoodigd heeft Vrijdagavond in den Dierentuin een voor dracht te houden, doen weten dat Z. K. H. deze voordracht zal bijwonen. Ook in de uiting van den waren humor zal de tragiek niet ontbreken. ALB. VOGEL. Uit het Engelsch van MORICE GERARD door W. v. E.—v. R. 26 Waar zijt gij?, vroeg hij. Hij zag niets dan de heidegrond en de in elkaar ge strengelde stekels van de brem. Hier op den bodem van dc spleet, met een gebroken been, en heelemaal bont en blauw, antwoordde een zwakke mannen stem. Weet ge zeker, dat Uw been gebroken is?, vroeg dokter Morpeth. Hij herkende de 6lem van den speurder niet als die van iemand uit die streken. Ja, ik weet best, wat een gebroken been is! Ik lig hier al een uur, denk ik; maar het lijken er wel tien! Ik voel me nu wel wat zwak, moet ik U zeggen. Ik pro beerde er zelf uit te kruipen, maar het ging niet, het was te steil. Ik dacht al, dat ik hier tot morgen zou moeten blijven lig gen! Ik geloof, dat ik huilde van vreugde, toen ik Uw stem hoorde! Ik weet niet, wie U bent! Plotseling klonk een andere stem, die zelfs den dokter deed opspringen, en hem bijna dc lantaarn uit de hand deed val len: - Hebt U daar beneden iemand gevon den, dokter? Ik meende een menschelijke stem te hooren roepen, en daarom liep ik hier zoo hard ik kon heen. Ben jij het, Ducros?, vroeg de man in de kloof, en daarop volgden eenige ver- wcnschingen, die wij niet zullen neerschrij ven. Wenlove want die was het natuurlijk, die op den bodem van dc kloof lag, deed er niemand aan twijfelen, wien hij dc schuld van zijn ongeluk gaf. De vloeken, die geuit werden, deden niet aan zwakte denken, tot de dokter hem het zwijgen op legde. Luister eens. vriend, sprak hij, je doet beter niet zulke taal te laten hooren. Als je niet zwijgt, laat ik jou en je vriend hier achter, om het samen uit te vechten, en ik ga weer naar mijn eigen werk terug. Ik verkies niet den halven nacht voor jou te verliezen. Ik weet niet. wie u bent, antwoord de de dcteclive boos. Hoe weet ik, of u niet met dat bec6t samenspant? Hij is niet erg beleefd, verontschul digde Ducros. Ik begrijp niet, wat hij be doelt! Alsof ik er iets mee te maken heb! Ik ken den man ternauwernood: hij is een kunstenaar of zoo iets, geloof ik. Ilij komt me niet eens dagelijks onder de oogen, voor zoover ik weet! Daar heb ik niets mee te maken! Ik moet hem hieruit halen en naar zijn bed brengen, om zijn heen te zetten, dat ge broken is, zooals hij beweert Hebt ge een touw bij de hand? Zoo niet, dan moeten wij naar beneden zien te ko men en hem er uit dragen. Ducros had geen touw, dus daalde het vreemdsoortige paar een eindje verder op, waar de spleet meer helde dan daar. waar Wenlove er in was gevallen, naar beneden en slaagde er na veel moeite en behendig hcid in den gekwetsten man naar de oppervlakte van de heide te br'mgen. Toen zij met hun last boven waren gekomen, was de detective in zwijm gevallen en hij bleef, hoewel hem ecnige malen wat bran dewijn werd ingegoten, in dien toestand, tot hij in het dorpsziekenhuis m bed was gelegd. Toen Wenlove in het karretje was getid, verdween Ducros even vlug cn bijna even geheimzinnig als hij verdwenen was. Dokter Morpeth onderzocht het gekwet ste rechterbeen cn zag, dat het een enkel voudige breuk was. Ilij zette het, geholpen door de verpleegster, die in het ziekenhuis woonde, en die inderhaast geroepen was. Ziezoo, beste kerel, nu moet je maar eens een poosje op je rug blijven liggen, merkte de dokter op, maar dat zal je geen kwaad doen. Waarom je bij nacht over de heide awaaldc, is mij een raadsel! De detective had ecnig voedsel gebruikt en voelde zich nu wat beter. Hij had zijn verstand genoeg bij elkaar, om tegenover den dokter niets los te laten; hij betreurde het toch reeds, dat hij zijn tong niet in bedwang had gehouden, toen h«j de stem van den gewezen mijnwerker had ge hoord. Ik ben dol op avondwandelingen, was de eenige uitleg, dien Wenlove gaf. Ja, we moeten allen boeten voor onze kleine zwakheden, merkte de dokter schert send op Die van U zullen U eenigen tijd verhinderen kwaad te doen! Hij was ecnigszins bcleedigd, dat Wenlo ve zoo gesloten was, want hij had hem ten slotte gered! Het was heel duidelijk, dat er meer achter stak dan de patiënt wilde be kennen. .Den volgende morgen kwam Squire Jack Mark Wenlove bezoeken, en werd in de slaapzaal gebracht, waar deze de eenige pa tiënt was. Nadat clc bezoeker zijn deelneming had betuigd, vroeg hij: Hoe gebeurde het eigenlijk? Wenlove knarsetandde. Ik ging Ducros na, en dacht, dat ik zoo slim te werk ging. dat hij het niet merkte ITij liet mij klimmen en dalen cn voerde mij tenslotte naar de kloof. God, wat een sukkel ben ik geweest! vergeef mij, mr Myddleton, maar hij liet de lantaarn op en neer dansen, alsof hij plotseling was gaan hardloopcn. Ik liep ook hard en voelde me meteen in de diepte vallen. Ik trachtte mij aan iets vast te grijpen, waardoor ik alleen bereikte, dat mijn handen werden ontveld. Toen bereikte ik de bodem en moet het be wustzijn hebben verloren. Toen ik bij kwam, meende ik een hatelijk lachje dicht bij mij te hooren. Het deed mijn haren ten berge rijzen en ik was werkelijk een oogen blik te banc om te roepan. Wenlove hield de gebalde vuist boven de dekens, alsof hij gaarne iemand zou hebben geslagen. Ik schaam mij te moeten bekennen, dat die beestachtige manier van doen op mijn zenuwen werkte. Deed Ducros dat? vroeg Myddleton deelnemend. Hij is werkelijk een zwarte kraai, zooals men hem noemt, Ja, het was heel zeker Ducros! Ik zal het hem betaald zetten! Het ellendigste is. dat ik door dat been minstens een maand gedwongen ben te blijven liggen, en dat wij nog niet" verder zijn met het opsporen van het koper, dan wij eerst waren! Ik moet het nu aan U overlaten, mr. Myddleton en ik hoop, dat U meer geluk zult hebben dan ik! Goed, ik zal zien wat ik doen kan. En na ecnige vriendelijke woorden verliet de Squire hem. Buiten de deur ontmoette hij juffrouw Keigwm. Ik heb juist Uw nieuwen patiënt een bezoek gebracht, juffrouw Mildred. Hij schijnt nog al opgewekt, hoewel hij zegt, dat hij bont cn blauw is en een gebroken been heeft opgeloopen bij het werkje Ik kan mij niet indenken, hoe dat al les gebeurde. Het lijkt zoo'n vreemde plaats om des nachts heen te gaan! Squire Jack vertelde haar daarop alles, wat hij juist vernomen had. Verandert dat niets aan Uw verzoek, die mannen ongemoeid te laten? vroeg hij met eenige gestrengheid. Het gebeurde had hem zeer op Ducros vertoornd. Ik geloof, dat Ducros het verdient, maar George Manson heeft er niets mee te maken gehad. Zijn dochtertje is zeer ern stig ziek, en daar ik pas van „De Klippen" kom, weet ik, dat hij gisteren en vannacht in het geheel niet uit is geweest, voegde zij er zachtjes bij. Margaret vertelde mij maar dat is nu nog een geheim dat haar man reeds lang heeft ingezien, hoe slecht hij gehan deld heeft; dat do ziekte van het kleine meisje, dat hij boven alles lief heeft, een anderen man van hem heeft gemaakt cn dat hij bij de eerste de beste gelegenheid bij U wil komen en U alles wil bekennen. En hoe moet het dan met zijn kame raad gaan? Die schijnt niet veel berouw te hebben, te oordeelen naar het gebeurde van dezen nacht. v ÏWordt vervolgd! I

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 5