Ante rsfoor isch .Dao'hladf BALLY Herfstmodellen JohBottinga ^4/s de winter komt. Sluit U aan bij de Amersfoortsche Radio Centrale HET SPOORVUEGTUIG IDE GROOTSTE EN MODERNSTE ELECTRISCHE CENTRALE VAN EUROPA DE ENERGIE VAN EEN HALF MILLIOEN P.K. HERINNERING AAN ROYAARDS. LIEFDE. HET FORCEEREN VAN BOL- EN KNOLGEWASSEN BINNENSHUIS. V V LANGESTRAAT 28 - Tel. 59 2oi\da gsbla cL i I: Vari Aef Het verhoogt Uw gezellig heid in huis Kantoor: Telefoon Lange Bergstr. 13 462 door H. G. CANNEGIETER. Toen honderd jaren geleden de stoomtrei nen de omnibussen vervingen, dacht men hiermee het toppunt van de beschaving te hebben bereikt. Wat hebben we gelachen, toen onlangs ter gelegenheid van een jubi leum de paardentram nog eens uit het mu seum gehaald werd! Eenmaal is deze paar dentram het wonder geweest van den mo dernen tijd. Nu kijken onze kinderen al op van hun spel, wanneer achter door het weiland een stoomtrein voorbijrijdt. Wat een mal mira kel, zoo'n ouderwetsche locomotief, die puf fend en zwoegend zijn wagensleep voort zeult! Hoe kort is het nog maar geleden, dat wij met trots en bewondering diezelfde „jumbo" gadesloegen, het ontzagwekkend monster, dat den rijtijd van de sneltreinen al weer zoo'n stuk had verkort! Thans is alles geëlectriseerd en juist had den we elkander afgevraagd, of het nage slacht op zijn beurt nog eenmaal ook om onze bewonderde electrische treinen zou lachen, of we lachen reeds zelf! Het is slechts een kwestie van enkele jaren meer, of honderd kilometer in het uur is een slakkengangetje geworden. Het spoorvlieg- tuig heeft zijn intrede gedaan en wie nog een jaar of twee drie voor den boeg heeft, zal het beleven, dat hij met driehonderd vijftig kilometer in het uur voortsnelt over de gladde banen, waarlangs de luchtschroef den bliksemtrein voortdrijft. Kruckenberg, of is het Wiesinger?, heeft met zijn uitvin ding nogmaals een omwenteling in het ver keer aangebracht. Het spoorvliegtuig, het voertuig van de toekomst. Hoelang, of liever hoe kort zal ook deze toekomst weer duren? Aan de ver snelling komt nimmer een eind; de driehon derd vijftig kilometer per uur zullen er vijf honderd, duizend, vijfduizend worden, naar mate de ontwikkeling voortschrijdt. Moeten wij juichen? Zijn Kruckenberg en Wiesinger verlossers der menschheid ge worden? Is het spoorvliegtuig een nieuw middel tot levensgeluk? Dit zou zoo zijn, indien snelheid op zich zelf beteekenis bezat en doel zou kunnen wezen. Maar de nuchter nadenkende vraagt zich af: wat is er gewonnen, wanneer men tweemaal of tienmaal zoo spoedig als than6 Parijs of Warschau bereikt? Is het ginds zooveel beter of prettiger dan hier? De snelheid maakt het bestaan tot een vlucht. Een vlucht heeft alleen zin, wanneer doel en uitgangspunt belangrijk van elkan der verschillen. Men vlucht uit een bran dend huis, uit de slavernij, voor den vijand. Men vlucht naar zijn land, uit heimwee; naar zijn werk, uit verveling; naar zijn aan gebedene, uit liefde. Maar naarmate do snelheid van het ver keer toeneemt verdwijnt het verschil tus- schen steden, landstreken en volken. Men bemerkt niot meer, of men te Berlijn of te Londen of te Chicago wandelt, winkelt of zaken doet. Nauwelijks onderscheidt men een IJslander van een Japanner en een Chi- neesch landhuis van een Californischc farm. Wat moet de kosmopolitische mensch met dit zich steeds sneller verplaatsen? Wat zoekt hij, dat elders andera of beter is dan tehuis? Is dat doelwit zoo iets buiten gewoons, dat elke seconde, die er hem noo- deloos van scheidt, als verspilling moet gel den? Maar heeft hij dit doelwit bereikt, dan snelt hij even onstuimig terug. Het genot schijnt in de verplaatsing zelve te liggen. En inderdaad is reisgenot iets van wezenlijke waarde. Een schat, welke geluk kig allengs onder ieders bereik komt. Maar reisgenot wordt geput uit hetgeen men onderweg tot zich neemt. Om te zien en te hooren, om waar te nemen en op te mer ken, heeft men een zekere mate van rust noodig. Wanneer het verkeer niets dan op letten wordt en uitkijken naar dreigend ge vaar, kan men moeilijk van reisgenot spre ken. Wat merkt de voortjakkerende chauf feur of motorrijder, wat de in 't gedrang balanceerende fietser van de natuur of de architectuur rondom hem? De wandelaar heeft meer tijd noodig, maar hij trekt dan ook profijt van deze „verspilde" minuten. Het is de vraag, of de rit in het spoor vliegtuig dezelfde genoegens zal opleveren, welke wij in den ouderwetschen stoomtrein hebben genoten. Het uitzicht, do sfeer, de onderlinge ontmoetingen, welke to grooter waarde kregen naarmate de reis nog langer duurde. Zeker, ook snelheid op zichzelf schenkt genot. Met vreugde ruilt het kind op de ker mis den paardendraaimolen voor do stoom- carroussel en de stoomcarroussel voor de tobogan. Maar is de moderne mensch tot de kindsheid teruggekeerd, dat hij het ver keersmiddel tot een kermisvermakelijkheid heeft verlaagd? Wij verplaatsen ons al sneller en snel ler, het zij zoo, maar dat de snelheid als middel en Als doel het eenige en het hoogste zou zijn, blijft onderhevig aan twijfel. door Dr. Ir. E. REHMER Directeur van het electrisch bedrijf te Berlijn. In een ruime, lichte kamer, waarin het daglicht binnenvalt door een glazen dak, zit een gemoedelijke man cenn pijp te roo- ken, terwijl hij zijn oog gevestigd houdt op 't trillende wijzertje van 'n contrólc-instru mentje, dat voor hem op den tafel ligt. Dat is de koortsthermometer, die aan moet ge ven of in het groote lichaam der controle alles in orde is. Deze man behoeft slechts op een knopje te drukken, om het levens licht uit te blazen. Hij is het centrale her- senstelsel ervan. Van hieruit loopen de ze- nuwstrengen, die de werkzaamheid der groote aderen met hun honderdduizend paardekrachten metende energie regulee- ren. In deze kamer komen alle kabels sa men enkel om te laten zien dat ze goed werken, voordat zij hun verdere reis gaan beginnen. Zij vervoeren de reusachtige elec trische energie, die in de hal daarnaast wordt opgewekt. Wie wekt die energie eigenlijk op? Groote monsters, op den vloer vastgeklonken, die elk zoo sterk zijn als 35000 paarden. .Tur bo-aggregaten" worden ze door den vak man genoemd. Zij hebben een vreeselijken honger en dorst. Van de langsstroomende Spree moest een arm worden afgesplitst om het noodige koel- en voedingswater te verkrijgen. Door allerlei roosters en reini gingsinrichtingen wordt het water naar de drie groote, horizontaal liggende centrifu- gaalpompen gebracht, die het door meter- dikke buislcidingen naar het ketelhuis drij ven. Er moest een compleet onderaardsch kanaal worden aangelegd om die buislei dingen op te nemen. De druk is zoo groet, dat men de buizen niet als gewoonlijk deer schroefsluitingen met elkaar verbonden heeft, doch ze aan elkaar moest lasschen. Nérgens mag het water doorheen kunnen sijpelen. Zijn weg wordt het nauwkeurig voorgeschreven en leidt naar de ketels cn koclkamcrs. In de groote ketels wordt het vloeibare element der ouden in stoom veranderd door het hclsche vuur, dat onder de ketels raast. Het is een echte heksensabbat. De bruid is de wind: de luchtstroom der indrukwek kende ventilatoren cn de trek der 110 M. hooge schoorstecnen. Zij vereenigt zich met de gloeiende steenkolen, die langzaam op beweegbare roosters voortschuiven. Er heerscht een temperatuur van meer dan 1000 graden in deze hel, waarin men slechts door een venster een blik kan werpen. On ophoudelijk, onverbiddelijk nemen de roos ters de gloeiende kolen met zich mee en werpen ze, nadat het laatste beetje warmte eruit gehaald is, in dooftrommels. Nu zijn het nog maar slakken. Met 6talen tanden worden ze fijngemaakt en vervolgens uit gestort in een afloopcnde goot, die ze naar buiten brengt om verder verwerkt te wor den tot materiaal voor het aanleggen van wegen of tot stecnen voor het bouwen van huizen. Het water van de Spreo lescht den dorst van de monsters in de machinehal en de steenkolen stillen hun honger. En hun honger is niet minder hevig dan hun dorst. Evenals de watervoorraad moet ook de steenkolenvoorraad op peil gehouden wor den. In 'n kunstmatig haventje, 'n vierkante verbrecding der Spree, komen de booten met de zwarte diamant aan. Vanaf een brug grijpt een machine naar beneden om eiken keer 3000 K.G. kolen op te trekken en in een trechter te laten vallen. Vandaar komen zij op een band zonder eind, die ze 26 M. hooger brengt cn daar in de kolen bunkers boven de ketels laat vallen. Auto matisch stort de steenkool verder naar be neden in het helsche vuur. Wat er meer aangevoerd wordt dan de groote centrale kan verslinden, wordt in speciale goten automatisch gesorteerd cn bewaard. Al die zwarte massa's worden eens om gezet in electriciteit, die door dikke kabels naar het transformatorenstation wordt ge leid, om onder hooge spaning in de mil- lioencnètad voor de menschen te gaan wer ken. Zij gaat naar de fabrieken om de ma chines aan te drijven, zij laat treinen rijden en verlicht de straten cn huizen, zij komt zelfs wel op een éénzaam dakkamertje om een naaimachine te bewegen. Overal doet de in electriciteit omgezette steenkool zich gelden. En één mensch in de lichte boven kamer van de centrale beheerscht die ver andering van zwarte steenkool in stralend wit licht, zonder daarvoor iets anders te moeten doen dan de bewegingen van een wijzertje te controleeren. Dat kleine wijzer tje voor hem op den tafel waarschuwt hem tijdig. Het waakt over de centrale, opdat elke electriciteitsverbruiker rustig kan gaan 6lapen met de zekerheid dat hij ook 's nachts zijn lamp zal kunnen aandraaien of zijn electrische kachel kan aanzetten. De nieuwe Centrale-West is vooral voor technici in menig opzicht zeer interessant Het doel ervan is, een stroom te leveren op die uren, dat er het meeste verbruikt wordt. Waar deze centrale dus telkens niet meer dan enkele uren werkt, moet zij aan bij zondere eischen van spaarzaamheid voldoen en snel in- of uitgeschakeld kunnen worden. De Centrale-West heeft half zooveel ketels, maar dubbel zooveel turbines als de cen- trale-Klingenberg. Bij het in- en uitscha kelen van de centrale behoeft daardoor tel kens een kleine massa in beweging te wor den gezet, vandaar dat er ook minder tijd en brandstof mee verloren gaat. Als er plotseling veel stroom noodig is, kan door het in werking stellen van tur bines dadelijk aan de behoefte worden vol daan. Het i6 n.l. niet voldoende, dat er electriciteit wordt voortgebracht; de stroom moet ook op elk gewenscht oogenblik en in elke gewenschte hoeveelheid aan het net worden onttrokken. Soepele werking is dus noodzakelijk en ook het steenkoolverbruik moet dienovereenkomstig geregeld kunnen worden. De verbranding is zoodanig gere geld dat voor het eerst in Duitschland on gesorteerde kolen kunnen worden gebruikt. Het inknopen der kolen levert daardoor minder bezwaren op; men is niet meer aan een bepaalde 60ort gebonden, doch koopt, wat op het oogenblik onder de gunstigste voorwaarden te krijgen is. Verder zijn de beide concurreerende sy stemen van verhitting, die van Bailey en die van Tailor, beide uit Amerika afkom stig, voor het eerste op groote schaal naa6t elkaar uitgevoerd. Hierdoor is vergelijking, ook met betrekking tot verschillende soor ten van steenkolen, mogelijk geworden, waarmee aan de techniek en industrie een grooten dienst is bewezen. Dit pionierswerk zal ongetwijfeld aller waardeering verwer ven. Ook het kolentransport op deze groote schaal is iels nieuws Bovendien kunnen de uit de booten of goederenwagens opge haalde kolen, inplaats van voor eigen ge bruik in' den (rechter te worden gebracht, ook overgestort worden op andere vervoer middelen, die ze dan naar'n andere centrale kunnen brengen, waar ze meer noodig zijn. Ook hier dus een prijzenswaardige soepel heid van het bedrijf. Dit blijft trouwens voor een groote stad als Berlijn met haar zeer uiteenloopende behoeften een eerste vcreischte. Daarom is een groot aantal centrales beter dan één monsterachtig groote. Een storing in den toevoer van electriciteit beteekent n.l. in het zakenleven soms een onberekenbare indirecte schade. Bij een groot aantal cen trales behoeft men daarvoor practisch niet te vreezen. En voor de uren van het groot ste verbruik heeft men dan nog de Cen trale-West gebouwd, die als een model inrichting kan worden beschouwd. Henri Morricn vertelt in „De Vonk'*: Dat wijlen dr. Royaards een groote voor liefde had om lang, zéér lang te repeteeren, dat wisten wij. Dat hij ook een zéér groote liefde en voorkeur had om lange namen uit te spreken, liefst met de voornamen er bij, b.v. „Neeêen, meneer Oscar Bagialoepi van Tourniairc" of: „Neeêen mevrouw Betsy Ranoetsi van Beekman'', waarbij zijn prach tig geluid dan zoo uitstekend te pas kwam, dit wisten wij ook. Maar, wat wij allen nog niet wisten, is, dat Royaards niet alleen directeur-regisseur was, maar ook deed aan de edele spraak leer en ademhalingsgymnastiek. En dat al les kosteloos, zoo maar onder het repetee ren door. B.v.: „Meneer de graaf, daar is een dame om u te spreken". „Neen", zei Royaards dan tegen het kameniertje: „Niet meneer de graaf, daar is een dame om u te spreken'', maar: „Meneer de graaf adem daaraar is een dame om u te spre ken'. „Nou u!" 't Kameniertje weer: „Meneer de graaf r— adem daar is een dame om u te spre ken". Royaards weer: ,,Neeèe, m'n God, neeêee! Niet: meneer de graaf adem u haaèalt adem en zegt dan: daar&ar is een dame om u te ëpreken. Nou u!" t Kameniertje weer: „Meneer de graaf (ze haalt diep adem), daaar is een dame om u te spreken". Royaards: „Goed zoo. meid, goed zoo!" Eindelijk de beurt van opkomst van Carel van Hees. Nu moet u weten, dat van Hees voor het eerst bij Royaard's gezelschap was aangekomen en dit zijn eerste rol, én ook zijn eerste repetitie was. Van Hees dan, half lamlendig door die voorafgaande ademha- lingslcs, komt op met zijn rol in de hand, vol goeden moed, wil zijn mond open doen om te spreken, maar, voor hij dit nog had kunnen doen, riep Royaards: „Maar m'n God, meneer van Hees, u haalt nou heelc- maaüal geen adem!" „Dat wil ik wel geloöven, meneer Roy aards', zei van Hees. „Ik heb ook hcele- maaual nog geen woord gezegd door ROBURT DUN. In een onzer Noordzec-badplaatsjes, welke doet er minder toe, ontmoette ik hen. Ze vormden een vreemd echtpaar. Hij, wien men het kon aanzien, dat hij een bijzonder knap man geweest moest zijn, was totaal 'n wrak. Eén arm weg, de andere nagenoeg machteloos, verlamd, het gezicht zwaar verminkt en half blind. En zij, een niet meer jonge vrouw, van een stille, weinig in het oog vallende be koorlijkheid. En hoe innig was hunne verhouding Het lag niet in uiterlijkheden. Zij spraken be trekkelijk weinig met elkaar en dan nog heel gewoon en eenvoudig. Maar men voel de uit alles, dat uit den oneindig teedcren blik, dien de vrouw soms op haar invaliden echtgenoot sloeg, uit de wijze waarop zij zijn wagentje voortbewoog of zacht de kus sens onder het verminkte hoofd terecht schikte, een groote liefde sprak. En wan neer ik hen zag, voelde ik dat aan hen een geschiedenis verbonden moest zijn; dat deze beide menschen onder de allermoeilijkste omstandigheden tot elkaar gekomen waren. Betrekkelijk spoedig had ik kennis met hen gemaakt. En op een stillen, warmen avond, terwijl de zee haar eentonig lied ruischte en de avondwind over het strand en den boule vard streek, vernam ik van den invalido hun geschiedenis. „Het is ruim acht jaar geledenbe gon hij. „Ik bracht mijn vacantie door te H., in Gelderland. In het pension waar ik ver toefde, logeerde ook een familie, welke ver gezeld was van een verpleegster. Deze ver pleegster, als ik mij iien tijd herinner, was niet wat men mooi noemt. Een slank fi guurtje, een zacht gezichtje en lieve, blauwe oogen, dat had ze. Maar overigens niets in het oog vallcnds. En uit tijdverdrijf maakte ik haar het hof. We wandelden 's avonds door de prach tige streek, waarin H.ligt, wc leenden boeken van elkaar en somtijds, als ze 's avonds piano speelde, stond ik naast haar Geen oogenblik dacht ik met ecnigen ernst aan haar, ze was niets voor mij dan een middel om den tijd te verdrijven. En geen oogenblik dacht ik er aan, dat zij het wel licht anders opnemen kon. Dat was eigenlijk niet meer dan natuur lijk. Ik was jong, gezien, had een goede positie en genoot het leven met volle teu gen. Na verloop van eenige jaren trouwde ik, met een meisje dat ik aanbad, een beeld schoon verwend schepseltje. Dat was het be gin van mijn ongeluk. Vier jaren zijn we getrouwd geweest, dat wil zeggen, vier jaren lang maakte zij mij het leven tot een hel. Toen stierf zehaar dood was een verademing. Ik had een gevoel alsof ik met het leven had afgedaan. Zonder illusies, had ik niets meer te verwachten dan een traag, eentonig bestaan, bovendien in tamelijk bekrompen omstandigheden, daar ik al ecnigen tijd buiten betrekking was. Na verloop van tijd gelukte het mij een positie te verwerven in het laboratorium, ik was chemicus, van een groot bedrijf. En toenop een middag met proeven bezig zijnde, sprong een der retorten uiteen; ik kreeg den mhoud over mij heen en dat maakte mij tot wat ik nu ben. Een flauwe glimlach kwam op het gelaat van den invalide. „Kunt U zich voorstellen wat ik gevoelde, toen ik na ecnigen tijd begreep wat er ge beurd was? Toen het mij plotseling in één oogwenk duidelijk werd, dat ik zou leven als 'n wrak, een afgrijselijke parodie van wat ik geweest was Ik herinner mij dat ik doktoren en ver pleegsters met verwijten en beleedigingen overlaadde, omdat zij mij niet lieten ster ven, doch integendeel alles in het werk stel den, om mijn ellendig bestaan te rekken Ik herinner mij ook, dat ik meer dan één poging tot zelfmoord gedaan heb. Maar naarmate ik herstelde, week die vertwijfe ling en maakte plaats voor een soort van bittere berusting. Op een morgen vond ik naast mijn bed een vaasje, gevuld met kleine, zoetgeurende bloemen. Ik slingerde het weg. Maar den volgen den morgen stonden de bloemen er weer doch thans liet ik ze staan. Eiken morgen stonden er frissche bloe men en langzamerhand gewende ik mij er aan, ze daar te zien. Het was het eenige wat in staat was mijn belangstelling te wek ken. In zekeren zin redden die bloemen mij het leven Ik vernam ook, wie ze daar neerzette. Een zuster. Ik herinnerde mij hoe dikwijls ik haar gestalte gezien had in die vreeselijke dagen, die achter mij lagen. Maar nu ik boter werd, scheen het mij toe, alsof zij min der dikwijls kwam. Eenmaal echter zag ik haar weer en on danks do jaren die er verloopen waren, herinnerde ik mij haarhet was de ver pleegster uit mijn vacantietijd te H. Ik voelde dat zij mij ook herkend moest hebben en ik verwachtte tenminste dat haar zorg voor mij verminderen zou. Maar dat gebeurde niet. „U weet toch wie ik ben, niet waar vroeg ik op een keer. Ze knikte zwijgend cn glimlachte. Toen werd ik als razend. Ik schreeuwde haar alles toe, mijn bedrog, mijn huwelijk, al wat donker en slecht was in mijn leven. „Je ziet dus, dat je wijs zoudt doen mij aan mijn lot over te laten. Wat wil je ook overigens nog vau mij „Niets wil ik van je", zei ze. „Maar ik heb je liefgehad, vana»* het oogenblik dat ik je voor het eerst zag, jou, en niemand an ders. Ik heb het altijd wel begrepen, dat ik niets voor je was en ik wil het je thans niet lastig maken, -Heenik wilde je vragen, thans nu je arm cn ongelukkig bent, mij toe to staan, je het leven zoo gelukkig mogelijk te makenzonder je ooit tot last te zijn." „Wat zal ik zeggen", hernam hij droomerig. „van wat ik toen gevoelde Ik weet het nauwelijks zelf. Hot scheen mij alleen toe, alsof mijn verloren gezondheid, mijn hul peloos lichaam, mijn verwoest leven niets was en niet beletten kon dat een heerlijke toekomst voor rnij lag." Zijn stem stierf weg. Even later zag ik zijn vrouw uit de open werandadeur naar buiten komen, zich geruischloos voortbe wegend in haar witte japon. Haar mooie, zachte oogen gingen van hem naar mij cn ik zag, dat zij begreep. Veel liefhebbers van bloemen zullen er gaarne eenige moeite en kosten voor over hebben om in den winter en hot vroege voorjaar bloemen van eigen kweek in huis te hebben. Dit kan men vooral bereiken door het forceeren van bol- en knolgewas sen. Hiervoor komen o.a. in aanmerking: Tulpen, Hyacinthen, Narcissen. Crocus, Sneeuwklokje, Muscaria cn Chionodoxa. Van al deze gewassen nemen we eerste kwaliteit bollen en knollen daar dan alleen goede resultaten verwacht kunnen worden. Ook moet men ze tijdig planten opdat ze voor den winter voldoende wortels kunnen maken. Het is nu reeds hoon tijd om daar toe over te gaan. Van Hyacinthen, Tulpen en Narcissen gebruiken we alleen die soor ten welke geschikt zijn om te forceeren wat we bij aankoop van de bollen opgeven. Om vroeg te forceeren gebruiken we bij voor keur de daarvoor geprepareerde bollen. We potten ze op in bladgrond met zand ver mengd of in zuivere tuinaarde. De bollen komen juist onder den grond zoodat de neu zen gelijk met de oppervlakte staan. Van Tulpen cn Narcissen plaatsen we 3 of 5 stuks in een geraniumpot; Hyacinthen plaatsen we elk afzonderlijk in een pot. Crocus, Chionodoxa, Muscaria en Sneeuw klokjes planten we liefst in ondiepe zaai- pannen of schotels op een afstand van een paar c.M. Na het oppotten graven we alles in op een droog, zoo mogelijk beschaduwd hoekje onzer tuin, waar we alles afdekken met een 10 c.M. dik aardlaagje. Wanneer het gaat winteren komt hierover nog een laag turfmolm, blad of stroo. opdat we ook bij strenge vorst de potten kunnen krijgen. Vanaf half Januari beginnen wc onze boll.-., binnen te brengen. Vooral Iïyacinthon en ook Tulpen plaatsen we aanvankelijk in het donker, eerstgenoemde zelfs tnidai de hlo~m knoppen flink zijn ontwikkeld; daarna prr>. komen ze voor het venster. Een en ander geschiedt in een verwarmd vertrek. Bij het forceeren van Crocus, Sneeuwklokjes, Chio nodoxa en Muscaria beginnen we vooral met een lage temperatuur. We plaatsen de pan nen direct voor het venster bij eer. kamer temperatuur van hoogstens 50 gr. Fahren heit. Overigens is voor nel forceeren een regelmatige temperatuur en vochtigheids toestand gewenscht. Men kan goede resul taten bereiken maar moet er dan ook vol doende zorg aan wijden. A. G. PANTOFFELS VAN GCUDVISSCHEN- Op een tentoonstelling van schoenen in Atlantic in de Vr>- S laten wa.s als nieuw ste modesnufje een paar pantoffeltjes uit de liuid van een goudvisch te zien, dat den indruk v/ekt of het \an goud of zilver is gemaakt. Do prij3 bedraagt ongeveer 150 gulden per paar, zocdai deze mode uiet spoedig erg algemeen zal werden.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 15