J Nieuw Parijs M. H. VAN RAALTE M. H. VAN RAALTE Langestraat 35. Tel. 308 Opgericht 1901 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac borden AFD. BONNETERIE MODERNE VESTEN met Russische kraag LUMBER-JACQUETS PULL-OVERS GOLF-JACQUETS WOLLEN JASJES ALPINES - CEINTUURS SHAWLS Zaterdag 17 October 1931 HET NEEFJE UIT INDIE TWEE BENGELS HOE HANS GENEZEN WERD door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk VII. Het vermiste Schrilt. Met een kleur van opwinding zocht Paula op oen morgen vóór zij naar school ging, liaar boekentasch door. Ze misto haar sommenschrift, maar al keek ze alles ook nog zoo nauwkeurig na, hot schrift was weg en.... bleef weg! Zij herinnerde zich heel duidelijk, dat zij het den vorigcn avond in haar tasch gestopt had, nadat zij haar som men er keurig in had overgeschreven. Het kon dus niet weg zijn en toch was het weg! Maar dandan moest iemand het er uitgenomen hebben! Even deinsde Paula voor die gedachte terug. Er was toch nie mand in huis, die haar zoo'n leelijko poets gespeeld zou hebben. Vader en Moeder na tuurlijk nief! Pim evenmin. Van hem kon ze natuurlijk niet zooiets denken. Hij hielp haar ijverig zoeken, keek ook den inhoud van zijn tasch na en was teleurgesteld over het feit, dat het schrift nog steeds niet te recht was. Maar wie kon het dan wel gedaan hebben? Jaap,...? Zou JaapNee dat geloofde ze niet! Waar w^s Japp? Wat teutte hij .vanmorgen toch met zijn ontbijt! Had hij dien brief uit Indië dan nog niet uitgelezen? Waar bleef hij toch? Ze moes ten hoognoodig naar school. Dan maar zonder schrift! Plotseling flitste hot onder het loopen door Paula's brein „Jaap hielp met opzet niet-zoeken, om dat hij er meer van weet!" Zij schrikte van haar eigen veronderstel ling. Zou zou Jaap werkelijk tot zoo iets in staat zijn? Ze kon het niet gclooven en tochwaarom bleef hij nu achter en liep niet zooals altijd met hen mee? Dan was er iets en dat dit „iels" in ver band stond met het schrift, kon zij niet meer uit haar hoofd zetten. Zij had zich dan toch niet vergist, toen zij bang was, dat Jaap haar broertje van haar wilde af halen. 't Was hem natuurlijk niet gelukt en dat kon hij haar, Paula, niet vergeven! Nu had hij wraak genomen. Wie zou zoo- iets ooit achter hem gezocht hebben? En Paula balde haar handen tot vuisten. Wat 'n geniepig jong! Maar ze zou 't hem betaald zetten! In draf hadden Pim en zij den weg naar school afgelegd, want door al het zoeken was het erg laat geworden. Pim, die wel zag, dat het gezicht van zijn zusje op „storm en regen" stond, oordeelde het raad zamer te zwijgen dan to spreken. Op eeni- gen afstand achter hen aan kwam Jaap ook al in draf. Vlak bij school had hij de anderen ingehaald. „Geef op mijn schrift!" beet Paula hem toe. „Welk schrift!" vroeg Jaap, die zóózeer door den brief van zijn ouders in beslag genomen was, dat hij op het doen en la ten der tweelingen niet gelet had. „Mijn sommenschrift natuurlijk!" riep Paula boos uit. „Maar dat heb ik toch niet!' zei Jaap en hij keek daarbij zóó onschuldig, dat Paula één oogenblik twijfelde. Maar een ander k o n het immers niet hebben en dus „Valscho jongen!" beet Paula hem toe. „Ik heb het werkelijk niet!" voerde Jaap tot zijn verdediging aan. „Je weet er in elk geval meer van!" „Maar ik heb jo schrift niet eens ge zien!" „Dat jok je! Je bent een echte lafaard!" Jaap's gezicht werd doodsbleek, terwijl hij zich op de lippen beet. Zonder een woord te zeggen, ging hij do klas in. „Lafaard!" had Paula hem toegevoegd. En hij wist toch werkelijk niets van het schrift af! Hoe kon zij zóó onaardig zijn?! In zijn verontwaardiging had hij niet ge hoord, hoe Pim na Paula's liefdelooze woorden tegen zijn zusje uitgevaren was, Misschien zou het hem als hij het ge hoord had getroost hebben! Dien morgen kon hij niet opletten in de les. Er was ook zoo heel veel, wat hij plot seling te verwerken had: de brief van Va der en Moeder, waarin ze hun verblijf in do binnenlanden beschreven en do onver wachte woede van Paula, terwijl zij hem allerlei onbillijke verwijten deed. Waar mee had hij die verdiend? Iiij wist immers niets van haar sommenschrift af! O, hoe kon zij toch zoo iets leelijks van hem den ken?! Maar dat zij hem' een lafaard ge noemd had, was nog het aller-, allerergste! Arme Jaap! Hij voelde zich diep onge lukkig en toen Paula na schooltijd niet op hen wachtte en hij alleen met Pim naar huis liep, zei hij geen woord over het ge val, dat hem toch zoo vrceselijk hinderde. Paula draafde vooruit en toen zij thuis was en de beide anderen zag aankomen, versterkte deze aanblik haar nog in haar overtuiging, dat het Jaap er alleen om te doen was, Pim van haar te verwijderen Zij gaf er zich heelemaal geen rekenschap van, hoe onbillijk, hoe vrceselijk onbillijk zij was. Het was Woensdag en dus had het drie tal een vrijen middag. Paula en Pim moes ten een paar boodschappen voor Moeder doen, maar Jaap ging niet mee: hij sloot zich in zijn eigen kamer op. Tante Rita meende, dat hij een brief naar huis schreef, doch dit viel Jaap te zwaar. Hoe kon hij opgewekt schrijven, terwijl er iets was, dat hem als lood scheen te druk ken? En Vader en Moeder alles vertellen? Neen, dat wilde hij niet! Misschien had Paula morgen al spijt ei> zou alles weer in orde komen. Klikken deed hij niet, al had Paula hem een lafaard genoemd! Na eenigen tijd doelloos voor het raam gestaan to hebben, begon hij eindelijk zijn huiswerk te makenè. Dit wilde maar lang zaam vlotten en toen hij er eindelijk mee klaar was, had hij hoofdpijn en was het etenstijd. Aan tafel was hij bleek cn stil en op Tante's vraag, wat hem scheelde, kon hij naar waarheid antwoorden: „Ik heb hoofdpijn, Tante!" Even keek Paula haar neefje onderzoe kend aan. Zou hij werkelijk hoofdpijn heb ben of dit alleen maar zeggen om hun ru zie tc verzwijgen? Hij zou er natuurlijk niet voor willen uitkomen als hij, neen, dat hij haar sommenschrift verstopt had. Als h ij dan niets zei, had z ij grootcn zin het Moeder te vertellen. Moeder moest dan maar eens uitzoeken, hoe 't met dat schrift zat! Er was echter iets in Jaap's gezicht al kon zij zelf niet zeggen wat dat haar hiervan terughield. Was het misschien, dat zij zich schaamde voor haar leelijke ge dachte? Spoedig na tafel lag Jaap onder de wol, maar den slaap kon hij niet vatten. Be droefd had hij naar het portret van Vader cn Moeder gekeken en in dat oogenblik was de afstand tusschen hen zóó groot, als hij nog nooit geweest was. Toen Tante Rita na een tijdje nog even naar hem kwam kijken, had hij al zijn zelfbehecrsching noodig om haar geen deel genoot van zijn verdriet tc maken. Hij had beloofd, Tante zijn moeilijkheden te ver tellen, maar d i t moest hij haar verzwij gen. Hij wilde voor niets ter wereld Paula aanklagen cn zonder haar tc beschuldigen kon hij er immers niet over praten! Zou zou dit ook tot do taak van een held behoorcn? Maar dan was het veel moeilijker een held tc zijn dan hij zich had voorgesteld! Plotseling herinnerde hij zich dat Moeder gezegd had: „Heeft een held het niet altijd moeilijk?" En met de beste voornemens om Paula's onverdiende verdenking als een held te ver dragen, viel hij eindelijk in een onrusti- gen slaap. Meermalen prevelde hij dien nacht echter: „Moeder, o Moeder!" (Wordt vervolgd) (Nadruk verboden) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hans had weer eens schoolpijn. Dat was een lastige kwaal! Zóó ging hij 's avonds gezond naar bed cn zóó stond hij 's mor gens met een hevige schoolpijn op. Waar die precies zat? O, door zijn heelc lichaam! In 't goud-gekleurde, herfstig bosch, Daar loopen twee kabouters. Ze hebben regenkeepjes om; Het zijn twee echte stoutors! Ze trappen door de plasjes heen, Hun schoentjes worden nat. Dat vinden die kabouters fijn. Hoe vinden jullie dat? Die twee kabouters met hun keep, Die daar door 't boschje gaan, Die hebben samen zoo'n plezier. Geen, die de klok hoort slaan! Èn thuis wacht Moeder ongerust. Kijkt telkens door de ruiten. Het wordt al donker, 't is reeds laat. Waar blijven toch haar spruiten? Daar komen de twee bengeis aan Doornat, maar toch vol pret. Moes kijkt heel boos en zegt: Voor straf Vanavond vroeg naar bed! R. ASSCHER—VAN DER MOLEN. (Nadruk verboden). Vroeger, toen hij nog naar 't fróbel-klasje ging, had hij eens over „kiespijn in den rug" geklaagd, waarop Vader en Moeder hem zóó hartelijk uitgelachen hadden, dat hij het in 't vervolg maar veiliger vond, de juiste plaatsaanwijzing te vermijden. Van af dit oogenblik klaagde hij dan ook steeds over „pijn overal", wanneer hij geen zin had om naar school te gaan. Nu was Hans een eenlg kind en daar zijn Moeder zelve veel sukkelde, meende zij, dat zij Hans zooveel mogelijk moest ontzien. Maar Hans was een heel gezonde jongen, wiens ecnige kwaal schoolpijn was en had best flinker aangepakt mogen worden. Vooral Tante Tine, Moeders eenige zuster, die zelf drie jongens en twee meisjes had, schudde menigmaal het hoofd, als zij zag, hoe Hans verwend werd. Dikwijls had zij er met haar zuster over gesproken, maar het was moeilijk de laatste te overtuigen, dat zij haar eenigen lieveling verwende. En nu was Moeder sinds eenige weken bedlegerig geweest cn kwam zij er nog min der toe Hans flink aan tc pakken. De jon gen profiteerde ervan cn daar zijn Vader den geheelen dag afwezig was en de oude Bertha, die reeds jaren bij Vader en Moe der diende, al tevreden was, wanneer Hans geen vuile voeten in huis zette en niet hard aan de bel rukte, als hij uit school kwam, kon de jongen eigenlijk precies doen en la ten, wat hij graag wilde. De „pijn overal" werd er niet minder op! Eindelijk echter zou er een grootc veran dering plaats vinden. De dokter schreef Moeder een reis naar het Zuiden voor. Vader zou haar brengen. Bertha ging een weck of tweo naar haar zuster en Hans kwam bij Tante Tine in huis. Dat was een heel ander leventje: op eens vijf nichtjes en neefjes, die van zijn kun sten niet de minste notitie namen en hem hartelijk uitlachten, als hij over „pijn overal" klaagde. Maar nu was Hans op een morgen toch vastbesloten zich niet langer door hen tc laten ringelooren. Tegen zijn beide noefjes, bij wie hy op de kamer sliep, zei hij, dat hij niet kon opstaan, want dat hij „pijn overal" had. Even verwonderde het hem, dat ze het onmiddellijk schenen te gelooven ja, Bert, de oudste van het tweetal, zelfs zei: „Blijf dan maar lekker onder de wol van daag!" Dat was aan geen doovemansooren ge zegd en nauwelijks hadden Bert en zijn broertje Jan heel behoedzaam de slaapka merdeur achter zich dicht gedaan, of Hans keerde zich nog eens lekker om. Hè, dat viel mee! Dat zij elkander geheimzinnig lachend en veelbeteekenend hadden aangezien, was echter niet door hem opgemerkt. Maar Hans wist dan ook niet, dat Tante Tine met de jongens afgesproken had, de zaak als heel ernstig te beschouwen, zoo dra Mans weer over „pijn overal" klaagde Zij hoopte n.l. op die manier het verwende jongetje van zijn lastige steeds terugkee- rendc kwaal te genezen. Nauwelijks was Hans weer ingedommeld, of de deur der slaapkamer werd behoed zaam open gedaan en Tante Tine kwam binnen met een blaadje in de handen. Terwijl zij een kopje thee met een be schuit bij Hans neerzette, sloeg de jon gen de oogen op en zei zacht: „Goeien morgen, Tante!" „Goeien morgen, Hans!" klonk het vrien dclijk terug. „Ik heb van de jongens ge hoord, dat je „pijn overal" hebt. Jo moet dus maar in bed blijven vandaag." „Den heclcn dag, Tante?" vroeg Hans verschrikt, want dat was nu niet precies zijn bedoeling! „Ja, natuurlijk!" antwoordde Tante, als gold het de meest eenvoudige zaak der we reld. „Gebruik nu eerst dit kopje slappe thee met een beschuit. Dat is goed voor je. Daarna zal ik eens even temperatuur op nemen." „O, dat is niet noodig, Tante! Zóó erg 't niet!" riep Hans uit. Hij trachtte daarbij zoo onschuldig mogelijk te kijken. Tempe ratuur opnemen moest Tante maar liever niet doen. Zijn fopperij mocht daardoor eens aan 't licht komen! „Toch wil ik het niet nalaten," zei Tanto en haar toon klonk zoo beslist, dat Hans wel begreep zich aan dezen maatregel te moeten onderwerpen. Terwijl Hans ontbeet of n i e t ontbeet, zooals hij het zelf noemde, want hij had reuzentrek en dat kopje slappe thee met die ééne beschuit was natuurlijk lang niet voldoende om zijn honger te stillen ging Tante de kamer uit. 't Werd Hans duidelijk, wat hem wacht te. Vlug sprong hij het hed uit, nam haas tig een boek uit de kast en kroop er mee onder de wol. Al beloofde die dag dan ok niet zóó prettig te worden als hij, Hans, zich wel had voorgesteld, met een mooi boek zou 't nog wel meevallen. Even later kwam Tante Tine terug, leg de ernstig den thermometer aan en bleef vóór 't bed van den vermeenden patiënt zitten. Na tien minuten, die Hans wel een half uur leken, haalde zij den thermome ter weer te voorschijn, keek er aandachtig op, schudde het kwik omlaag en stak het steeds Z2 waarheid sprekende voorwerp in zijn kokertje. Hans zag Tante Tine met groote oogen aan. Natuurlijk had hij geen koorts, maar zou Tante zijn kwaal nu begrij pen? Tante zei echter niets, '"^rvelend was dat zwijgen! Als zij nu maar sprak, dan wist Hans ten minste, waar hij aan tos was; dat onzekere was niet om uit te hou den! Eindelijk trok Hans de stoute schomen aan en besloot hij er Tante naar te vra gen. „H-heb ik koorts, Tante?" klonk het half onder de dekens uit. „Hoeveel?" ,Dat mag de patiënt zelf nooit weten," luidde het antwoord. Hans was dus nog niets wijzer „M-maar w-wat moet ik dan doen?.-' waagde hij het nog te vragen. Vandaag onder de wol blijven!" klonk het onverbiddelijk. „Ik zal je eens lekker toedekken, maar wat is dat?" Tante had het boek ontdekt en haalde het onder de dekens weg. „Een zieke mag niet lezen," zei zij kalm. „Dat spant de oogen te veel in!" Zij legde het boek weer in de kast, draaide den sleutel om, stak dezen in haar taschje enliet Hans eenzaam ach ter. O, wat had de jongen het landl Hij had gedacht eens lekker te lezen vandaag en nu liep het zóó uit! Zou Tante werkelijk meenen, dat htj ziek" was? Tante Tine was vroeger verpleegster geweest en had veel verstand van zieken. Zij kon het dus weten! Zou hij dan «tóch ziek, echt ziek zijn? Als hij nu maar wist, wat do thermometer gezegd had! Misschien had hij wel koorts cn de een of andere /er- velende ziekte onder de leden! Het angstzweet brak hem bij die gedach te plotseling van alle kanten uit. Ja, hij had koorts! H(j was er nu zeker van! En Vader en Moeder zoo ver weg! Als Moedor thuis geweest was, zou zij natuurlijk bij hem in do kamer gebleven zijn, maar Tan te Tine liet hem aan zijn lot over Den heelpn morgen kwam Tante line niet naar hem kijken. Zou zij 'm vergeten? Misschien dacht zij, dat hij sliep. Zou hij eens bellen? Maar er was niet eens een bel in de kamer! Zou hij dan eens roepen? Hoe hij echter ook riep, er kwam niemand! En wat was het stil in huis! Zouden ze hem zoo ziek als hij was! alleen gelaten heb ben? Plotseling barstte Hans in snikken uit. Hij maakte zich heelemaal overstuur en ein delijk, toen zijn tranenvoorraad opgedroogd bleek te zijn, viel hij van uitputting in slaap. Het was al een eind in den middag, toen hij wakker werd. Vóór zijn bed stond een glas melk mot een beschuit. Er was dus ie mand geweest, iemand, die hem niet wak ker had willen maken en het glas maar achtergelaten had. Zou hij dan zóó ziek zijn, dat ze hem niet wilden storen in zijn slaap? O, wat kroeg hij het weer benauwdl Na tuurlijk had hij koorts! Wat gloeiden zijn wangen en zijn handen niet minder! Daar ging de deur open en keek Tante Tine om een hoekje. „Zoo, Hans, hoe gaat het cr mee9" vroeg zij opgewekt. Hans, die zich nu werkelijk akelig voel de, antwoordde: „Ik ben niets goed, Tante!" Mdar Tante Tine begreep het wel. De jongen begon zich langzamerhand te ver beelden, dat hij ziek was. Eigenlijk had zij medelijden met den ingebeelden zieke, maar daar zij vast besloten was al het mo gelijke te doen om hem van zijn kwaal te genezen, liet zij zich niet van de wijs bren gen. „Als 't morgen niet beter is, zullen v.ij den dokter eens laten komen!" zei zij kwa- si-ernstig. Hans knikte slechts. Liever had hij ge had, dat de dokter dadelijk kwam, dan wist hij tenminste, of hij ziek was of niét. Maar toen hij bedacht, dat de geneesheer hem wel eens verscheiden dagen bedru*4

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19