Nieuw Parijs M. H. VAN RAALTE M. H. VAN RAALTE Langestraat 35. Tel. 308 Opgericht 1901 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac horden AFD. BONNETERIE MODERNE VESTEN met Russische kraag LUMBER-JACQUETS PULL-OVERS GOlyF-JACQUETS WOLLEN JASJES ALPINES - CEINTUURS SHAWLS HET NEEFJE UIT INDIE MIJN BUURTJE WAAROM DE KOE „SING" HEETTE door C. E. DE LILLE HOGERWAAKD. HOOFDSTUK X. Spannende Uren. Toen Jaap steeds onrustiger werd en Eijn wangen en bandon al meer begonnen to gloeien, liet Tante Rita dokter Rozen bun ouden dokter komen, in wicn zij een blind vertrouwen had. In menig moeilijk oogcnblik had zij niet te vergeefs om hulp bij hem aangeklopt. Gelukkig was het niet de vrije Zondai van doktor Rozen en verscheen deze kort na de telefonische aanvrage. Paula en Pira, die hem vanaf hun vroegste jeugd kenden, noemden hem altijd „Oom Dokter' Sn waren de beste maatjes met hem. ,,'t Is net, of je al wat heter bent, als je Oom Dokter maar ziet," had Paula eens gezegd. Moeder begreep haar wel. Er ging zoo iets kalmeerends van dokter Rozen uit en hij wist zóó met een enkel woord allerlei bezwaren uit den weg te ruimen, dat hij zijn patiënten in den regel veel opgewek ter verliet dan hij ze aangetroffen had. Onmiddellijk nadat de geneesheer Jaap's pols gevoeld en zijn temperatuur opgeno men had, deelde hij Tante Rita mee, wat zij doen moest. De laatste had hem natuur lijk op de hoogte gebracht van hetgeen er dien morgen voorgevallen was en de dok ter schreef een recept voor, dat Pim on middellijk naar de apotheek brengon moest. „Die koude onderdompeling heeft den toch al niet sterken jongen erg aangepakt," zei hij tegen Tante Rita, toen zij hem uit liet. „Toch heb ik allo hoop, dat hij met eenige dagen weer vroolijk rondspringt. Maar goed ft'arm houden en trouw de medicijnen ingeven. Als de koorts erger .wordt, zullen we ijs laten komen om op zijn voorhoofd te leggen." Toen hij echter het bezorgde gezicht van mevrouw van Gangelcn zag, voegdo hij er opgewekt aan toe: „Kom, kom, mevrouwtje! Maar moed hou- 'den! U hebt wel voor erger vuren gestaan. Vóór den avond kom ik nog even terug, 't Is misschien overbodig, maar we zullen al het mogelijke doen om dat dappere baasje spoedig weer op do heen te helpen!" Onmiddellijk nadat Tante Rita den dok ter uitgelaten liad, deed zij Oom Leo ver slag van zijn bezoek. Daarop begaf zij zich naar de ziekenkamer, ging rustig vóór het bed van den jeugdigen patient zitten en nam nu en dan zijn hand in de hare. Het trof haar daarbij, dat Jaap rustiger Werd, zoodra hij haar hand voelde, tot liij plotseling verschrikt overeind kwam en Uitriep: „Ik ben geen lafaard. Moeder!" Tante Rita begreep, dat Jaap in zijn koortsvisioencn meende zijn eigen, moeder aan zijn bed te zien en daar dit denkbeeld hem wellicht tot kalmte brengen zou, liet zij hem in dien waan. Zij antwoordde dan cok onmiddellijk: „Nee, m'n jongen, dat weet ik wel!" Maar Jaap scheen haar niet te verstaan, Want opnieuw riep hij uit: „lk ben geen lafaard, Moeder! Zegt u 'toch aan Paula, dat ik geen lafaard ben!" „Ik zal het doen, m'n jongen!" klonk het geruststellend. Ook dit scheen Jaap niet te verstaan, want hij riep voor de derde maal uit: „Ik ben geen lafaard, Moederl" „Je bent een held, Jaap. Je hebt een arm poesje het leven gered!" zei Tante Rita 11U. Maar op Jaap, dio onder normale om standigheden zeker niet ongevoelig geweest zou zijn voor dit woord, schoen die lof geen vat te hebben. Tante had hom weer onder de dekens gelegd en hij scheen in te dommelen. Plotseling veerde hij echter opnieuw op en riep verschrikt uit: „Het schrift! O, het schrift! Het ligt niet in het water! Het is weg! Het is heelemaal weg!" „Het schrift is gevonden, Jaap!" haastte fTanto Rita zich te zeggen, doch haar woor den schenen niet tot den armen jongen door te dringen. „Ik ik heb het niet! O, wat is het water koud! Het schrift ligt er niet in!" Nadat Tante Rita hem opnieuw onder de 'dekens gelegd had en een koud voorwerp tegen zijn voorhoofd hield, scheen de Jon gen wat kalmer te worden. Op dit oogenblik kwam Oom Leo eens naar den patiënt kijken en na op fluiste renden toon eenige woorden met Tante Rita gewisseld te hebben, ging hij heen om ijs te halen. Gelukkig kon hij dit spoedig bemachti gen en toen Tante Rita een zakje met ijs op het voorhoofd van den patiënt gelegd had, werd hij werkelijk rustiger en vjcl hij zelfs in slaap. Toch week Tante Rita geen oogenblik van zijn bed en werd haar dien middag het eten door Oom Leo en Pim boven gebracht. Pim schrikte erg, toen hij hoorde, hoe ziek zijn neefje was en fluisterdo zijn moe der in het oor: „Vertelt u hem, als hij wakker wordt, vooral Moeder, dat Paula het schrift gevon den heeft." „Ja jongen, ik hoop, dat hij het begrijpen zal," antwoordde mevrouw van Gangelcn ernstig en in gedachte voegde zij er aan toe: „En dat hij niet heengaat zonder het be grepen te hebben." Toen dokter Rozen dien avond kwam, was hij echter tevreden en ging Tante Rita met meer hoop den nacht in, dan zij in du laatste uren gekoesterd had. Oom Leo had echter al zijn overredings kracht noodig om haar te bewegen een paar uren rust to nemen. Hij zou haar aan het ziekbed vervangen en met dc belofte, dat hij haar bij de minste verandering zou waarschuwen, besloot zij eindelijk een paar uren te gaan rusten. (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Op een der jongenssch<5ïen in een stad op Java, waarop heel veel kleino Javaantjes en Chineesjes waren, vertelde een der on derwijzers aan de leerlingen uit zijn klas van dc groote ellende, die nu 't oorlog in China was, in dit groote rijk heerschte. Hij vertelde hun vooral van den vrocselijken honger, die in sommige streken de bevol king leed, zoodat vaak de kinderen van honger stierven. „Stelt jo eens voor," zei hij, „dat je moeder geen eten meer in huis had, geen rijst en geen brood zelfs, en dat heel veel dagen lang. En dat jullie, om je honger te stillen, gras en boombladeren moesten eten en daar dan heel ziek van werdt! En dit is nu vaak het lot van die arme kinderen In China. Daarom zou ik zoo graag wat aan die kleine Chineesjes willen zenden. Willen jullie me daarmee helpen, jongens?" „O, meester, ik wil iedcren dag graag wat van mijn eten voor die arme kin dertjes bewaren!" riep een Chineesje. „Neen, dat behoef jc niet tc doen, Kim," lachte de onderwijzer. „Met helpen bedoel ik geld bijeen zamelen. Kijk, als jullie nu van het geld, dat jullie zoo vaak uitgeeft aan snoeperijen, telkens wat wilt bewaren, dan hebben we misschien in korten tijd zóóveel bijeen, dat we cr iets goeds voor kunnen koopen, bijvoorbeeld eenige balen rijst of een koe, die melk geeft, of ...e..." Nauwelijks had dc onderwijzer het woordje „koe" uitgesproken, of een uit bundig gejuich ging door heel dc klas. „O, koopen.we dan een koe!?" riepen bij na allo jongens. „En wordt die naar China gezonden? En hoeveel geld kost zoon koe wel? O, en drinken dan die kinderen, die zoo'n honger hebben, melk van onze koe?" Weest nu eens even stil, beste jongens, en luistert eens," sprak do onderwijzer lachende. „Kijk, als jullie het zoo prettig vindt, om een koe te koopen, en vooral als iedere jongen daarvoor wat geld wil ai- zonderen, dan kunnen we, als we allen vlij tig sparen, wel een koe koopen. Maar het moet natuurlijk een beste koe zijn, een die veel melk geeft ,Nou, en wat zoo'n koe kost, doet er niets toe," zei Oei, een der jongens, wiens vader in geconserveerde vruchten handelde. „Ja, het geld komt cr best," meende Liem, de zoon van een handelaar in var- kensvleescli. Kletter kletter klettP"' Valt de regen neer. Is mc dat een huil'rig En een droevig weer! 'k Ga nu niet naar buiten: 't Is er veel tc nat! Nergens spelen kind'ren, O, je ziet geen kat! Wat zal ik toch speren? Ik verveel me heusch! Tegen 't dichte venster Druk ik dan mijn neus. En ik kijk naar buiten. Ov'ral regen, hoor! 'k Mag daar van mijn Moeder Vast vooreerst niet door! Plots zie 'k voor de ramen Aan den overkant Een klein, vriend'lijk buurtje Wuiven met haar hand. 't Is een aardig meisje. Kijk, ze wijst me wat! Wat een snoep'rig poesje In haar arm is dat! 't Duurt niet lang: wij tweetjes Spreken met elkaar. Niet met woorden, nee hoor! Enkel met gebaar. 'k Kan haar best begrijpen. Mij verstaat z' ook goed. Plots is zij verdwenen Weet je, wat ze doet? Zij gaat zich vcrkleeden In een lange jas En een grootcn hoed op, Om haar hals ecu das. Maar dat kan ik ook, hoor! I k speel voor mevrouw Of ze m' in die plunje Ook herkennen zou? Ja, hoera! ze wuift weer! Wat een eenig spel! Nu is zij een dame. Ja, ik zie je wel! Om vliegt heusch de middag, Die zoo saai begon! 'k Wist niet, dat zoo prettig Hij nog worden kon! Als het morgen regent, Spelen wij weer saam; Ieder in haar kamer Voor 't gesloten raam. Laat het dus maar gieten! Ons deert regen niet. Als je bij de buren Zoo'n leuk meisje ziet! (Nadruk verboden). Zoo spraken veel jongens uit de klas over do koe. Doch een armoedig gekleed Chineesje, dat Sing heette, en 't kind was van arme ouders, had nog niets gezegd. Hij leed zelf vaak honger en geld kreeg hij nooit. Hier aan dacht ook dc kleine Sing. En toch zou hij ook zoo heel graag wat willen geven. En ziet, zoo denkende kwam hem iets goeds in do gedachten! Sing had zich na melijk voorgenomen, op iedcren marktdag heel vroeg op te staan en naar do markt to gaan. Daar zou hij dan voor de k o k- ki's,die hun inkoopen hadden gedaan, de zware' manden dragen, en voor de wei nige centen, die de vrouwen hem dan voor zijn hulp zouden geven, wilde hij apen- nootjes koopen. En iedcren dag, na school tijd,5) zou hij dan daarmee gaan venten. „Misschien win ik dan wat op de k a t- j a n g," mompelde hij. „En dat is dan voor dc koe Sing, die reeds een koopman-in-den-dop was, deed wat hij zich had voorgenomen, en hoewei er op de markt altijd heel veel kleine jongens to vinden zijn, die graag met vruchten dragon wat verdienen, liep liet hem reeds op den eersten dag bepaald mee, want vóór schooltijd had hij reeds twaalf centen verdiend. Moe van het onge wone werk kwam hij dien morgen in de school en hoorde daar de jongens weer druk babbelen over „de koe". „Meester," vroeg juist weer Liem, „koeien krijgen toch wel eens kalfjes, nietwaar?" „Ja, Liem, soms krijgen koeien kalfjes," was het antwoord. „En als nu onze koe een kalfje krijgt, hoe gaat het dan met dat kalfje?" vroeg weer de jongen. „Beste jongen," zei de onderwijzer, „laten we niet praten over wat later gebeuren kan. 't Zou dan misschien juist zoo gaan als met het meisje, dat eieren had gekocht en reeds dacht aan de kuikentjes, die uit deze eieren zouden komen en later weer kippen zouden worden. „En die kippen leg gen dan Weer eieren...", zei het meisje. Maar „plof!" daar struikelde ze over een steen; ze viel, enalle eieren waren kapot... Weg waren de eieren! Weg waren de.-., kippen..." „Maar koeien zijn toch geen eieren!" lach te Liem. „Hebt u ooit gehoord, dat een koe brak, meester? En mijn vader wil best tien gulden geven, als i k dan maar later het kalfjo mag hebben..." „Daar praten wc nog wel eens over, jon gen," zei meester. „Ga nu maar eerst vlug naar jo plaats; 't is tijd." Nog dicnzclfden dag liep Sing mei een mandjo vol apennootjes door de verschil lende kampongs, al maar roepende: „K a t- j a n g Batavia!"3). En omdat hij meer katjangs gaf voor één cent, dan andere k a t j a n g-vorkoopers, had hij al spoedig zijn gcheelen voorraad verkocht met een winst van dertien centen. Zoo ventte nu voorlaan icderen dag dc kleino koopman met katjangs. En hoewel Sing zelf niets van zijn handel had verteld, wisten toch allo jongens cn zelfs de onderwijzer het, cn allen begrepen, dat het voor „de koe" was. En toen nu op een dag Sing den onderwij zer vroeg: „Meester, wilt u het geld, dat ik voor „dc koe" heb verdiend, bewaren?" antwoordde deze: „Zeker, wil ik dat, Sing. En ga jij zoo maar voort, mijn jongen." Dc jongens echter, wier ouders welgesteld waren, vonden Sing's geld verdienen voor „de koe" heel dwaas. Doch één jongen, die Tjoeng heette en bijna even arm was als Sing, ging nog dicnzelfden dag zijn oom opzoeken, die een fruitstallctje op de markt had. Na veel vertellen over „de koe" kreeg hij toen van oom Hap een klein mandje, waarin eenige reeds aangestoken djam- b o e 'sen wat overrijpe, plekkerigc bana nen lagen. Met deze vruchten begon bij nu óók te venten, cn evenals Sing zijn kat jangs aanprees, riep hij, Tjoeng: „Ik heb sappige, zoete d jamboe, djamboe! 'k Heb versche bananen!" Maar ach, 't was zoo bitter weinig, wat hij verkocht, zoodat reeds na weinige dagen Tjoeng huilende den onderwijzer vertelde, dat het zoo slecht ging met zijn fruithandel. „Wat ik cp de d j a m b o e 's verdien, verlies ik weer op de bananen, meester," klaagde hij. 3n mijn oom wil mij geen vruchten meer geven. Hij zegt: „Er zit geen handelsgeest in je..." En 't is zoo naar, dat ik nog niets heb kunnen geven voor „de koe". „Hoe veel moet er nog bij om de koe te kunnen koopen?" vroeg hij zuchtend. Als antwoord op deze vraag teekendo toen do onderwijzer een koe met twee poo len, doch zonder ooren cn zonder staart op het bord. Met deze teekening begreep dan ook de jongen, dat het grootste gedeelte van het geld, waarmee de koe gekocht zou worden, cr was. En alleen hij, Tjoeng, had nog geen cent gegeven. Neen, hij alleen kon niet spreken over „onze koe". Hij al leen zou niets kunnen geven aan de kin dertjes in China, die honger leden... Het was ook daarom, dat Tjoeng dien namid dag schreiende aan den weg zat, „Waarom huil je?" vroeg Sing, die weer met zijn katjangs liep te venten. „Omdat ik nog niets gegeven heb voor do koe," klonk het droef. „Ik ben de eenige van onze klas, dio nog geen cent heb kunnen geven. Ik alleen kan niet pra ten van „onze koe", zooals jullie. Van mij is geen haartje van de heelo koe. En ik had zoo graag wat gegeven. Maar wat ik op de d j a m b o e 's verdiende, verloor ik op de bananen, en... geen duit bleef er over „Nou, Tjoeng, dan weet ik er wel wat op te vinden, dat j ij óók wat voor „de koe" kunt geven," begon Sing. „Je kunt de helft van mijn katjangs krijgen en daarmee in de kampongs gaan venten. En je behoeft mij pas te betalen, als je er wat mee ver diend hebt. Ik zal je de buurten aanwij zen, waar jc het meeste verkoopt..." „O, wil jo dat doen?l" riep Tjoeng ver heugd uit. „Kom maar mee," was het antwoord, dat Sing hem gaf. Een paar uren later liep toen ook Tjoeng met zijn koopwaar door de Kampongs, al maar roepende: „Katjang Batav.ia! Katjang gorang!"') En het duurde toen niet lang, of ook hij had zijn koop waar verkocht met een winst van negen centen. Met de woorden: „Nu kan ik toch óók wat voor de koe geven!" bracht hij 't geld voor de geleende katjangs aan Sing, die begon te lachen en toen zei: „Ik zal je mor gen weer wat katjangs leenen..." „Nou, dat is heerlijk!" riep Tjoeng. Doch

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19