Nieuw Parijs M. H. VAN RAALTE M. H. VAN RAALTE Langestraat 35. Tel. 308 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac horden AFD. BONNETERIE MODERNE VESTEN met Russische kraag LUMBER-JACQUETS PULL-OVERS GOLF-JACQUETS WOLLEN JASJES ALPINES - CEINTUURS SHAWLS Zaterdag 14 November 1931 HET NEEFJE UIT INDIE DE LOTGEVALLEN VAN HANS RADIO-UURTJE Opgericht 1901 door. C. E. DE LILLE IIOGERWAARD. HOOFDSTUK. XI. Beterschap. Nauwelijks had mevrouw van Gangeion een paar uur le l)ed gelegen slapen kon zij niet! toen er plotseling een rauwe kreet uit de ziekenkamer tot haar door drong. Haastig een ochtendjas aanschietend, snelde zij naar den patiënt. Zij zag onmid dellijk, dat Jaap met wijd opengesperde oogen rechtop in bed zat en zijn oom licel veel moeite had met den tengcrcn jongen, die plotseling over ongekende krachten scheen to beschikken, in bed to houden. Daar begon Jaap weer te roepen! Tergend hard klonk het in de doodsche stilte van den nacht: „Moeder, o Moeder! kom toch terug! Waar bent u? Ik ben niet laf! Zeg het toch aan Paula en allemaal! Het sommenschrift is terecht! Ik heb het uit het water gehaald!' Zacht nam Tante Rita een hand van den armen zieke in de hare. Vanaf dit oogen- blik werd de patiënt onmiddellijk kalmer en liet zich gewillig onder de dekens leg gen. Tante Rita was niet te bewegen, opnieuw tafgaan rusten en zoo bleef zij met Oom Leo bij Jaap's bed zitten. „Dag Moeder!" fluisterde de jongen plot seling nauw hoorbaar en er kwamen tranen in de oogen van mevrouw van Gangelen. Zij bedwong zich echter en knikte den zicko glimlachend toe. Hoe veel rustiger zag hij er nu uit dan op het oogenblik, waarin zij de kamer binnenkwam. Nog steeds hield zij zijn hand vast en tot haar groote verlichting viel de jongen ein delijk in een rustigen slaap. Vragend keken zijn oom en tante elkander aan. leder hoop te in de oogen van de ander het antwoord te lezen op de vraag: „Zou dit het keerpunt in den toestand van den patiënt zijn?" Uren zaten zij zóó bij Jaap's bed cn het was reeds morgen, toen de jongen eindelijk de oogen opendeed en verwonderd vroeg: „Goeien morgen Tante en Oom! Heb ik mij verslapen?" „Neen jongen, het is nog vroeg!" haastte Tante Rita zich te zeggen. „Je was van nacht een beetje ziek en daarom hebben Oom en ik je gezelschap gehouden." „En ben ik nu weer beter?" vroeg Jaap. „Dat zal de thermometer uitwijzen!" ant woordde Oom Leo, terwijl hij het bewuste voorwerp ter hand nam en den patiënt aanlegde. Na tien minuten constateerde Oom Leo met groote vreugde, dat de koorts geheel verdwenen was. Het gezicht van Tante Rita straalde. „Dan mag ik zeker opstaan?" vroeg Jaap, als was dit de meest natuurlijke zaak der wereld. „Niet vóórdat de dokter komt. We zullen ons best doen, dat je niet opnieuw ziek wordt," antwoordde Tante Rita. Jaap besloot zich in het onvermijdelijke te schikken en terwijl Oom en Tante zich gingen aankleeden, cn Jaap alleen bleef, kwam het gebeurde hem langzamerhand weer geheel voor den geest: hij had een klein poesje uit het water gered. Paula kon hem dus niet langer een lafaard noemen! En hij had ^odroorad, dat het sommen schrift gevonden was. Als dit waar was, zou immers alles in orde komen!" En weer ging Jaap onder zeil, in zijn slaap nu en dan glimlachend. Allo narig heid scheen thans geweken te zijn! Toen hij dien morgen voor den tweeden keer de oogen opsloeg, stond „Oom Dokter" met Tante Rita voor zijn bed. „Zoo'n langslaper!" zei do eerste pla gend. „Je hebt ee.n gat in den dag gesla pen, jongen!" „Ben ik te laat voor school?" vroeg Jaap yerschrikt. „Te laat en ook nog te veel patiënt," luid de het antwoord. „Maar ik ben toch heusch heelemaal be ter," waren de woorden, waarmee Jaap „Oom Dokter" trachtte te overreden hem te laten opstaan „Ja, je bent een heel stuk beter, maar vandaag heb je nog huisarrest. In bed hoef je niet te blijven, op je slaapkamer ook niet, maar de huiskamer mag je niet uit. Het treft mooi, dat Paula vandaag ook be neden mag komen. De tweo herstellenden kunnen elkaar dus gezelschap houden." Jaap zou Paula nu spreken! Alles zou, nee, alles moest in orde komen. Daarvan was hij op dit oogenblik vast overtuigd. Zoodra dokter Rozen was weggegaan stond Jaap op. Hoewel hij zich nog slap voelde do koorts had hem meer aange grepen dan hij zelf dacht kleedde hij zich zoo vlug mogelijk aan om naar bene den te kunnen gaan. Niet alleen wilde hij het oogenblik der ontmoeting met Paula niet langer uitstellen, doch hij verlangde er naar, dat het achter den rug zou zijn cn alles weer „alsof er niet gebeurd was". Intusschcn werd Paula, nadat Pim haar verteld had, wat er dien Zondagmorgen gebeurd was, nog meer door berouw cn wroeging gekweld dan reeds het geval was, sinds het oogenblik, waarop Moeder haar sommenschrift gevonden had cn zij tot de ontdekking gekomen was, welk groot on recht zij haar neefje aangedaan had. Het was maar goed, dat Pim niet van Jaap's ijlen op de hoogte was en dus daar door zijn zusje cok niet vertellen kon, wat de zieke in zijn koorts uitgeroepen had cn hoe de geschiedenis met dat ongelukkige schrift cn de gevolgen daaraan verbonden, den armen jongen hinderden. Maar ook zonder dat zij dit wist, had Paula er alles voor willen geven, als zij het gebeurdo ongedaan had kunnen maken. Welk een held had Jaap zich dien Zondag morgen getoond cn zij had hem voor laf aard uitgescholden! Paula beet in haar kussen om het niet uit te schreeuwen! Zou zou Jaap wel ooit weer goed op haar worden? En ook zij verlangde nu vurig naar het oogenblik, waarop ze hem spre ken mocht. Ze zou zichzelf niet sparen cn hem vragen, haar het gebeurde te vergeven. Als... als... o, maar hij moest beter worden. Zij moest hem toch zeggen, wat haar hinderde, zoo vreeselijk hinderde! Dien nacht sliep Paula onrustig. Som menschriften kwamen dreigend op haar af cn steeds, als zij het Jaap wilde zeggen, was deze plotseling verdwenen. Toen zij den volgenden morgen wakker werd en Moeder bij haar bed stond, was haar eerste vraag dan ook, hoe het met Jaap ging. Moeder begreep den onrust van haar dochtertje en was op dit oogenblik dubbel dankbaar, dat zij haar zulko goede berich ten omtrent Jaap's gezondheid geven kon. Toen „Oom Dokter" dien morgen Paula toestemming gaf om op te staan, was zij blij haar slaapkamer eindelijk te kunnen verlaten. Terwijl zij bezig was zich aan te klecden, vertelde Moeder haar, dat ook Jaap beneden mocht komen. Even schrikte Paula bij het hooren van deze woorden. Ze had er zoo vurig naar verlangd haar neefje te spreken, maar nu het.oogenblik weldra daar zou zijn, zag zij er toch als een berg tegen op. Zij nam zich echter voor, moedig van wal te steken. Het moest! (Wordt vervolgd) (Nadruk verboden). Op liet oogenblik, dat ons verhaal begint, was Hans dertien jaar oud. Zijn ouders wa ren gestorven, toen hij nog heel klein was cn hij kon zich niets meer van hen herin neren. Op de boerderij, waar hij uitbesteed was, had hij een zwaar en moeilijk leven. Van 's morgens vroeg tot '3 avonds laat moest hij hard werken en hij kreeg maar weinig te eten. Toch was dit het ergste niet, want erger dan dit alles was, dat de boer en de boerin hun eenigen zoon Peter niet alleen voortrokken, maar bovendien geheel be dierven en de laatste tot een sluwen en on- betrouwbaren nicts-nut opgroeide, terwijl de arme Hans, die toch altijd zijn best deed, geen goed woord te hooren kreeg. Het wa ren den heelcn dag snauwen ja zelfs stokslagen! welke hij te verduren had. Menigen avond kon Hans dan ook niet in slaap vallen en lag hij op zijn hoopje slroo liet schemerlampje aangestoken, De kind'ren om het rustig vuur, Met Moedertje zoo knus te zitten En luisteren naar 't kindcruur. Geen huiswerk nu dat kan nog wachten, Geen kousen stoppen, niets daarvan. Zo vinden 't heerlijk: 't weck'lijksch uurtje, Waar men iets moois beluist'rcn kan. Eerst hoor jc, klingelen de bellen; Dan Iemand, die heel vriend lijk zegt: Het kinderuurtje gaat beginnen Bij Hilversum! Jc bent terecht. (Nadruk verboden). AI is jc huiswerk somtijds moeilijk En Moeders dagtaak wel eens zwaar, Zoo'n in-gezellig kindcruurtje, Dat frischt jc op. Of is 't niet waar? 't Vertellen van heel mooio sprookjes, Een echt plezierig reisverhaal, Een liedje, raadseltje of grapje. Zc zorgen daarvoor allemaal. En als het uurtje weer voorbij gaat En 't lampje brandt op d' avonJdisch, Dan zegt men telkens toch bewond'rend, Hoe groot die nicuwo vinding is. TR. VERDONER SALOMONS. in een hoek van den zolder te schreien. Hij voelde zich ook zoo vreeselijk eenzaam en onrechtvaardig behandeld! Maar... hij had toch één vriend cn dat was Hector, de waakhond, die dikwijls naast hem kwam liggen. De jongen streek het trouwe dier dan over den kop. Zij waren vrienden in den nood, want geen van beiden had het goed op do boerderij cn daarom zochten zij troost bij elkaar. Op een avond, toen Hans van het veld kwam, hoorde hij verschillende opgewonden stommen in dc boerenwoning Onmiddellijk herkende hij dio van den boer en zijn zoon. Nauwelijks verscheen Hans in de deurope ning, of zijn meester kwam op hem af, greep hem bij zijn kraag cn snauwde hem toe: „Zeg op! Wat heb je gedaan met het geld, dat je gestolen hebt?" „Ik?!" riep Hans verontwaardigd uit. „Ik heb geen geld gestolen. Ik ben geen dief!" „Je hebt een rijksdaalder weggenomen, deugniet!" bulderde dc boer. „Zeg op! Wat heb je er mee uitgevoerd?" „Werkelijk! ik heb geen rijksdaalder ge stolen!" verdedigde Hans zich opnieuw. De hoer was nu buiten zichzelf van woe de cn schudde den armen jongen heftig heen cn weer, terwijl hij uitriep: „Mijn zoon heeft mot eigen oogen ge zien, dat jc het gedaan hebt, is 't niet, Pe ter?" „Ja, ik heb 't zelf gezien," beweerde de aangesprokene zonder blikken of blozen. „IIoc kun jo zooiets zeggen?!" liep Ilans nu uit, terwijl hij den anderen jongen ver ontwaardigd aankeek. „Jc weet heel goed, dat het niet waar is." „Je blijft dus ontkennen?!" riep de boer uit. „En je durft het wagen mijn zoon voor een leugenaar uit to maken? Maak dat jo wegkomt! Ik wil je niet langer onder mijn oogen zien. Sta je daar nog? Hoepel on middellijk op en laat ik je niet meer in mijn nabijheid zien!" Nu was Hans eigenlijk blij, dat de boer hem losliet. Hij liep dan ook zoo hard mo gelijk weg. Hij wist, wie de dief was niemand anders dan de zoon van den boer! D i e had het geld weggenomen en toen de diefstal ontdekt werd, had de lafaard Hans beschuldigd van iets, wat hij zelf gedaan had. Hans was er echter van overtuigd, dat het hem niet helpen zou, of hij het den boer al zei, want deze zou hem toch niet willen gcloovcn. Eigenlijk was hij veel te blij, dat er nu een eind aan zijn ongelukkig leven zou komen cn hij niet langer slecht behandeld zou worden door den boer en diens gezin. Hij vluchtte het bosch in, maar... toen do duisternis begon te vallen; voelde hij zich toch erg eenzaam cn verlaten. En natuur lijk had hij honger ook! Hij had dien dag toch al niet veel gehad! Bovendien was de nacht, hoewel het overdag mooi herfstweer was, koud en vochtig. Hans zat op het mos, bedekte zijn gezicht met beide handen en barstte in tranen uit. Misschien dacht hij wel, dat hij daar van honger en cllendo omkomen zou. Maar in elk geval zou er dan aan zijn ongelukkig leven een einde komen. Niemand op de boerderij had van hem gehouden, niemand behalve Hector. Juist toen Hans dit bedacht, voelde hij iets warms en vochtigs op zijn hand het was dc tong van het trouwe dier, dat zijn vriend gevolgd was. Onmiddellijk voelde Hans zich niet meer zóó ongelukkig. „O, Hector! Hector!" snikte hij. „J ij houdt van mij. J ij alleen, lieve Hector!" Hij sloeg zijn arm om den hond heen en zij bleven langen tijd lekker warm tegen elkaar aan zitten. Zoo vielen zij samen in slaap. Toen Hans eindelijk wakker werd, was het reeds laat in den morgen. Hij wreef zich eens goed dc oogen uit cn kon zich in het eerste oogenblik niet herinneren, waar hij was. Zoodra hij Hector echter zag, drong het gebeurde tot hem door. Plotseling hoordo hij in de verte 'de vroolijko tonen van een jachthoorn. Hector spitste de ooren. „De heer van het kasteel gaat met zijn vrienden op de jacht!" zei Hans tegen z ij n vriend. Langzaam kwamen de geluiden, welke aan do jacht verbonden zijn, naderbij. Ein delijk kon Hans tusschen de boomen door de jagers zien galoppeeren. Hij zag den hoorn die over den schouder van den jager hing, en ook zijn geweer. Tot zijn groote verbazing merkte hij op, dat er ook een dame bij het gezelschap was. Al zijn moeilijkheden schenen als bij tooverslag weggevaagd! Kind al3 hij nog was, liep hij naar de ruiters en hun paar den toe om hen zoo goed mogelijk te zien. Hector volgde hem daarbij op de hielen. Juist toen Hans bij ccn open plek in het bosch kwam, hoordo hij een vreemd ge luid, onmiddellijk gevolgd door den kreet; „help! help!" Eén der paarden scheen geschrikt te zijn en was op hol geslagen. Het werd bereden door een jong meisje, dat doodsbleek was van schrik. Zij kon zich onmogelijk langer vasthouden cn was op het punt ter aarde te storten en zich ernstig te bezeeren, mis schien wel gedood te worden. „Hector! IJoud het paard togen!" riep Hans tegen den hond, die onmiddellijk ge hoorzaamde. Hij vloog het paard naar de beenen, ter wijl Ilans, dio geen oogenblik scheen te denken aan het gevaar, dat zijn eigen leven bedreigde, ccn poging aanwendde om de teugcis te grijpen, iets wat hem wonder bovón wonder! gelukte. Het woedende dier bleef een oogenblik stilstaan om zijn dolzinnig geren te onderbreken en 6toof daarna in een andere richting weg. Maar die korte 6tilstand was juist lang genoeg ge weest voor het arme meisje om ongedeerd op den grond te springen. Haar redder echter, do dappere cn ridderlijke Hans, was onderstboven geworpen tegen een boom en lag bewusteloos op het mos. Hector lag zacht cn vol medelijden naast hem te jan ken. Toen Hans weer bijkwam, lag hij op een heerlijk zacht bed in een prachtige, groote kamer. Verscheiden personen, die hij geen van allen kende, stonden om hem heen en schenen hem onafgebroken gade te slaan. „Hij heeft de oogen opengedaan, Vader!" zei een lieve meisjesstem. Zij was die der jongedame, die Hans voor een gevaarlijken val behoed had. Een heer glimlachte tegen het meisje en kwam nu ook bij het bed staan. „Hoe gaat het er mee, besto jongen?" vroeg hij vriendelijk. „O, ik ben weer beter, meneer," antwoord de Hans met nog zwakke stem. „Maar kunt u mij ook zeggen, waar ik ben?" „Zeker kan ik dat: je bent in mijn huis. Maar nu weet je nog niet veel, is het wel? Daarom zal ik er aan toevoegen, dat lk graaf Leiendorf ben. Je hebt mijn dochter het leven gered. Nooit zal ik je den onnoe melijk grooten dienst, dien je mij bewezen hebt, kunnen vergoeden, maar... dat wil ik je wél zeggen: ik zal voor je doen, wat ik kan. Heb jo ook een wensch, dien ik zou kunnen vervullen?" Onmiddellijk greep de jongen één der handen van den graaf en riep uit: „Ik zou niets liever wenschen dan bij u in dienst te komen. Als u mij als knecht wilt aannemen en cn een klein beetje van mij houden wilt, zal ik overgelukkig zijn." De graaf drong er nu bij den jongen op aan hem te vertellen, hoe het kwam, dat hij zich in het bosch bevond in plaats van met het één of ander werk bezig te zijn. Hans deed nu het droevige verhaal, dat wij reeds kennen. Het meisje kreeg bij het hooren van deze treurige geschiedenis de tranen in de oogen. Haar vader was hoogst verontwaardigd, toen hij hoorde, hoe slecht do boer Hans behandeld had en hij nam zich stellig voor er met den voogdijraad over te spreken. „Arme jongen!" zei hij, toen Hans zijn verhaal beëindigd had. „Maar nu is allo narigheid voorbij! Denk maar nooit meer aan dezen afschuwelijken tijd. Je hoeft niet naar den boer terug. Jij en Hector mogen hier altijd blijven en zullen door liefde en goedo zorgen omringd worden. Samen heb ben jullie het leven van mijn lieve dochter gered." De voogdijraad onderzocht het geval en nu kwam aan het licht, hoe Hans, die bij den boer uitbesteed geweest was, het bij hem gehad had. De boer kreeg een geduch te vermaning en mocht voortaan geen kin deren meer in huis hebben. Ook Peter kreeg een geweldig standje. Als hij ooit weer op. oneerlijkheid -betrapt werd, zou hij naar eert tuchtschool gezonden worden. Wat Hector betrof, kostte het den graal niet veel moeite hem van den boer, die graag geld zag, te koopen. Intusschen had Hans een liefderijk tehuis gevonden. Graaf Leiendorf, een weduwnaar met slechts één kind, zorgde geheel voor de opvoeding van "den jongen en behandelde hem als zijn zoon. Zoo kwam het, dat het

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19