Nieuw Parijs M. H. VAN RAALTE M. H. VAN KAALTE Langestraat 35. Tel. 308 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac borden AFD. BONNETERIE MODERNE VESTEN met Russische kraag LUMBER-JACQUETS PULL-OVERS GOLF-JACQUETS WOLLEN JASJES ALPINES - CEINTUURS SHAWLS HET HEEFJE UIT INDIE EEN KLEINE WERELD Opgericht 1901 door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Hoofdstuk XII. Verzoening. "^77 Met dc beste voornemens bezield, ging Paula naar beneden. Wel bonsde haar hartje, toen zij bedacht, dat zij weldra tegenover Jaap zou staan, maar zij moest door dit moeilijke oogenblik heen, wilde het ooit weer goed worden tusschcn hun bei den. En z ij bad schuld aan hun twist, zij alleen! Ze moest dus alles doen, wat zo kon, om het zoo gauw mogelijk weer in tfrde te maken, 't Ilad al veel te lang ge duurd! Beneden gekomen draaide zij heel lang zaam den deurknop der huiskamer om. Toen, zich opnieuw vermannend, deed zij de deur met een vaartje open en stond zij plotseling tegenover Jaap, die haar vrien delijk tegemoet kwam en alsof er heele- niaal niets gebeurd was, vroeg: „Ben je weer beter, Paula?" Maar Paula, die zichzelf in dit oogenblik geheel wegcijferde, gunde zich den tijd niet, hierop te antwoorden. Ze vroeg: „En jij, Jaap, ben jij weer beter?" „Heelemaal, lioor!" antwoordde haar neefje. „Jaapklonk het nu, „w wil je mij vergeven van dat schrift en dat ik je voor je weet wel uitgescholden heb?" „Maar natuurlijk, Paultjc. Denk er maar niet meer aan, hoor!" Plotseling barstte Paula in tranen uit 'Alles had ze kunnen verdragen: elk ver wijt, maar niet deze vriendelijke woorden, die zij niet verdiend had. „Ik ik stamelde zij tusschcn haai tranen door, „heb er zoo'n spijt van, d dat ik dat g gezegd heb juist tegen jou, w want je bent een echte held, Jaap!" Een paar stralende jongensoogen keken haar nu dankbaar aan. „En ik ik heb 't sommenschrift ge vonden!" ging Paula voort, ,,'k Had het zelf den vorigen avond in een leesboek gelegd, maar was dat 's morgens heelemaal ver geten. Moeder heeft het toevallig ontdekt." „Gelukkig!" riep Jaap uit. „Dan is dus alles weer in orde! En nou praten wc er niet langer over. Wc halen er een streep door, zooals ze in de boeken zeggen. Be grepen?" Paula knikte. Nooit, nooit zou zij ver geten, hoe goed Jaap in deze oogenblikken voor haar was. „En ik, die nog tvcl bang was, dat hij Pira van me aftroggelen zou!" bedacht zij inet wroeging en zij had moeite haar weer opkomende tranen te bedwingen. Toen mevrouw van Gan'gclen even later in de buiskamer kwam, vond zij daar Paula cn Jaap over bun postzegelverzamcling hcengebogen in de grootste harmonie en alsof er niets voorgevallen was. Toen Pim dien middag uit school kwam, zag hij onmiddellijk, dat „de barometer op mooi weer stond" cn alle misverstand uit den weg geruimd was. Hij deed natuurlijk, alsof hij niets merkte, maar gaf Moeder een veelzeggend knipoogje, toen niemand op hen lette. Na een paar dagen mochten dc beide pa tiënten weer naar school en het was een vroolijk en eensgezind drietal, dat Moeder, die voor het raam stond, toewuifde. „Alles is nu weer in orde!" dacht me vrouw van Gangelen, „en mijn opstuivend dochtertje heeft een lesje gehad, dat zij niet licht vergeten zal." Kalm en zonder opwindende gebeurtenis sen gingen de dagen en weken nu voorbij. Jaap voelde zich heel gelukkig in het huis van Oom Leo en Tante Rita en kon het met zijn nieuwe zusje en broertje opperbest binden. De kleine schermutselingen met Paula, welke in den eersten tijd van zijn verblijf in Holland telkens verraderlijk op doken, kwamen nu niet meer voor en Jaap .was alle narigheid al lang weer vergeten. De brieven uit Indië hielden hem gere geld van het doen cn laten van zijn ouders op de hoogte en brachten hem menig kiekje uit hun nieuwe omgeving, die hij natuur lijk trouw verzamelde. Eiken keer, als Jaap bericht uit Indië kreeg, vlogen zijn gedachten ver weg cn had hij moeite zijn afwezigheid te verber gen, tot Paula op een keer haar arm kameraadschappelijk door den zijne gesto ken cn bemoedigend gezegd had: „Je moet maar denken, Jaap, dat het tel kens, als je een brief uit Indië krijgt, weer wat dichterbij is, dat jo Vader en Moeder overkomen." „Ja, Paultjc, je hebt gelijk!" zei Jaap en hij moest bij elk bericht van huis aan haar woorden denken. Zoo naderde de dag, waarop Jaap twaalf jaar zou worden. Reeds was er een geheim zinnig pak uit Indië gekomen, dat Tante vlug in de provisiekast had laten verdwij nen, om daar tot den feestdag verborgen te houden. Paula en Pim staken geheimzinnig de hoofden bij elkaar, telden den inhoud van hun spaarpotten wel tienmaal na en kwa men daarbij tot de verblijdende ontdek king, dat zij niet alleen aan den jarige een mooi album konden geven, waarin hij alle kieken van „thuis" in volgorde zou kunnen opplakken, maar er bovendien nog genoeg" geld overbleef om hem een Cactus-album van Verkade aan te bieden, waarvoor Moe der al een heelen tijd, in geheim met dc tweelingen, een menigte bonnen cn plaatjes verzameld had. Alles stond in liet teeken van geheimzin nigheid en vooral de tweelingen genoten van de voorbereidingen. „Ik geloof, dat ik minstens even èrg naar Jaap's verjaardag verlang als hij zelf, Moe der!" zei Paula op een avond, toen zij met Moeder alleen was. Moeder glimlachte en zei: „We zullen probeeren er een echten feest dag van te maken cn ik geloof, dat jullie Vadej* en daar w^t graag mee helpen." „Nou en of!" riep Paula uit. Dien avond sliep zij in met allerlei plan nen voor den grooten dag, die zij, zoodra ze met haar broertje alleen was, uitvoerig met hem bespreken zou. Natuurlijk voelde Jaap wel, dat „er veel geheimzinnigs in de lucht zat," cn ook h ij keek reikhalzend uit naar zijn verjaardag, die dat begreep hij er wel van! zelfs zonder Vader en Moeder voor hem tot een feestdag zou worden. En wat zou hij op dien dag op eens een stuk dichter komen bij het tijdstip, waarop Vader cn Moeder in Holland hoopten to komen! Twaalf jaar werd hij immers cn als hij dertien was (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). „Mist, vorst in de kist, jongen," riep vader, toen hij de kamer inkwam, nadat hij even uit geweest was om een boodschap te doen." „O, fijn!" juichte Hans. „Waar zijn m'n schaatsen, Moes?" vroeg Frits dadelijk. „Dan kan ik morgen m'n schoenen met spekzolen niet aan, hoor moes,beweerde Ans, „want daar kan ik niet op glijden." „Verheugen jullie je hcusch nog maar niet op ijs, jongelui," temperde moeder dc vreugde; ,,'t is nog niet eens December." „Maar 't zou toch kunnen," opperde Hans, die dol was op dc ijspret. „Kunnen, ja, 't kan wel. 't Heeft wel eens meer heel vroeg in den winter gevroren. Maar dan houdt de vorst gewoonlijk maar kort aan. Dat gaf hoop. Je kon nooit weten! Een echten zomer hadden ze niet gehad. Mis schien kwam er nu eens een échte winter. En toen Hans op bed lag, sprak hij met Frits af om 's morgens dadelijk de schaat sen van den zolder te halen. Toen de jongens den volgenden morgen wakker worden, sprong Hans meteen z'n bed uit, om aan de ruiten te gaan voelen „Geen ijsbloemen," zei hij spijtig. „Maar heeft 't misschien gesneeuwd?" in formeerde Frits. Hans probeerde naar buiten te kijken. „Ik zie niets," antwoordde hij, ,,'t is nog pikdonker. Neen, er ligt vast geen sneeuw. Dan zou 't buiten lichter zijn." Toen de jongens opstonden en 't gordijn openschoven, zagen ze, dat 't nog mistte. „Mist, nog altijd vorst in do kist!" riep Frits blij. „We hebben nog kans." Beneden komende zagen ze, dat de an deren al klaar waren met het ontbijt. „Zijn we zoo laat?" vroeg Hans. ,,'k Weet 't eigenlijk niet," hernam vader. „Mijn horlogo is in de reparatie en de klok is stil blijven staan. Ga eens even op den toren kijken." Hans deed de voordeur van 't slot en kwam buiten. Alles was in een dichten nevel gehuld. En van den toren, die altijd zoo precies den tijd aangaf, was niets te zien. Hans zag trouwens niet eens de hui zen aan den overkant van de straat. Vol pret kwam hij in de kamer terug. „Niets te zien!" riep Hans. „Staat de torenklok ook stil?" vroeg moe der verschrikt. „O, hoe konden we toch zoo dom zijn!" merkte vader op cn wees naar buiten: „De toren is op reis." „Hè?" vroeg Ans ongeloovig. „Er is niets van 'm te ontdekken," be aamde Hans. Ans liep naar buiten. Och, wat 'n dikke mist. Je zag niemand enniets. Ja, toch, daar stond op eens de melkboer op de stoep. ,,'t Is vandaag 'n kleine wereld," grapte bij. Ansje keek moeder, die achter haar stond, eens aan. „Ja," zei deze, „vandaag zie je maar heel weinig van de wereld, alleen maar wat dicht bij is." „Gevaarlijk weer, mevrouw," waarschuw de de melkboer, de kan overreikend, „als de mist niet gauw optrekt, dan kunnen er wel ongelukken gebeuren." „Ja," hernam moeder, toen allen aan tafel zaten, „jullie mogen wel heel voorzich tig loopen, anders zou je nog onder een auto kunnen komen. Gelukkig passeeren jullie geen water." „Ik vind 't reuze interessant," sneed Hans op, 't is eens iets anders dan gewoon. Mis schien beleven we nog eens wat, Frits." „Als 't dan maar niet iets kwaads is," vond moeder. Ans, die nog maar zes was cn op een andere school ging dan de jongens, zou even door moeder weggebracht worden. „Wij redden ons wel," pochte Frits. En zoo gingen ze op weg. De mist was nog dichter geworden dan vroeg in den morgen cn stevig hielden de jongens elkaar vast. Fietsen belden aanhoudend, de auto's reden heel langzaam met roode mistlichten aan; die kon je nog wel zien op eenigen afstand en van den kant van het kanaal klonken mistroostig de misthorens der boo ten. Alles ging goed, tot zo het plein moes ten oversteken. Dat vonden ze toch allebei wel een beetje gevaarlijk. Daarom riepen ze um beurten met forsche stem: „Pas op!" En gelukkig bereikten ze zonder ongelukken dc stoep aan den overkant. Nu de School straat in en dan waren ze er al. Ze liepen een eind verder en toen ze dachten, dat ze er waren, stonden ze voor een gewoon huis „We zijn verkeerd," lachte Hans. „Verdwaald," verbeterde Frits een beetje ontdaan. „We zijn de Schoolstraat niet ingeslagen, maar een andere," verzekerde Hans. „Ja, maar welke?" „Dat weet ik niet." Dc jongens woonden nog niet heel lang in dc stad en waren met al dc omliggende straten niet zoo precies op de hoogte. „We vinden 't wel," troostto Ilans. Boem! daar werd Frits bijna omver ge- loopen. „Kijk uit je doppen!" mopperde Frits. „D'er is nogal veel te zien!" bromde do voorbijganger terug. „Vooruit," drong Hans aan, „we gaan onze school zoeken. Ze dachten, dat ze eeD straat te ver ingeslagen waren en liepeD dus den anderen kant uit. Maar ook daar geen school. Hans vond 't nu heel niet grap pig meer. Zou die mist dan nooit optrek ken? Neen, er was geen sprake van. Hun loden jassen zaten vol vocht, aan ieder haartje was de waterdamp neergeslagen en ze zagen heelemaal grijs. „We loopen in dc wolken," merkte Frits op. „Nou, maar ik wou, dat die wolken maai in de lucht gebleven waren," mopperde Hans nu. „Wc zijn veel te laat," stelde Frits vast. Jan is een humeurig ventje, Kijkt heel dikwijls zwart als roet, En vaak huilt dc kleine dwingkous Zelden is hij maar eens zoet. 's Avonds wil hij niet naar bed toe, Pruilt en moppert: 'k Heb geen slaap! Zoekt het liedje van verlangen, Lastig is de kleine knaap. Op een keer denkt Volie Manus, Die reeds aan den hemel lacht, 'k Zal dat ventje wel eens leeren. 't Is zijn bedtijd: juist half acht! Jan is weder aan het huilen, Roept: Ik wil nog niet naar bed! Volle Manus ziet zijn boosheid En heeft al bij voorbaat pret. Wacht! denkt hij, als met veel moeite Jantje eind'lijk ligt er in, Wil jij wakker blijven, baasje, Heb je daarin soms zoo'n zin? 'k Kriebel vlug je in je neusje, Dat je niezen moet, Apsjoe! En ik kriebel j' in je oogen. Weet je, waarom ik dat doe? Om je wakker eens te houden, Jij wou immers niet naar bed! 'k Heb zoo in dc laatste dagen Op je kuren, Jan, gelet! En gemerkt, dat jij vindt slapen Een heel strenge, nare straf. Goed! Blijf jij dan nu maar wakker] Van het slapen ben je af! Jantje woelt maar steeds onrustig In zijn groote ledikant. Hij blijft wakker, kan niet reizen Naar het wond're Droomenland. Telkens als hij b ij n a inslaapt, Kriebelt Manus met een straal Hem weer wakker. Eind'lijk zegt hij:' 'k Vind het, Jan, een groot schandaal, Dat jij altijd bent zoo lastig: Jij wilt nimmer slapen gaanl Wil je beterschap beloven? r- Ja, zegt Jan, meneer de Maan! Goed! dan mag je nu gaan slapen, Maar ik houd je aan je woord. Sinds dien dag heeft niemand Jantje, Als 't half acht slaat, meer gehoord, Hij gaat nu heel zoet naar bed toe, Want hij weet: vriend Manus wach' 't Is of, vóór hij inslaapt, 't Maant/ Knipoogt tegen hem en lachtl Jantje slaapt dan weldra rustig, Manus is zijn beste vriend En hij heeft een reis naar Droomland Eiken avond weer verdiend! (Nadruk verboden). Dat dacht Hans ook. En zo dwaalden hoe langer hoe verder. Geen enkel huis kwam hun bekend voor. En hoewel Hans 't wol vernederend vond, besloot hij aan den eer sten den besten voorbijganger te vragen, hoe hij naar de school moest loopen Maar't was stil langs do straat. Wie niet uit moest, waagde zich niet buiten. „We komen weer op 't plein," riep Hans, ,,'k hoor zooveel auto-getoeter." „En hier is een politieman," juichte Frits Ja, plotseling stonden ze vlak voor een agent. Nooit waren ze zóó blij geweest zoo'n man te zien. „En?" vroeg deze. „Ook verdwaald soms?" „Ja," antwoordde Hans gerustgesteld „We kunnen onze school niet vinden". „Dan zal ik jullie daar eens gauw bren gen. In de Schoolstraat soms? Daar heb ik al meer jongetjes bezorgd." „Ja, daar is 't," zei Frits blij. „Geef me maar een hand," noodde de man; „anders verliezen we elkaar in deze kleine wereld. En dan zou ik jullie, juist omdat-ie zoo klein is, niet terug kunnen vinden." De jongens vonden 't wel flauw: zoo aan een handje. Maar er zat niets anders op. Spoedig hadden ze nu de school bereikt Bij het hek liet de agent hen gaan. De jon gens bedankten en vonden de deur. Ook de bel, want de deur was al op slot. De klas was nog maar half vol. „Ook verdwaald?" vroeg meneer. „Ja, meneer en dat nog wel in zoo'n kleine wereld," lachte Hans. Na hen kwamen er nog meer. Pas tegen twaalf uur begon do mist op te trekken. Ieder had na schooltijd veel over z'n mist- avonturen te vertellen. Maar ongelukken waren er gelukkig niet gebeurd. En toen ze 's middags naar school gingen, was de toren weer terug en de wereld weer groot. J. H. BRINKGRF.VE— ENTROP. (Nadruk verboden)..

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19