Nieuw Parijs Langestraat 35. Tel. 308 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac horden HET NEEFJE UIT INDIE SALON WESTERMEIER Korte Gracht 4b Tel. 1019 Voor artistieke Kapsels WAT HEKTOR VERTELDE GOED BEGREPEN Opgericht 1901 door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk XV. Slot. Jaap en de tweelingen bezochten nu al weer ruim een jaar de H. B. S. Het drietal was met mooie rapporten overgegaan cn had in het afgeloopen jaar flink gewerkt, maar gelukkig was er nog genoeg tijd over gebleven om pret te maken en dit hadden ze in hun vrije uren dan ook flink gedaan. En nu telde de jeugd de dagen, welke er nog verloopen moesten, vóór do boot met Jaap's ouders cn de kleine Jenncke zou aankomen. De tijd, die eerst zoo heel, heel veraf geleken had, kromp langzaam in, maar... het was ook hier: do laatste lood jes wegen het zwaarst, want do laatste weken en vooral de laatste dagen schenen om te kruipen en toch had elk uur precies zestig minuten en geen enkelo seconde meer! Jaap zou mot Oom Leo zijn familio in Amsterdam van de boot halen. Even scheen bij Paula de oude afgunst, boven te willen komen en haar de vraag voor te houdon: „Waarom mag Jaap alleen mee?" Maar in het volgend oogenblik vond zij dit zóó na- tuurlijk, dat zij bet niet eens de moeite waard oordêeldo voor zichzelve dio vraag te beantwoorden. Gelukkig had Jaap vrij gekregen van den Directeur op dezen gewichtigen dag en hoe wel hij 's morgens veel te vroeg wakker was, brak eindelijk toch het oogenblik aan, waarop hij mocht opstaan. Tante zorgde ervoor, dat hij flink ont beet. Jaap zelf vond dit minder noodig, doch schikte zich in het onvermijdelijke. Eindelijk, eindelijk brak dan toch het oogenblik aan, waarop hij met Oom Leo van huis ging. Dit was het begin. En Jaap had onderweg afleiding genoeg om hem door deze laatste uren hoen te helpen. Terwijl de gedachten der tweelingen tel kens naar Jaap afdwaalden en hem op zijn reis volgden, naderden de roizigers hun be stemming. Gelukkig hoefden Oom Leo en Jaap niet lang op de boot te wachten, daar deze slechts een half uurtje later aankwam dan berekend was. Daar zagen zij dan de grooto boot uit Indië aankomen! Eerst konden zij natuur lijk geen der passagiers horkenncn. 't Was een gewuif en gezwaai van de boot en den wal, maar plotseling, even vóór de boot stil lag, hoorde Jaap mot forsche stem zijn naarn roepen en keek hij in het vroolijke gezicht van zijn Vader. Moeder stond naast hem te wuiven. Maar waar was kleino Jen ny? Het duurde nog oven, vóór zij elkaar kon den bereiken, maar toen was 't ook heer lijk en werd alle wachten vergeten! Moeder had Jenncke uit de hut gehaald en op haar arm genomen. Het kleino ding klapto in do handjes van plezier en vleide haar kopje zóó lief tegen de wang van den grooten jon gen aan, dat Jaap haar eens even knuffelen moest. „En wat zeg jo van je zusje?" vroeg Va der na de eerste kennismaking. ,,'t Is een dot!" riep Jaap met stralonde oogen uit. „Maak haar maar niet IJdel!" zei Moeder lachend. „Mag mag ik haar eens vasthouden, heel even maar?" vroeg Jaap. Dat mocht Met een kleur van verrukking én inspanning hield Jaap zijn zusjo vast, lachte tegen haar, kriebelde haar over de armpjes en in het halsje en gaf haar ein delijk weer aan Moeder over. „Ze is zwaar!" zei hij trotsch. „Ja, onze Jenncke Is een stevig meisje,' zei Mo-,Ier. „Maar "-aar groote broer Is ook flink geworden. En wat is hij gegroeid! Ik geloof, Jaap, dat ik je niet herkend zou hebben, als Jo niet bij Oom Leo gestaan hadtl" Dit oogenblik was haar belooning voor hat offer, dat zij ongeveer tweo jaar go leden gebracht had, toen zij hot besluit nam: haar jongen naar Holland te sturen. Hoe flink en sterk zag hij er nu uit! Oom Leo had zich bij de eerste begroe ting wat ter zijde gehouden, doch daarna zijn familie hartelijk verwelkomd. Ook hij was vol bewondering over bet kleine nichtje. Do reis in don trein werd een onvergete lijke. Jaap mocht tusschen Vader en Moe der in zitten, terwijl hij toch ook naast Jenneko zat, die een plaatsje op Moedors schoot gevonden had. Op eens tooverdo Jaap uit zijn jaszak een rol Droste flikken, welke hij van zijn eigen zakgeld bekostigd had. Hij gaf die aan zijn zusje cn het üleine ding Tiet een blij „ta-ta!" hooron. „Ze mag er wel ééntje hebben," zei Moe der, terwijl zij de rol voorzichtig open maakte en haar een flik gaf. „Hier Jaap, proef jij ze zelf ook eens!" liet Moeder er op volgen. Even aarzelde Jaap De flikken zouden wel erg lekker zijn, maar... ze waren toch voor zijn kleine zus bestemd! „Toe maar, Jaap!" hield Moeder aan. „Onze Jonneke moet al vroeg loeren an deren wat mee te geven." Jaap liet zich door deze woorden over reden cn had schik in het dankbare ge zichtje van het kleine ding, dat al heel goed 6cheen te begrijpen, dat zo bij elkaar hoorden. Toen de familie even na vieren op haar bestemmirig kwam, stonden Tante Rita en de tweelingen de laatsten met platge drukte neuzen al vóór bet raam te wachten op do gasten, die beginnen zou den met bij do familie van Gangelen hun intrek te nemen. De voordeur stond dan ook al wijd open, vóór Oom en Tante uit de taxi gestapt waren. In triomf baalden Tante Rjta en de tweelingen de familie uit Indië binnen. Na de eerste begroeting was ieder vol lof ovor het kleine ding, dat heelemaal niet verlegen was en met haar onafscheidelijk speclgoodbeestje, het konijntje van Pim, speelde alsof zo zich niets van haar heele nieuwo omgeving aantrok. „Jullie moogt haar wel even op schoot hebben," zei mevrouw van Ileuven, „maar niet te lang en ook niet te dikwijls, want we doen al ons best onze kleino pop niet to verwennen." Paula vond het wel jammor, maar genoot van het korte oogenblik, waarin zo Jenncke op schoot mocht hebben en het kleine ding tegen haar lachte. „Ze praat en loopt nog niet, maar lachen heeft ze al heel gauw gedaan!" vertelde Oom Karei vol trots. „Ik geloof, dat ze een zonnige natuur heeft." „Ze is ons zonnetje, het zonnetje van Vader, Moeder en Jaap!" zei de moeder van hot kleine ding nu. „En van ons!" riep Paula zóó overtuigd uit, dat Tante Jenny er lachend aan toe voegde: „Natuurlijk! Zo is toch ook van jullie!" „Wat een schat is Tante Jenny," dacht Paula. „B ij n a net zoo lief als Moeder!" Toen Jenneko dien avond in haar bedje lag cn heel wat liefhebbende familieleden haar goedcnnacht gewcnscht hadden, moch ten Jaap cn de tweelingen natuurlijk nog wat opblijven, Jaap zelfs het allerlangst. Wat had hij veel aan zijn ouders te ver tellen! Er scheen geen eind aan te zullen komen. „En nu morgen de rost!" zei Moeder, ter wijl zij haar grooten jongen een nachtkus gaf. 't Was laat geworden en do tweelingen sliepen al, toen Jaap boven kwam. Vlug kleeddo hij zich uit. Hij had van allerlei om over na te donken vóór hij insliep. Veel prettigs was dat, maar het prettigst vond hij toch, dat Moeder hem „een echten held" genoemd had en Vader hem verzekerd had. trotsch op zijn grooten zoon te zijn. En nu zouden zo altijd bij elkaar blijven.: Vader, Moeder. Jenneko en hij. Dat' was toch het aller allermooiste van dezen onvcrgetelijken dag! EINDE. (Nadruk verboden). Ik ben een grooto herdershond en heet Hektor. Zoo noemen de baas en de vrouw mij ten minste, maar de kinderen het zijn er zoven en de kinderjuffrouw noe men mij altijd Mek of zelfs Hekkie, als ze erg lief tegen mo willen doen. Mijn baas borstelt mij eiken dag en geeft mij nu en dan een bad. Dit laatste vind ik heelemaal niet prettig en ik plas dan ook flink om mij heen om mijn meester aan het verstand te brengen, dat ik zooleta eenvoudig geen behandeling vind. Maar mijn baas stoort er zich heelemaal niet aan en dus heb ik mij maar in mijn lot geschikt. Er zullen in elk hondenleven wel ei-ns -vge» blikken voorkomen, die hij niet prettig vindt. En dat heb ik wel opge merkt in eik kinderleven ook. Waarom zouden d kinderen anders nu en dan boos worden en zelfs huilen? Janken, moet ik eigenlijk zeggen. Maar ik dwaal af. Ik wilde namelijk het een en ander over do kinderen van mijn baas en mtjzc'f vertellen. D> oudste. Jan. 'S al bijna even groot ais zijn vader. Dan volgen Piet en Iet, die pre cies even groot zijn, Anneke, Wim, Elsje en Hansje. Hansje is do kleinste, de jong ste, zeggen de menschen, cn hij wordt eigenlijk we! een beetje verwend, maar 't is ook zoo'n schattig ventje. Ik kan me best begrijpen, dat iedereen veel van hem houdt. Ik zelf doe dat immers ook! Laatst hoorde ik, dat Jan zestien jaar werd. Dat is vreeseüjk oud, want mijn Moeder stierf van ouderdom, toen ze zes tien was. Ik begin echter te gelooven, dat menschen. veel ouder kunnen worden dan honden. Waarom begrijp ik niet, maar 't is zoo. Ik heb het best bij den baas, de vrouw en do kinderen, maar toch koesterde ik sinds langen tijd twee wenschen, welke niet ver vuld werden, hetgeen ik toch zoo vurig be geerde. Ik spreek in den verleden tijd, omdat eenigen tijd geleden daaj'in veran dering gekomen is en wel geheel onver wacht. Ik zal jullie vertellen, h'oo dat kwam. Eerst moet ik nog even zeggen, wat die wenschen, die niet vervuld werden, waren. Dat was ten eerste: ik mocht nooit bij het gloeiende ding in een kamer zitten of lig- gon, dat do menschen een kachel of een haard noemen en dat zoo'n heerlijke warm te afstraalt in den winter, juist in den tijd, dat het overal koud is. Altijd moest ik hooren: „Nee, Hektor, in je mand!" Ik wist langzamerhand al niet beter, of ik hoorde daar. En mijn tweede wensch was: een zilveren halsband te bezitten zooals lot, één van do kleino vrouwtjes, er een had. Alleen was hij te wijd voor haar hals en droeg ze hem om haar middel. Nu zie ik zoo'n halsband liever op de plaats, waar hij hoort, maar zij scheen er anders over te denken. En ze noemde 'ra een ceintuur. Wat een gekke naam voor een halsband, zelfs al is die dan wat afgezakt! Maar mijn Moeder leerdo mij al: over smaak valt niet te twis ten, toen zij een vlieg ving en ik aan zulke dingen nog niet dacht. Zoo'n halsband! Ik zou er een lekkeren kluif voor laten staan, als ik zoo'n mooien, zilveren halsband kreeg. Maar geen denken aan, hoorl Mijn halsband was van leer en bleef van leer, wel met flanel gevoerd, maar van zilver was hij toch niet! Op zekeren dag gebeurde er echter iets, dat mijn beide wenschen in vervulling deed gaan. Waarom? Ja, dat begrijp ik nog steeds niet goed, want 't was zoo heel ge woon, wat ik deed, al schenen de men schen het iets buitengewoons te vinden en wilden ze mij vorstehja beloonen. Aardig was dat zeker van mijn baas en zijn vrouw en ik zal er hun mijn leven lang dankbaar voor blijven. We gingen dan op een mooien, zonnigen dag wandelen: Juf, de vier jongste kinde ren en ik. (Jezelf moet je altijd het laatst noemen, heb ik van mijn baas geleerd). We haddeh allemaal schik in ons uit gangetje en behalvo Juf renden en stoeiden wo met z'n allen, tot Hansje hoe 't pre cies gebeurde, wist eigenlijk niemand plotseling in het water aan den kant van den weg viel. Schreeuwen als do jongen deed! 't Was vreeselijk! Juf en de andere kinderen gilden al even hard. Als Hansje een verstandige, jonge hond geweest was, zou hij natuurlijk naar den kant gezwommen zijn en op het droge gekrabbeld. Maar dat domme jongetje scheen er niet over te denken! Gek, men- schenkinderen zijn soms zoo slim, maar bij die gelegenheid heb ik toch gemerkt, dat hondenkinderen meestal nog veel slimmer zijn. Ik hield van Hansje en hoewel ik hem op dat oogenblik eigenlijk heel dom vond. kon ik hem natuurlijk niet voor mijn oogen zien verdrinken. Ik sprong dus in het water, haalde hem eruit en legde hem voor de voeten van Juf neer. 't Was alles doodeenvoudig en ik zou die heele geschie denis al lang weer vergeten zijn en zeker niet do moeite waard gevonden hébben te vertellen, als het onbeteekenende voorval letje voor mij niet zulke goedo gevolgen ge had had. Je moet maar boffen in de wereld! Juf begon te huilen van blijdschap, dat Hansje niet moer in het water lag; de kin deren huilden allemaal mee cn Juf sloeg haar armen om mijn hals en gaf mij een zoen. Ik likte haar toen natuurlijk ook. 't Zou onbeleefd en onhartelijk geweest zijn, als ik het niet gedaan had. We renden ntf allemaal naar huis, om aan don baas en de vrouw en ook aan de kinderen, die thuis gebleven waren, te ver tellen, wat er gebeurd was. Ik had eigenlijk niets geen haast om hun dat te vertellen, maar ik rende voor de gezelligheid maar mee. Een drukte als dat btj onze thuiskomst was! Ze praatten 3llemaal door elkaar. En bij praten alleon bleef het niet! Ze huil den en lachten er zelfs bij! Menschen kun nen soms zoo vreeselijk opgewonden over iets zijn, als je het eigenlijk heelemaal niet verwacht! Ze holden allemaal van Hansjo naar mij en van mij naar Hansje! 't Was, of ze ons nog nooit eerder gezien hadden. Maar wat was er nou voor bijzonders aan ons te zien? Ik zag alleen, dat Hansje nat was en gauw uitgekleed werd. Ik was ook nat, maar dat beteekent voor een hond toch heelemaal niets, is het wiel? Mijn vrouw sloeg haar armen om mijn hals en mijn baas aaide mij over den kop, alsóf ik minstens voor ieder der kinderen een lekkeren kluif had weten te verove ren. Dat zou nog eens de moeite waard zijn geweest! „Och, het lieve dier is ook heelemaal nat!" hoorde ik de vrouw uitroepen. „Kom maar mee, Hekkie, dan mag jo je in de zitkamer bij de kachel drogen." Hoorde ik goed? Mocht ik mij bij de kachel drogen? Ik wilde wel en wat graag zelfs! 'k Had mij wel terdege uitgeschud na mijn onderdompeling, maar 'k was toch nog vrij nat Nu werd dan ten minsto één van mijn wenschen vervuld. Ik mocht bij de kachel liggen en er was niemand, heelemaal nie mand, die zei: „Hektor, in je mand!" En 'n lokker eten, als ik kreeg! Ik hoor de met mijn eigen ooren, dat de baas een grooten kluif door het kleine, zwarte kastje, dat zo „de telefoon" noemen voor mij beste! de! Dat was bijna niet te geloovenl Een kluif voor mij alleen cn waarvan do baas noch de vrouw of een ander ook maar 't kleinste stukje voor zichzelf afgenomen had! Ik was altijd tevroden geweest met mjjn lot, maar nu had ik plotseling 't gevoel, of ik een soort köning was. Zou een leeuw ook zoo verwend worden of zou hij er mis schien aan gewoon geraakt zijn? Een paar dagen later werd zelfs mijn tweede wensch vervuld: ik kreeg een zil veren halsband! Do baas nam hem uit een doosje met wat ten (stol je voor!) en zei tegen de vrouw: „Ivijk eens! de datum staat er duidelijk in gegraveord!" De vrouw en alle kinderen bekeken nu hot kostbare voorwerp en Hansje mocht mij den halsband om doen. Nu, dat liet ik natuurlijk heel gewillig toe, dat kun je denken! Hij paste precies en was gelukkig niet te wijd, zoodat ik 'm niet als ceintuur be hoefde te dragen, lots wat Ik natuurlijk heelemaal niet prettig gevonden zou heb ben. En lekker zacht, als hij aan den binnen kant was: met het fijnste en zachtste flanel gevoerd natuurlijk, zooals dat bij een zil veren halsband behoort. Ik geloof, dat Hansje den halsband min stens even moi vond als ik zelf en ze kwa men er allemaal eens naar kijken. Het spreekt vanzelf, dat ik met mijn staart kwispelde om mijn dankbaarheid te toonen. In onzen staart ligt immers do grootste welsprekendheid! Het zou me dan ook heelemaal niet verwonderen, als de menschen ons om onzen staart benijdden, want dien hebben wij toch maar op hen voor. Mijn beide wenschen werden dus kort na elkaar vervuld. Castor, mijn beste vriend, heeft nu nog meer eerbied voor mij dan hij al had. 'k Go- loof, dat hij wkt graag ook zoo'n mooien halsband hebben zou, om van mijn plaatsje bij de kachel nog maar te zwijgen. Wij hebben 't er we! eens samen over, hoe een onbeteekenend voorval soms groote gevolgen voor een hond kan hebben. Ik heb mijn geluk immers te danken aan het feit, dat dat domme, kleine Hansje heelemaal vergat zelf naar den kant te zwemmen en ik hem eventjes uit het water haalde. Want als dat niet gebeurd was, zou ik nu geen hond zijn met een zilveren hals band aan, een hond, die lekker bij de kachel liggen mag. O, zoo! (Nadruk verboden). Tet-der-de-tct! Tet-der-de-tel! Daar kom ik op mijn auto-pedj Toe menschen, ga eens wat op zij! Jo ziet het toch, ik wil voorbij! Tet-der-de-tet! Tet-der-de-tet! Zeg ventje, op je auto ped, Doe jij maar even kalmjes aan, Laat dat getoeter heusch maar staan, We hooren 't kleine baasje wel. Maar waarom zeg, moet jij zoo snel'? Do groote menschen gaan toch voor, Dan mag mijn robbedoes pas door! Tet-der-de-tet! Tet-der-de-tetl Weg draaft hij op z'n auto-ped! Hij glijdt, hij holt, het is een lust, Klein ventje gunt zich nauw'lijks rus>. Maar bij het hoekje van do laan, Ziet hij tweo oude dames staan. En midden in z'n wilden draf Sprinkt hij van 't auto-'pedje af. R. ASSCHER— VAN DER MOLEN. (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19