SALON WESTERMEIER Nieuw Parijs Korte Gracht 4 b Tel 1019 Onze coupe ondalation en watergolf is iets aparts Langestraat 55. Tel 308 Opgericht 1901 Gezelsckapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac horden OM HET KONINGSCHAP C.Ó.delyille f\oge.rwaard EERLIJK IS EERLIJK „Goed!" zei Tom, die daar onmiddellijk voor te vinden was. Frans en Job hielpen hem een handje, tot Frans op eens op fluisterden toon tegen zijn vriendje zei: „O Jób, laten we den bal eens een duwtje geven!" „Ja, Ja, dat 's leuk!" juichte Job, terwij! Ans en Nora, die het verstaan hadden, on deugend keken. Met hun vieren duwden ze daarop den sneeuwbal langzaam vóórt. Met een gil maakte Tom een buiteling en kwam hij tusschen Hugo, Karél en Lucie terecht, die aan den anderen kant 6peelden. Het viertal tuimelde in de 9neeuw en rolde over elkander heen. Toen ze ein delijk opstonden, miste Tom zijn muts. „Waar is mijn muts?" riep hij uit, „Toe, geef 'm nou! Wie heeft 'm?" Niemand had het hoofddeksel echter en het was ook nergens te vindon, al zochten allen ook nog zoo ijverig. Plotseling riep Hugo uit: „Kijk eons!" Allen kekon nu in de richting, waarin hij wees en zagen Tip het Jonge hondje, dat zij In het vuur van hun spel vergeten had den het vermiste voorwerp in den bek houden en heftig heen en weer schuddon. „De deugniet!" riep Tom boos uit, „Dat zal Ik hem betaald zetten!" „Nee Tom, dat is niet eerlijk 1" zei Hugo. „Dat is Tips manier van plezier maken. Wij hebben tóch ook pret gehad! Ik zal je muta wel even vóór je halen." „Hier Tip Tip! Tlppief" riep hU, ter wijl hij naar het hondje ging. Toen de kleine bengel opkeek, gooide. Hugo een sneeuwbal naar hem toe. Tip liet nu on middellijk zijn speelgoed los en rende ach ter don bal aan, terwijl Hugó de muts op raapte. „Er zijd maar twee kleine gaatjes in," zei hij, terwijl hij het hoofddeksel aan Tom overhandigde, ,,'t Is lang zoo erg niet als de scheur, die jij gisteren met het baantje glijden in mijn jas maakte. Ik ben toch ook niet boos geworden, omdat het door ons spel kwam! Jij mag er Tip dus niet hard om vallen." „Nee, je hebt gelijk," zei Tom. „Eerlijk ls eerlijk Gelukkig dacht zijn Moeder er net zoo over, toen Tom baar de toedracht der zaak verteld had. (Nadruk verboden). VOOR DIERENVRIENDJES EN VRIENDINNETJES Aan den rand van den Haag, vlak bij Wassenaar, is een heel mooi park, dat Marlot boot Vroeger was daar oen gróót buiten, maar nu is een godoelte in 6traten en huizen herschapen. Gelukkig echter is oen groot gedeelte van het natuurschoon behouden gebleven. Er zijn daar nog een mooie vijver en een groot weiland, waar achter het fraaie bosch zich uitstrekt Dit bosch wordt aan twee kanten door een drukken verkeersweg begrensd, waarop bijna voortdurend auto-getocter gehoord wordt Toch zijn de vogeltjes er heel mak en dezer dagen zag ik zelfs zóó'n aardig staaltje uit de eekhoorntjes-wereld, dat ik dadelijk dacht: „Daarover moet ik eens In ons kinderblad schrijven!" Van nature zijn deze mooie diertjes schuw, maar op Marlot schijnen ze hun schuwheid afgelegd te hebben. Niet alleen laten ze zich graag onthalen op apennootjes, die ze uit de hand aanne men, maarik zag, hoe een Pluimstaart in den mantel van een darae bij wijze van een boom opklom om een lékker hapje van haar aan te nemen. Wat dat niet verbazend aardig? Ik weet niet, of ik 't wel gclooven zou, als ik 't op mijn wandeling niet met eigen oogen aanschouwd had. Eén voorwaarde stelt de familie Pluim staart echter en die is: de eekhoorntjes wil len de apennootjes graag ongepeld aanne men. Blijkbaar vinden zij 't pellen een ve6l te prettig werkje om dit door een ander te laten doen! Zij nemen ze ten minste niet aan, als ze reeds gepeld zijn. C. E. d. L. H. (Nadruk verboden). „Fijn, dat we morgen pas naar school moeten. Vandaag Driekoningen. Dan kun nen we nog lekker pret maken," prees Ko. „Dat hadden jullie ook wel gekund, als 't school was," vond moeder. „Want 't feest begint toch vanavond pas." „Nou ja, maar 'k vind 't toch leuker, dat T nog vacantie is." „U bakt toch een taart, hè moes?" vroeg Miek. „Natuurlijk. En een echte Driekoningon- taart ook, met een boon er in," beloofde moeder. „O, ik wou toch zoo graag, dat ik de boon nu eens vond," zuchtte Ans. „Ik ben nog nooit koning geweest." „Dat kan ook niet, dommerd," boweerde Ko. „Een meisje koning, hul" „Dan ben ik koningin natuurlijk," zei Ans verongelijkt. „Is 't niet, moes?" „Natuurlijk! En weej je, wat je dan doet? Dan kies Je zélf een koning." „Maar die heeft dan niets le zeggen, hoor. Ik ben de baas." Ja, dat was nu 't feest van den Drieko ningenavond. Wio 'de boon in ziln stuk taart vond was djen avond koning on 1 mocht zeggen, wat er gebeuren zou. Nee, is dat niet eventjes fijn, om één avond lang bevelen te mogen geven, te mogen eischen, dat de kinderen laat naar bed gaan en nog veel meer! „En ik bon ook nog nooit koning ge weest," zei Ko, die de jongste en net negen jaar was. „Ja, Kootje, daar is nu eenmaal niets aan te doen," riep EdmOnd, die juist met zijn oudsten broer Fons binnen kwam. „Je treft de boon, of je troft 'm niet." „Jij hebt mooi praten, jij bent al twee keer achter elkaar koning geweest," zei Ko half huilend. „En als ik vanavond koning word," zei Fons heel ernstig. „Weet je wat ik dan doe?" „Nóu?" Vroegen allen tegelijk. „Dan stuur ik jullie allemaal naar bed. Vooral als jullie van die huilstemmen op zetten." Nu, ze hoopten maar, dat Fons dan de boon niet zou vinden. Morgens bakte moeder de taart en die viol prachtig uit. Ieder op z'n beurt kwam eens kijken in de keuken eü toen deed Edrnond een ontdekking. Want op zij van do taart zag h(J een heel klein kuiltje zitten en daardoorheen schemerde iets wits. Daar zat vast de boon! Als hij vanavond mocht kiezen, zou hij beslist hot stuk met het kuiltje kiezen. En natuurlijk zou hij niets van z'n ontdekking aan de anderen vertel len. 's Avonds om zes uur, na het boterham eten. kwam het gebak op tafel. „Met z'n hoevelen zijn we?" vroeg vader. „Ko, tel ze eens." En Ko telde: „Moeder, Vader, Fons, Ed mond, Miek, Ans en ik, dat zijn er zeven." „Dan snij ik 'm in achten." zei vader. „We zijn toch met z'n zevenen," opperde Fons. „Ja, maar dis je het Driekoningenfeest naar ouden trant viert, moet je een deel er van overlaten voor de armen." „En als daar dan net de boon inzit?" riep Miek spijtig. „Dan is er dezen avond geen koning en maken we toch pret." Aandachtig volgden zeven paar oogen bet mes. dat de taart in acht punten sneed. Édmond zag z'n kuiltje nog altijd zitten; 't zat midden in de punt, die naar hem toe gekeerd was. „Zie zoo, dat 's klaar," zei vader. Ed- mond, keer jij je maar eens om en zeg dan telkens, voor wie het stuk zijn zal, dat .ik aanwijs." Dat viel den' jongen tegen. Want nu kon bij z'n eigen koningsstuk niet in het oog houden. Daar klonk vaders stem al. „Voor wie is dit?" Edmond bedacht zich. Om beter te kun nen denken, keek hij omhoog en zag daar op eens in den spiegel de taart op tafel staan. En vader wees zijn stuk aan. „Voor mij," zei Edmond gauw. „Nou. je bent ook een mooie, om met Je zelf te beginnen," mopperde Miek. En ook de anderen waren ontevreden. „Houdt jullie je toch kalm," suste moe- Koning Winter kwam in 't lartd. Of de jeugd nu lachte! Z ij toch was het, die al lang 'sKonings komst verwachtte! Zie! In één nacht spreidde hij Over veld en wegen 'n Sneeuwkleed uit en joeg fluks weg Ruwen storm en regen. Ja, die vluchtten overhaast Voor den Winterkoning. Plaats was er voor hen niet meer, Ieder sloot zijn woning. Ijsvermaak en sneeuwplezier Waren tooverwoorden, Waarmee Winterkoning kwam Uit bet booge Noorden, Op nu allen! Naar het feest Door den Vorst gegeven I Geen van ons was zeker tóch Liever thuis gebleven! Op de ijsbaan is 't een pret; Lustig zwieren allen. Wie, die op de schaatsen 6taat, Is er bang voor vallen? Op den heuvel bij ons hui3 Gaan wij baantje glijden Of op onze nieuwe slee Naar bonedon rijden. Koning Winter, kindervriend! Ga niet te gauw henen! 't Zou niet leuk zijn, als j' op eens Stil weer was verdwenen! Goeiendag dus, kindertjes! 'k Kreeg hier heel wat vrinden. Die Ik hoop aan 't eind ven 't jaar Weer terug te vinden! (Nadruk verboden). Koning Winter schudt zijn bol, Zegt: 'k Zal 't niet vergeten, Dat de eerste maand van 't Jaar Steeds naar mij moet beeten! Doch daarna blijf 'k niet heel lang, Zonlief komt mij plagen En de mcnschen hunk'ren heusch Weer naar zachter dagen. Alles, alles op zijn tijd, Want 't zou gauw vorvolen, Als je 't beele jaar lang door Slechts met m ij kon spelen! Id December hoop ik weer In het land te komen, Als geen onkel blaadje meer —Prijkt aan struik of boomon. der, „iedereen krijgt heusch een beurt." En ja, nu ging .'t vlug. Achtereen noem de Edmond de namen van allo huisgenoo- ten. En toen ieder wat had, mocht hij weer op zijn pl%ats komen zitten. „Even wachten, kinderen," beval moeder, „we beginnen tegelijk." Want er werd gebeld en één van allen moest gaan opendoen. Ans stond op. Toen do voordeur openging, klonk er gezang: 't Was op een Driekoningenavond Op eon Driekoningendag Toen Maria Magdalena Aan de voeten van Jezus lag (bis). „Ze vragen wat," zei Ans, binnenkomond. „Geef ze het stuk koningstaart," raadde moeder. En het achtste part werd aan de arme kinderen geschonken. Intusschen zaten allen vol ongeduld te wachten om aan de traktatie te beginnen Alleen Edmond had een onprettig gevoel, was heel niet in die feestelijke stemming van het vorig Jaar. Op eens was 't, alsof hij de teleurgestelde stemmen van de kleintjes hoorde: „Ik heb 'm niet." Én dan zou 't wezen: „Jij alweer koning, voor do derde maal!" Ja, voor de derde maal! Maar op een loe- lijke manier. Gemeen was 't! Ko zat naast 'm. Wat zat die vol span ning ié wachten! Hij bad er eén hoogrood kleurtje van. öp eens nam Edmond zi]n bord op en ruilde dat vlug om met hel bord van zijn broertje. Alleen Ko merkte 't en wou wat zeggen. Maar vlug wees Ed mond op het kuiltje in dé taart en daar zag Ko de boon ook op eens zitten. „Ik heb 'ml" riep de jongen blij. „Ik ben de koning." „En je mocht nog niét beginnen," zei Miek. „Ik ben ook nog niet begonnen. Maar ik zie 'm zitten, hierl" Ans zat nu ook weer op haar plaats. En ioder begon te zoeken. Ko kon zich best vergist hebben. Maar Ko had dadelijk 't kuiltje onderzocht en do boon eruit gewipt. Triomfantelijk hield hij zijn koningsboon omhoog. En toen riepeD ze allen tezamen „Leve de Koning". Fons bracht de kroon en wou die Ko op zetten. Maar de kleine jongen hield Fons terug. „Wat is er nu aan de hand?" vroeg Fons verwonderd. „Eigenlijk is 't niet eerlijk," zei Ko. „En waarom niet?" „Edmond heeft z'n stuk mot 't mijne om geruild, dus eigonlljk is hij de koning." wis dat zoo?" vroeg vader. Ja, 't was zoo. „Maar dat mag niet," beweerde Fone. „Ieder moet houden, wat bem tóegewezen wórdt. Dus dan is Edmond de koning!" Maar Edmond wou evenmin de kroon op hebben. „Niemand schijnt hier koning te willen zijn," meende moeder, „wat doen jullie toch mal." Toen vertelde Edmond op welk een on rechtmatige wijze hy zijn koningschap ver kregen had. Vader keek wel verdrietig, toen hij 't boorde, maar was niettemin blij, dat de jongen voor zijn oneerlijkheid uit* kwam en probeeren wilde het weer goed te maken. Dus kreeg Ko de kroon op. „Maar dan hadden Ans of ik ook best dê boon kunnon treffen," opperde Miek. „Neen, 't moet eigenlijk over." Maar dat kon slecht. Iedereen was al aan zijn taart begonnen te eten, of had het stuk uit elkaar geplukt om gauw te zien, of de boon erin zat „Weet je wat," stelde vader voor. „De Koning kiest een Koningin." „Neen," zei Koning Ko, „twee Koningin nen, Miek en Ans." „Dat kan niet," vond Fons. Maar vader besliste, dat 't wèï kon. In den tijd, dat de Drie Koningen de ster. volg den, hadden de vorsten dikwijls meer dan één koningin. En zoo kwam op dien avond de koning met twee koninginnen op den troon te zit ten. Ende vorstinnen zaton er nie» voor niets. Want telkens had do Koning haar raad noodig. En menig aardig spelletje dat één van de hooggeplaatste dames voor stelde, werd door den Koning goedgekeurd en door 't heele gezelschap gespeeld. Pa6 laat gingen ze naar bed. En ze hadden veel pret gehad. Edmond vond, dat 't zelfs heel wat aardiger geweest was, dan toén hij zelf het vorig jaar op den troon gezeten had. J. H. BRINKGBEVE— ENTROP. (Nadruk verboden). De sneeuw lag a! langer dan een week iü den tuin en de kinderen hadden een reu zen-sneeuwbal gemaakt. „Ga jij er eens bovenop zitten, Tom!" zei Frans, terwijl hij, zijn zusje, zijn broertje cn een paar kameraadjes vol bewondering naar den grooten sneeuubal keken.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 11