VAN GOUD TOT PORSELEIN
Johüiuk tLfwarjuli Miléer*
BIJ 250en GEBOORTEDAG VAN
JOHANN FRIEDRICH BOTTGER.
door
PROF. DR. P. KERSBERGEN.
De apothekersleerling Johann Friedrich
Bóttger was negentien jaar oud, toen hij op
het idee kwam om goud te maken. Nu was
dit in zijn tijd niet zoo buitengewoon. Even
als in de Middeleeuwen geloofden zelfs ern
stige geleerden nog aan de mogelijkheid, om
uit gewone metalen goud te maken, met
behulp van den steen der wijzen. Wat die
„[apsis philosophorum" eigenlijk was. daar
over had niemand zich een duidelijke voor
stelling gevormd, Bóttger evenmin, doch hij
stelde er zich tevreden mee, dat iedereen
er aan geloofde. Hij had oen helder ver
stand en was eerzuchtig, dus die kans wilde
hij zich niet laten ontgaan.
'Op een goeden dag kwarn hij bij zijn
leermeester en vertelde hem een merkwaar
d'igp geschiedenis. Een Grieksche archiman
driet, die Europa doorreisde om losgelden te
verzamelen voor de Christenen, welke door
de Turken gevangen gehouden werden, had
hem het gehc-im van het goudmaken toe
vertrouwd en hem zelfs een kleine hoeveel
heid van de magische „tinctuur" gegeven,
die daarvoor noodig was. Voor de oogen
van den zeer verbaasden apotheker veran
derde Bóttger inderdaad een niet geringe
hoeveelheid gesmolten lood door toevoeging
van enkele druppels, der donkerroode
„tinctuur" in het fijnste goud, dat alle proe
ven doorstaan moet hebben.
Dit onschuldige bedrog dreigde echter
spoedig zeer ongewenschte gevolgen voor
Bóttger .te hebben. Geheel Berlijn en vooral
het steeds in geldverlegenheid verkeerende
l)óf van den jongen koning, geraakten door
hef bericht in opwinding. Er was sprak©
van den jongeman in hechtenis te nemen en
met alle middelen te dwingen, zijn geheim
pbijS- te geven; dan zou aan alle geldgebrek
voorgoed een einde komen.Bóttger kreeg
er^ echter tijdig de. lucht van, pakte zyn
hooltje bij elkaar en stelde zich onder «ie
bescherming van den keurvorst van Sak
Bij August den Sterke kwam hij echter
van den regen in den drop. Hij werd te
Dresden weliswaar met vee! eerbetoon ont
vangen het gerucht van zijn heldendaden
was natuurlijk ook daarheen doorgedron
gen doch het aan pracht en praal han
gende Saksische hof had nog dringender
geld noodig dan het Pruisische. Bóttger
moest in tegenwoordigheid van den stad
houder een bewijs van zijn kunst geven.
Weer gelukte de proef. De wantrouwende
keürvorst was daarmee niet tevreden; hij
eischte, dat Bóttger de bereiding van het
„secretum" schriftelijk zou vastleggen. Tot
zoolang zou men hem te Dresden wel niet
in hechtenis, doch in „veilige bewaring"
houden.
Nu was goede raad duur. Het meest voor
de hand liggende was natuurlijk weer een
vlucht, maar de Saksers waren slimmer dan
de Pruisen en lieten de kip, die de gouden
eieren legt, niet ontsnappen. De apothekers
leerling móest zich dus maar zoo goed
mogelijk in de omstandigheden schikken.
Tijd winnen was voorloopig het eenige, wat
hij doen kon. Hij deelde den koning dus
mede, dat de bereid ïg van de tinctuur zeer
ingewikkeld en tijdroovend was, langdu
rige voorbereidingen eischte en tal van ge
reedschappen en materialen noodig maakte.
Al die bezwaren schrikten den vorst echter
niet af. Hij bleef op zijn stuk staan en liet
Bóttger alles geven, waar hij om vroeg. De
alchemist kreeg een eigen laboratorium en
August de Sterke gaf een van de beroemdste
geleerden van zijn tijd, i I. Von Tschirn-
haus, een vriend van Leibnitz, de opdracht
om toezicht te houden op het werk van
Bóttger. Het pleit voor de niet alledaagsche
geslepenheid van Bóttger en ook voor zijn
niet te ontkennen bekwaamheid, dat hij zelfs
dezen geleerden en ervaren rnan om den
tuin heeft weten te leiden. Von Tschirnhaus
begon zijn taak reeds met wantrouwen en
tegenzin, jarenlang zag hij alle proeven
mislukken en steeds nieuwe bezwaren op
duiken, maar hij kón er toch niet toe ko
men, alle mogelijkheid op succes af te wij
zen
Zoo verliepen de jaren. Von Tschirnhaus
nam volgens de aanwijzingen van Bóttger
steeds weer proeven, doch niets gelukte.
Alleen de proeven, die Bóttger zelf vcor den
koning ipoest- doen, brachten nog weieens
zuiver goud voor den dag. Wat daarbij
Böttgcr's truc was, is nooit uitgekomen
Wel is toen reeds een der aanwezigen iets
opgevallen „waardoor eenig vermoeden
werd gewekt van een hardnekkig bedrog"
En de keurvorst bleef wachten. Hij dacht
er geen cogenblik aan, Bóttger de vrijheid
terug te geven, integendeel, hij liet hem
zelfs „om opzien te vermijden" naar Al-
brechtsburcht bij Meissen brengen. Ook
daar areeg Bóttger een goed ingericht la
boratorium tot zijn beschikking. Doch nu
kroeg Von Tschirnhaus toch genoeg van het
tijdvermorsen met de oude proeven. Hij
had voor zichzelf een geheel ander plan, n.l.
het maken van porselein, dat geheel gelijk
waardig was aan het Chineosche. In dien
tijd kon men in Europa wel iets vervaardi
gen, dat op porselein leek, doch in werk©
lijkh^id was het een soort aardewerk dat
wel verglaasd kon worden, doch in kwali
teit en vooral in vastheid ver ten achter
stond bij het Chineesche product. Men was
reeds lang aan het werk om het zorgvul
dig bewaarde geheim der Aziaten te vin
den, doch tot dusver tevergeefs. Waar dit
kunstige uit China geïmporteerde porse
lein zoo buitengewoon populair was, lag
het voor de hand, dat het zoeken niet op
gegeven werd.
Nu was Von Tschirnhaus een heel stuk
dichter bij het ontraadselen van het ge
heim gekomen dan één van zijn tijdgenoo-
ten. Met behulp van een door hem ge
maakt „brandglas" kon hij temperaturen
opwekken, waarbij ook stoffen, welke in
zijn tijd «absoluut „vuurvast" golden, be
gonnen te smelten. Ook omtrent de cliemi
sche samenstelling van het .porselein had
hij bepaalde voorstellingen, die gegrond
waren op zeer vernuftige proeven. Hij be
sloot nu, zijn tijd in het laboratorium te
Meissen voor dit doel te besteden en Bótt
ger in zijn plannen in te wijden. De onge
lukkige alchemist was natuurlijk in de
wolken. Hier was eindelijk een kans om
aan zijn „eeivolle hechtenis" te ontkomen,
zonder zich bloot te stellen aan een ernsti
gere straf. Bóttger wist n.l. zeer goed dat
een eventueele oplossing van het groote
probleem hem evenveel voordeel zou ople
veren als een bevestiging van zijn denk
beeldige goudmakerskunst. Hij zat toen al
meer dan vijf jaar onder voortdurende be
waking in zijn laboratorium en verlangde
naar uitkomst uit dezen onaangenamen
toestand.
Zoo snel als Bóttger gedacht had, ging
•het echter niet. Toen de Zweden Saksen
binnenvielen, moest hij Meissen verlaten
en eerst tegen het einde van het jaar 1707
;kon hij weer geregeld werken, thans in het
bastion van de H Maagd te Dresden. Hij
durfde den koning toen nog niet de waar
heid te bekennen, doch het vergcefscho zoe
ken naar het „arcanum" staakte hij toch
voorgoed. Von Tschirnhaus en hij hielden
zich nog slechts met het porselein bezig.
Ook de belangstelling van den koning werd
voor dit plan opgewekt en dat hij zijn toe
stemming gaf, blijkt we] uit zijn bevel om
,een organisatieplan voor een „koninklijke
,en Keursaksische" porseleinfabriek te ont
werpen. Eindelijk werd het werk van de
beide scheikundigen ook met succes be
kroond; zij vonden het roode porselein, dat
later Böttger-porselein werd genoemd.
Dat was niet meer dan een eerste stap
op den weg naar het doel. Onafgebroken
werden de proeven voortgezet, totdat er
door den plotselingen dood van Von
Tschirnhaus een einde kwam aan de sa
menwerking. Bóttger was nu op zichzelf
aangewezen en het is zeer de vraag, of hij
zijn doel ooit zou hebben bereikt, wanneer
niet reeds vóór den dood van zijn mede
werker de grondslagen der bereidingswijze
vastgestaan hadden. Toen hij eindelijk in
1709, na een bijna negenjarige gevangen
schap, echt wit porselein kon maken, dat
in niets meer bij het Chineesche ten achter
stond was hij op slag beroemd. Het succes
van zijn uitvinding overtrof alle verwach
tingen; de kort daarop gestichte Meissener
porseleinindustrie ontwikkelde zich in on
gelooflijk korten tijd tot een van de wel
varendste bedrijven en bracht den staat
groote sommen geld aan. Natuurlijk kreeg
Bóttger nu zijn vrijheid terug en bovendien
écn zeer eervolle en voordeelige positie in
het bestuur van de nieuwe onderneming.
Zijn lichaamskracht was echter door de
jarenlange gevangenschap ondermijnd.
Zijn vreeselijk lot had ondanks zijn jeug
digen leeftijd zijn energie gebroken. Hij wus
slechts iets meer dan 37 jaar oud, toen hij
te Dresden stierf. Zijn naarn bleef echter
twee eeuwen lang schitteren. Eerst in den
laatsten tijd is men tot de overtuiging ge
komen, dat uitvinding var. het Meissener
porselein eigenlijk te danken is aan deri
veel meer gemalen Von Tschirnhaus.
Straatverlichting ln de zeven*
tiende eeuw.
Als vanzelf gaan bij het aanschouwen van
den „heil- en zegenwensch uit 1748 van de
vulders en aanstekers der iantaarnen" op
de plaatjes-pagina van het Amersfoortsch
Dagblad van 31 December j.l. onze gedach
ten uit naar de straatverlichting van vroc
ger dagen en als Groegroe dan in datzelfde
nummer klaagt over de „helsche donkerte'
en wijst op de oude tijden, toen men
's avonds een lichtje mee moest nemen cm
op straat te gaan, dan vraagt men zich orf-
willekeurig af, hoe dat dan vroeger wel ge
steld was met die straatverlichting.
Als we des avonds onze door meer dan
duizend lantaarns verlichte stad doorkrui
sen, kunnen wij ons haast niet voorstellen,
dat er eens een tijd geweest moet zijn, dat
men geen straatverlichting kende, behou
dens dan van de maan, als zij scheen, haar
lichtende stralen in de duisternis wierp en
misschien een enkele lantaarn, die uit
gehangen was, haar zwak licht liet schijnen.
Is het dus te verwonderen, dat 31 Januari
1605 de regeerders van Amersfoort ordon-
ueeren, „dat niemand 's avonds tusschen
October en Paschen na zeven uur en 's zo
mers na tien uur zich op straat zal mogen
begeven zonder licht, met een wapen, op
straffe van te water en te brood gesteld te
worden, uitgezonderd die van de wacht en
de pachters (van de accijnzenl) met haar
compagnie die vrij staat die ronde ende
visitatie te doen.".
Ruim veertien jaar later wordt door den
lateren Frieschen stadhouder (16201632)
Ernst Kasimir, Graaf van Nassau, van het
garnizoen alhier „soo té voet als te paert"
bevolen „om allen moetwill ende onlust van
gevegien tiisschen het garnizoen ende bur-
gerije te verhoeijen" na negen uur 's avonds
niet zonder lantaarn met een brandende
kaars er in langs de straat te gaan. De re
geerders van Amersfoort vinden daarin
aanleiding om bij publicatie van 1 October
1619 eenzelfde bepaling in het leven te roe
pen ten opzichte van hare. „inwoonders cn
borgers". Om negen uur 's avonds zal te
dien einde „klokluijden" geschieden. Op de
overtreding wordt een boete van drie gulden
gesteld.
Toch schijnt aan het naleven dezer bepa
ling, in later tijd niet streng de hand ge
houden te zijn Begunstigd door de duister
nis neemt de kwaadwilligheid een dusda
nige omvang aan, dat zelfs ae ratelwacht
(nachtwaker) niet ongehinderd meer wordt
gelaten en Regeerders van Amersfoort in
Januari 1626 zich verplicht achten eon com
missie uit haar midden af te vaardigen,
teneinde den Commandeur van het „garni
zoen" te verzoeken den soldaten té verbie
den na negen uur 's avonds op straat te
komen. Den „borgers en inwoonders" wor
den nog eens aan het verjypd herinnerd om
na negen uur 's avonds „na clockluljden
zonder lantaarn mét behoorlick licht daar-
inne" op straat te kornen. Overtreding wordt
nog steeds gestraft met drie gulden boete,
maar wie de ratelwacht eenige „overlast
ofte moeijten" aandoet wordt met vijf en
twintig gulden boete gestraft.
Zoo is dan het meedragen van brandende
lantarens tot het einde der zeventiende
eeuw een der eerste pogingen tot verlich
ting op straat
Is het misschien de invloed geweest van
de vele vreemdelingen, die gedurende het
houden van de vermaarde loterij hier ter
stede in Augustus 1693 a) binnen de muren
van onze stad vertoefden en wier denkbeel
den de stads-regeering in navolging van
andere steden ertoe bracht hier straatlan
tarens aan te brengen, of was het meer het
verantwoordelijkheidsgevoel van de magi
straat voor de veiligheid der borgers, in
woonders en vreemden, die haar tot dit be
sluit bracht? Want waren niet eenigen tijd
geleden eenige menschen verdronken, mis
leid door de duisternis en was het dus geen
zaak orn maatregelen te nemen, dat zulks
niet meer kon gebeuren?
Mogelijk hebben beide factoren ertoe me
degewerkt, dat den tweeden September 1695
de stads-regeering besloot tot het instellen
van een commissie uit haar midden, welke
zou hebben te „overleggen hoe binnen dese
stadt soo op de Cingels als andere plaatsen
ton minste oosten lantarens om bij avond
ende nacht buijten maanlicht le branden"
hehooren gesteld te worden. Reeds den der
tigsten van dezelfde maand werd op voor
stel dier commissie hesloten aan haar op
te dragen zoo goedkoop mogelijk zestig
straatlantarens te laten maken en deze te
plaatsen, waar dit noodig was.
Met het rnaken der lantaarns wordt dan
een aanvang gemaakt De timmerlieden, de
gebroeders Covert en Wouter Pietersz en
Tan Nicasius zorgen voor de eenvoudige
houten lantaarnpalen en voor dwarshalken
want sommige lantaarns worden niet op
een paal geplaatst, doch worden eenvoudig
aan de huizen bevestigd. De Arnsterdam-
sche meestor-blikslager, Gerrit Persijn en
de stads-hlikslager van hier Dick de Wilde,
zorgen voor de levering van de lantaarns.
Persijn komt zelf uit Amsterdam over om
aanwijzigingen te. geven omtrent het plaat
sen van de lantaarns op de palen.
Nu half December een deel der lantaarns
er is, dienen er ook lantaarn-opstekers be
noemd te worden en zoo ziet men het dan
gebeuren, dat Rretinis Dircksz van Aller.
Dirck van Gelder en Johannes Hemveij als
zoodanig door do overheid worden aange
steld.
Ook het vullen en de 2org voor het goed
functioneeren der lantaarns wordt aan hen
opgedragen en hieruit kunnen we tevens
opmaken, dat de lantaarns met olie gevuld
moesten worden, dus geen kaarslantaarns
waren.
Voor de lantaarns werd lijnolie en raap
olie aangeschaft, soms wel voor 600.—
tegelijk.
Zoo hebben we dan in December 1695 de
eerste straatverlichting in den yorm, zoo&ls
we dien nog kennen, door middel van lan
taarns.
Maar ziet, was bij de stadsregeering het
licht door de duisternis heen gebroken,
niet alzoo bij de ingezetenen. Nog voordat
alle lantarens geplaatst waren en nog voor
dat de geplaatste lantaarns twee weken hun
functie hadden kunnen verrichten, was
reeds een lamp uit een der lantaarns in de
nabijheid van een der bruggen gestolen en
ook de kap van den lantaarn op de Var-
kensrnarkt was weggenomen, terwijl de
lantaarns zelf ook niet aan de vernielzucht
van de Amersfoorters ontkwamen.
De stads-regeering neemi dan ook aan
stonds strenge maatregelen tegen den dief
stal van de attributen van de pas inge
voerde nieuwigheid, want oudejaarsavond
van 1695 wordt een publicatie uitgevaar
digd, houdende dat verboden was het „aff-
breken of wegnemen van de lantarens of
deselve in eeniger manieren te besmeren,
met steenen daartegen te werpen, met
stockcn te slaen off andersints eenige qö
minste donckerheid te veroorsaeckcn, noch
*chande aan te doen off immers het branden
van dien te beletten direct of indirect".
De schuldige of medeschuldige zou ge
straft worden met eon boete van 200 zilve
ren ducatons of 630 gulden terwijl degene,
die de boete niet zou kunnen betalen werd
toebedecdd „de straf van publijcq gcschavot-
leerd te worden", (in het schandblok te kijk
zou staan.)
Maar de stads-regeering ging nog verder;
ook de schuldige van het stelen van de
lamp en de kap moesten worden opge
spoord en tot een voorbeeld gesteld worden
van anderen. Op het aanbrengen van de
hooswichten „sodanigh dat (zij) in handen
van de justitie (zouden) geraken" werd een
premie van honderd gulden gesteld, terwijl
de naam van den aanbrenger geheim zou
worden gehouden.
Koste wat het koste moest: de overheid
wilde den dader opsporen en zoo ging zii zelfs
zoo ver om den eventueelen medeplichtige
van de schanddaad zijn medeplichtigheid
+e vergeven, mits hij den dief wilde aan
brengen, terwijl hem ook de beloofde pre
mie zou worden uitbetaald.
Of de dief nog gevonden is vermeldt de
geschiedenis niet. A. B.
s) Belasting, in 't bijzonder op levens
middelen.
2) Beschreven in de Nieuwe Rotterdam-
sche Courant van 21 December j.l. door den
heer Moerman.
VERZORGING VAN KAMERPLANTEN.
Planten hebben niet slechts vocht noodig
in den grond, waarin zij geplant zijn, doch
ook in de lucht, die hen omringt Dit is
vooral het geval bij planten, die uit de met
vocht verzadigde atmosfeer van een broei
kas komen in een kamer, waar gestookt
wordt. Bij centrale verwarming is de lucht
nog droger; dan is zii zelfs voor de men-
schclijke «ademhalingsorganen ongezond,
zood«at waterhouders moeten worden aan
gebracht. Voor de planten is deze maatre
gel echter niet vrrtdoende. Men kan het
gemakkelijkst onder elke pot twee onder
zetters plaatsen, waarvan de grootsie met
water gevuld te en onderaan staat. De pot
ten zelf roogen n.l. niet ln het water staan,
omdat dan de wortels gaan rotten. H&t be
gieten der planten is dan tevens gemak
kelijker, men beeft minder kans op mor
sen en de planton hebben vochtige lucht
om zich heen, terwijl zii minder last heb
ben van parasieten ale schildluizen en
mijten.
Giiineesche teekeningen betrekking hebbende op de vervaardiging van het
porselein.
(Van onzen correspondent).
Brussel, Jan. 1932.
Het geeft steeds een blij gevoel als men
zijn motor aanzet en aohter het stuur
plaats neemt om den weg te kiezen naar
een gastvrijen vriend. Wij reden ditmaal
voor de krant naar de streek „tusschen
Leie en Schelde", de streek van de Laat-
hemsche schilders, vfrn Cyriel Buysse, wiens
kaartje wij in den zak meedroegen „Jat
hij ons graag zou ontvangen" Cyriel Buys«ü
wiens boeken wij, als kind, verkozen boven
grammatica en andere nuttige dingen, en
die wij heimelijk lazen onder <ie banken
van de „studie", omdat wij wisten, dat Is
leeraar ons alles zou hebben afgenomen
„daar het ongesohikte lectuur was voor
jonge geesten". Van toen af hebben wij
Cyriel Buysse eon onaantastbare bewon
dering toegedragen, de bewondering, die
onbewust groeit rnet het gevoel, dat de
schrijver een nieuw inzioht geeft in wat
door natuurdromken dichters en schrijvers
hopeloos werd vergeten en nochtans do
hoogste mensohelijklheid zelf was. Cyriel
Buys&e opende ons de deur naar een wer
kelijkheid, waarop anderen zich blind
staarden, een werkelijkheid, die hij niet
baleefde als een apostel, maar als de onaf
hankelijke schrijver, die scherp ziet wal, in
het leven van zijn volk een dramatische
beteekenis krijgt en het voelt als datgene
wat hij naar dó ziel wil tasten.
Cyriel Buysse i3 in Nederland bekend. Hij
is de eenige Vlaamsdhe auteur, dia in het
jaarboek van de Vlaamsche letterkundigen
staat vermeld, als wonende 's winters in
Den Haag en in den zomer te Deurle, bij
Gent. Een aristocraat van den geest ver
want met de Gentsche burgerij. „In den
zomer te Deurle" is niet heelemaal juist,
war/, te Deurle heeft hij eigenlijk zijn
„werkkot", zooals een Vlaming dat wel noe
men zou, terwijl zijn woning op een vijftal
kilometer verder ligt, te Afsnee, een schil
derachtig gelegen kasteel aan d3 Leie het
„Maison-Rose", een oud verblijf van de
Gentsche monniken.
En„werkkot" is dan weer bij wijze van
spreken. Het is een plaats, die iedereen in
de 6treek kent,van het geringste koeboertje
tot den best gestelden burger. Als wij on
zen wagen den zijweg opstuurden naar het
dorp, een tiental kilometer voorbij Gent,
en wij even de plaats moesten vragen aan
een kalm opstappenden boer, krulden zijn
lippen dadelijk in een sympafchieken glim
lach en hoorden wij het:
De schrijver woont ginds aan den mo
len, op den berg. En» wij drukten wat har
der op de gaspedaal. Het „kot" is een schit
terende werkgelegenheid voor wie rustig
wil zitten, boven alïe menschelijke stoornis
verheven, midden lucht en licht, met een
wijden horizon voor en achter en op zij,
te midden van een prachtige streek, waar
de „gouden rivier" door kronkelt. Wij voel
den rondom ons een gelukkige stilte toen
wij den chauffeur volgden door het vier
hektaren groote park, waarin het „kot" is
gebouwd. Eerst een molen langs en wat ver
der verheft zich de werkkamer van Buysse,
^vaar reeds zooveel boeken werden geschre
ven, die de Vlaamsclie letterkunde hebben
verrijkt. Boven de boomen uit, op stevige
palen, als een voorzorgsmaatregel tegen
cver8troomingen, verscheidene meters bo
ven den grond, staat het gebouwtje. F.n wij
beklimmen de steile trap. Boven is het
deurtje geopend en wacht ons een vrien
delijk gastheer.
Wij zagen Buysse do laatste maal te
Brussel, toen zijn zeventigste verjaardag
werd gevierd met een huldiging, waarbij
alle kunstkringen van de hoofdstad zich
hadden aangesloten. Maar hier is hij in zijn
waar domein, het domein van zijn werk.
Hier is het waar ik altijd heb gewerkt,
laat hij ons kennis maken. Het is een een
voudige plaats. In het midden een tafeltje
met boeken. Vlak achter den stoel een veld
bed. Een paar kasten, enkele zetels, eonige
schilderijen en' teekeningen van Claus cn
boven het bed, een briefje van F.mile Zola,
door den grooten Franschen naturalist ge
stuurd aan de nu overleden dochter van
den kunstenaar. Er is ook een keukentje.
Verder niets. Sober maar keurig. Hier is
geestesconcentratie geen ijdel woord. Hier
troont de kunstenaar.
Buysse is zwijgzaam. Hij spreekt niet
graag over zich zelf.
Ik sta onder dokters behandeling,
deelt hij ons mede. Schrijven is mij een
behoefte geworden en thans is rnij de groot
ste rust geboden. Ik kan moeilijk schrij
ven. Mijn handen hebben steeds kou. Ik
mag niets doen, nauwelijks wat lezen. Maar
lezen doe ik toch. Ik heb eigenlijk nu maar
eerst tijd om te lezen. Vroeger werkte ik.
tk ontdek zelfs veel.
U schrijft toch nog?
Jawel, of liever ik heb tot voor enke
len tijd nog geregeld geschreven. Een too*
neejetuk, dat „Andere Tijden" heeft en dal
©enigszins een tegenhanger is van „Het Ge
zin van Paeme!" en een roman „Twee We
relden", die 6peelt te Viaanderen en Ame
rika, Er zijn zooveel Vlamingen geweest,
die in Amerika getracht hebben een nieuw
vaderland te vinden. Het is een onderwerp,
dat ik met geestdrift heb behandeld. Ik heb
Ingespannen gewerkt en dat heeft mij ver-
neelstuk, dat „Andere Tijden" heet en dat
moeid. Ik ben overwerkt. Het boek ver
schijnt bij de uitgeverij Ryssolberghe eo
Rombout te Gent
Uw eerste werken werden uitgegeven
in Nederland.
Inderdaad. Maar ik getroost m(j liever
een opoffering om nader bij ons volk te ko
men. Wijlen de Nederlandsche uitgever Van
Dishoeck was mijn uitgever en hij heeft
veel gedaan orn Vlaamsch werk in Neder
land bekend te maken. Maar in Nederland
uitgegeven boeken zijn zoo duur voor onze
menschen en daarom heb ik de uitgave in
Vlaanderen laten bezorgen.
Terwijl de schrijver spreekt denken wij
er aan, dat van dit werk veel Is to ver
wachten. Buysse bezit een scherpen «jbser-
vaticgeost en is herhaaldelijk in Amerika
geweest, waar hij de vele Vlaamscho Land
verhuizers, die er over twee groote week*
bladen beschikken, aan het werk heeft ge
zien. Het is op zijn eerste reis naar Ame
rika, toen hij als zoo:i van een industrieeel
naar de nipuvve wereld was gereisd, dat hij
zijn eerste novelle schreef, uit heimwee.
Een Vlaarnsch-Amerikaanscho roman van
Buysse stemt vol blijde verivaohtir^.
En u schrijft alles met de hand?
Ja. Ik kan mij niet voorstellen, dat
iemand zijn gedachten kan conccntreeren
bij het getik van een machine en dicteeron
gaat ook niet. Zoo ben ik op het oogenblik
tot werkeloosheid vorplicht.
Hoe staat u zelf tegenover uw werk?
Men heeft u soms verweten, dat u te som
bere drama's schilderde...
Buysse glimlacht even.
Ik heb schrijven steeds als een behoef
te gevoeld. F.n wat ik heb geschreven zag
ik niet anders. Een schrijver doet zich geen
geweld aan.
Wat denkt u over de Vlaamsche ro
mankunst van thans?
Buysse voelt zich geen criticus.
- Er zijn schoone beloften, meent hij.
Het wordt reeds laat en wij willen onzen
gastheer niet vermoeien. Wij gaan samen
nog even toeren in het park, een mooi do
mein.
Ik moet laten kappen, zegt Buysse,
want ik zou hier wel in een wildernis ver
groeien. Er liggen enkele boompjes gevold.
Takken worden afgezaagd. Wij stappen
pratend langs de schilderachtige wegeltjes.
En weldra zitten wij weer in de auto, op
de terugreis. Niet zonder eer3t nog to
Afsnee te zijn afgestapt, in „La M&ison
Rose" waar de pakken gereed 6taan om
naar de Nederlandsche hofstad te verhut-
zon.
Buysse Is een kunstenaar. Zijn werk I«
steeds opgegaan langs een stijgende HJn,
rustig, voldragen. Hij is eon vriendoïljke
gastheer. Hopen wij, dat hij nog jaren in
ons middon blijvc en moge beloven hoe
gaandeweg Vlaanderen „Andere Tijden1
Kent.