Nieuw Parijs FRANS MOLLE S HET ONDEUGENDE SLIMME HAASJE M N Langestraat 35. Tel. 308 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac borden LANGESTRAAT 5, TEL. 639 T DE NIEUWE BUREN MIJN KASTANJEBOOM ZE WINT HET TOCH Raadselhoekje Oplossingen der raadsels uit 't vorige nummer. Voor grooteren. Voor kleineren. Opgericht 1901 BEDDEN- en TAPIJTHANDEL Het adres, waar elke rang en stand, tegen lage prijzen, prima goederen koopt. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Hoofdstuk V. Opa en Oma. Een paar dagon later regende het, dat bet goot en betreurden de Brandtjes het, dat de wegen hierdoor te slecht waren om ,Wout naar het prieel te vervoeren én dit terrein bovendien ongeschikt was om er to yergaderen of te spelen. Mevrouw Brandt dacht er juist over, of het niet mogelijk zou zijn Wout met rust stoel en al door de serro de huiskamer bin nen te dragen, doch meende, dat het ver- .voer in den stroomenden regen nadeelige gevolgen voor den jongen hebben zou. En nu verscheen plotseling mevrouw van jder Linde in „het Uilcnnest" en zei lachend: „Opa en Oma vragen, of de vier buurtjes vanmiddag bij hen komen om met de drie kleinkinderen te spelen." „Hoera! Dolletjes! Wat leuk! Eenig!" klonk het opgewonden door elkaar. Alleen mevrouwBrandt vroeg, of het biet veel te druk voor de oudjes was: ze- yen woelwaters bij zich te ontvangen. „Nee, werkelijk niet! Opa en Oma zijn beiden nog heel flink en willen graag eens kennismaken met de „jonge Uilen", zooals zij de buurkinderen noemen. Het plannetje is geheel van hon uitgegaan", vertelde me vrouw van der Linde. Zoodra mevrouw Brandt dit boorde, gaf Zij zich gewonnen. Het was dien middag een hartelijke be groeting in „de Bijenkorf", zooals meneer en mevrouw Vonk, de vader en moeder van mevrouw van der Linde, hun zitkamer noemden, toen de zeven kinderen er waren. En do jongste van het gezelschap, Bob, 'die zich anders in tegenwoordigheid der buurkinderen van eigen kloinheid bewust was, ook al wilde hij dit aan niemand zelfs Elly niet! verraden, voelde zich hier bij Opa en Oma gastheer mee. Vol trots wees hij op den mooien hond, dien Opa niet lang geleden nog, uit een blok bout gesne den had. Bob had Hector zien worden, al was het dan ook een onoplosbaar raadsel voor hem, hoe iemand zoo knap kon zijn. Maar het was Opa, die den hond uit het blok „getooverd" had en alleen van hem kon je zoo iets verwachten! Liesje en Bep waren één-en-al bewonde- ïïng bij het zien van een snoezig baby truitje, dat mevrouw Vonk voor haar jong ste kleinkindje, een neefje van Wout, Elly gn Bob, brei de- Plotseling riep Jaap uit: 1 „Fijn, Wout, dat je grootouders beneden bun zitkamer hebben en jij er dus ook komen kunt". Vriendelijk knikte mevrouw Vonk haar "oudsten buurjongen toe, die met deze woor den haar hart gestolen had. Zij bewezen immers, dat Jaap zich in Wouts toestand indacht en met hem mee voelde! „Wonen jullie hier al lang, Jaap?" vroeg meneer Vonk. „We hebben nooit ergens anders gewoond meneer", luidde het antwoord en natuur lijk kwam het gesprek weer op den grooten tuin, waarin de jeugd langen tijd heer en meester geweest was. Meneer en mevrouw Vonk hadden 6chik in de vier buurkinderen, die vertelden van dezen beerlijken tijd, maar toch zwegen over hun grooto teleurstelling, toen het huis met den tuin plotseling verkocht was. De oudjes begrepen echter, wat do kinde ren trachtten te verbergen en stelden het op prijs, dat zij dit niet aanroerden. Nu zij Wout eenmaal kenden, gunden zij hem zijn heerlijken tuin immers best! Plotseling zei meneer Vonk: „Jullie moesten mij ook maar „Opa" noe men, jongelui". „Hoera"' riepen de kinderen nu door el kaar. „En mij „Oma"!" voegde mevrouw Vonk aan de woorden van baar man toe. „We hebben nu op eens een Opa en een .Oma!" juichte Liesje. De vier Brandtjes, die hun grootouders aooit gekend hadden, waren den koning te rijk. Wat had „Boschlust" hun al veel heer lijks gebracht, sinds de nieuwe bewoners bet betrokken hadden cn nu dit onverwach te weer! De vier „Uilen" kwamen oogen en boren te kort om alles te zien cn te hooren, wat er in de kamer van „Opa en Oma" te bewonderen viel. Daar was de postzegelverzameling van Opa, waarvoor Jaap en Liesje veel belang stelling aan den dag legden, het Verkade- cactus-albura, waarin Oma al heel wat mooie plaatjes geplakt had en dat speciaal de bewondering van Hans, die een echte plan- ten-liefhebber was, opwekte. Maar het leukst vonden zij het, Opa to hooren vertellen van zijn jeugd: wat en hoe de jongens toen speelden. Opa was zoo in vuur, dat hij daarover niet uitgepraat raak te. Telkens wist hij weer nieuwe verhalen. Wat had hij die alle goed onthouden! Glimlachend keek Oma naar het groepje. Er waren immers dingen bij, die zij zelfs nog nooit gehoord had! 't Leek wel, of Opa op eens vijftig jaar jonger geworden was, zóó jongensachtig zat hij te vertel len! Ook de meisjes luisterden aandachtig, 't Was ook zoo mooi: die geschiedenis van Hector, den grooten hond, die Opa uit het water gehaald had, toen hij al stoeiende in het diepe kanaal gevallen was! En natuurlijk moest ook Oma van haar jeugd vertellen. Grappig, dat die lieve, oude Oma éénmaal een klein meisje geweest was, dat allerlei leuke, ondeugende streken uitgevoerd had! Dc middag bij Opa en Oma was veel te gauw om naar den zin der jeugd, die nog uren had kunnen zitten luisteren naar Opa's verhalen. Ook voor de oudjes ging hij te vlug voorbij. Hij had hen weer naar hun jeugd teruggevoerd! (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Ik boud van den kastanjeboom, Die vóór mijn venster staat, Waarin mijn blik weer eiken keer Het wonder gadeslaat! Want in den winter, fier cn kaal, Breidt bij zijn takken uit. Iloo mooi steekt tegen held're lucht Hij af, daar vóór mijn ruit! En als Vorst Winter in één nacht Met ijzel trekt door 't land, Dan komt mijn boom uit 't sprookjesbosch: Zijn kleed is witte kant. In 't voorjaar weer zwelt knop na knop Tot blad, zoo wonderschoon! Hij spreidt die blij, dat 't lente is, Voor ieders oog ten toon. Dan duurt 't niet lang, of kaarsjes fijn Versieren nu mijn vrind. Die kaarsjes prijken in mijn boom, Want zomer toch begint! En in het najaar zoekt do jeugd Kastanjes, die bij strooit Met ruime band. Zie zelf maar eens, Hoe kwistig hij 'rmee gooit! Begrijp je nu, dat hij cn ik Zijn vrienden van elkaar En dat mijn oog opnieuw steeds dwaalt Naar mijn kastanje daar? (Nadruk verboden). Nog zijn de boomen kaal en Nog zien wij geen groen blad. Toch nadert ze, de Lente, Welhaast gaat ze op pad. We hebben nu genoten Van sneeuw- en ijsfestijn En wachten op de Lente, Op milden zonneschijn. De dagen worden langer, Dat is al het begin. De winter zet zich schrap nog, Maar Lente baalt hem ln. Die lieve, teere Lente, Jaagt hem wel op dé vlucht. Zoo af en toe bespeuren Wal iets van lentelucht. Dra heeft ze het gewopnep, Heer Winter moot maar gaan, Hoer Winter mag nu rusten, Hij heeft zijn best gedaan. ASSCHER VAN DER MOLEN. (Nadruk verboden). (Een Dierensprookje). Eens had grootvader Olifant een kleinen baas, die in een strik was gevangen, daar uit gered. „Ik wil u zoo graag tooncn, hoe dankbaar ik u ben, grootvader", sprak het slimme baasje. „Ik wil daarom voor u gaan wer ken op het groote, groote veld. I k zal bij dag het werk doen en het wéinige, dat er dan nog te doen valt, maakt gij af in dcD nacht." „Wel, dat is heel aardig van je bedacht, kleintje," zei grootvader Olifant, „Vannacht begeef ik mij naar het woud en maak daar een open plek. Jij kunt dan morgen dadelijk beginnen met daar den grond om te spit ten". „Ja, ja, dat is een prettig werkje, groot vader!" riep het haasje. „Maar het maakt moe, en 'k wil daarom eerst flink uitsla pen". Na deze woorden, huppelde hij vroolijk het bosch uit. Doch hij dacht er niet aan te gaan slapen. Neen, hij sprong lipperdelap naar de breede rivier, waarin de familie Nijlpaard woonde. „Wat kom jij hier doen, kleine sprin ger?" vroeg vader Nijlpaard, die met zijn kop boven water lag to dutten. „Waarom stoor je mij in mijn rust?" „Wees niet zoo boos, oompje", was het antwoord. „Ik kwam u alleen even vertel len, dat ik heel graag voor u wil werken op het groote veld van mijn grootvader. Ik zal in den nacht het moeilijkste werk doen, en gij werkt, wat cr dan nog te doen valt, bij dag..." „Wel, wel, ik dacht niet, dat zoo'n klein dier zulk zwaar work kon doen", begon, nu wat vriendelijker het nijlpaard. „Maar 't is best, hoor en als jij nu reeds vannacht het werk op die plek begint, zal ik mor gen, zoodra het dag is, afmaken, wat or nog te doen valt..." Het slimme haasje was met deze belofte tevreden. Vroolijk huppelde hij naar zijn holletje terug en sliep zoo rustig als een haasjo maar kan. 't Werd avond en grootvader Olifant vond, dat hij nu wel met het zware werk kon beginnen. Boom na boorn trok hij uit op de plek, die bij hot meeste voor het ma ken van een maïsveld geschikt achtte. Heel dien nacht werkte bij onvermoeid door, zoo dat juist toen bet begon te dagen, de laat- sto boomstam was uitgetrokken cn wegge sleept naar den rivier-oever. „Nu kan straks de kleine Haas dadelijk met omspitten beginnen!" hijgde hij. „Wat heb ik vlug cn hard gewerkt! Hè, ik ver lang er naar, eens flink uit te slapen!" Vermoeid begaf zich toen grootvader Oli fant naar zijn verblijf en was daar al spoe dig in diepe rust. Maar 't was niet de kleine Haas, die zicb een poosje later naar de plek, die moest omgespit worden, begaf. Hot was niemand anders dan oom Nijlpaard, die kwam aan waggelen. „Wel, wel", bromde hij, „wat een kracht heeft zoo'n nietige haas! Wat een werk heeft hij gehad, met al die zware boomen uit de aarde tc trekken! En hoe kreeg hij ze naar den oever gesleept?" Zoo denkende begon hij toen met het veld om te spitten. En alléén om neefje Haas te toonen, dat hij, het groote Nijlpaard, nog veel meer kon, deed hij het werk zóó vlug, dat niet alleen hot gehccle veld was om geploegd, maar ook de maïs, nog vóór de duisternis inviel, was geplant. „Ik deed toch véél meer don dat kleine dier!" mompelde hij toen, en heel tevredoo waggelde hij weer naar dc rivier terug. Zoodra dc haas begreep, dat grootvader Olifant en oom Nijlpaard voorloopig niets meer op het veld 1e doen hadden, ging hij er heen en was zeer tevreden, over wat zij voor hèm, klein haasje, hadden verricht. Weldra schoot de maïs op en na een poosje stond het veld vol aren, cn daarin rijpten al spoedig dc maïs-kolven. „Nu kan er weldra met oogsten begonnen worden," dacht toen weer bet baasje. „En boe krijg ik nu den oogst veilig en even gemakkelijk binnen, als al het andere werk, dat grootvader Olifant en oom Nijlpaard zoo keurig voor mij doden? Met zijn rechter voorpoot tegen zijn neus, dacht toen het haasje over dit moeilijke geval na. Doch slim als hij was, lachte hij al weer heel gauw zijn hazen-lach, huppelde op een hol letje naar grootvader Olifant en sprak: „Goeden dag, grootvader, ik kom eens hoo ren, of het u goed gaat en ook evon ver tellen, dat de maïs, die ik op het door mij omgeploegde veld heb geplant, rijp is, zoo dat wij roods morgen met-oogsten kunnen beginnen. Wilt gij daarom de helft van den oogst, die u toekomt, overdag afmaai en? Dan maai ik dc andere helft af in den nacht „Wel, dat is best, kleintje", sprak de oli fant. „Morgen kom ik mijn deel van dien oogst afmaaien". Na dit antwoord sprong weer het haasje naar het nijlpaard. „Wat is er nu weer?" klonk het grimmig. „Moet ik weer een veld omploegen en maïs planten?" „Stel u gerust, oom Nijlpaard," zei vrien delijk het baasje. „Ik kom u alléén ver tellen, dat dc maïs, die u toen heeft geplant, rijp is. En daar nu de holft van den oogst u toekomt, wilde ik u vragen, of ge morgen nacht uw deel wilt komen afmaaien en meenemen naar uw voorraadschuur. Want i k maai morgen, als het dag is, m ij n deel af Het nijlpaard keek al weer met wat vrien delijker oogen liet slimme haasje aan. Ook vond hij het werken in den nacht prettiger dan bij dag. „Neefje Ilaas", sprak hij, ,,'t is héél aardig cn héél eerlijk van je, om mij te verzoeken, de helft van den oogst to komen afmaaien. En je kunt er stollig op rekenen, dat ik morgennacht zal ko men" Heel vroeg was reeds den volgenden dag grootvader Olifant op het maïsveld, cn hij maaide met zijn slurf zóóveel van den oogst af, als hem toekwam. Een groot gedeelc at hij ervan op. De rest liet hij liggen tot den volgenden dag. „Kleintje," sprak hij tot het haasje, „mor gen kom ik hier weer terug en eet op, wat ik hier liet liggen. Zorg er vooral voor, dat niemand er iets van meeneemt". „Ik zal er over waken, alsof het mijzelf toebehoort, grootvader", beloofde het slim me dier. Vertrouwende op deze belofte, ging toen de olifant naar hub 't Was al bijna nacht, toen het nijlpaard naar het maïsveld waggelde. De haas was er reods lang cn daarom begon hij: „U bent vrij laat, oom Nijlpaard!" En daarna wijzende op de maïs, die do olifant had achtergelaten, ging hij voort: „Kijk, daar ligt mijn deel van den oogst, 't Was reeds afgemaaid, lang voordat de duisternis in viel. Al dien tijd heb ik hier op u gewacht Want, terwijl gij u w deel afmaait, draag ik m ij n deel naar mijn voorraadschuur". ,,'t Is best, neefje", zei het Nijlpaard, die geloofde, wat de slimmerd hem wijs maakte 't Haasje sleepte toen eerst de maïs van den olifant naar zijn eigen schuur, liep daarna vlug naar den dikhuid en jokte: „Uw deel van den oogst liet ge véél te lang op het veld achter, grootvader! Ik bracht het daarom naar mijn eigen schuur. Daar is het veiliger, dan zonder toezicht ginds op het veld. Ga gij dus vlug voor m ij naar bet veld, en draag ra ij n deel naar uw voorraadschuur. Want ik geloof, dat er dieven zijn gekomen, en daar ben ik bang voor „Ik dacht niet, dat je 7.00 laf was, klein tje", zei de olifant. Hij liep daarna vlug naar het maïsveld cnvond daar, tot zijn verbazing, het nijlpaard. „Wat doe jij hier bij m ij n oogst?" vroeg hij boos. „Blijf er af! 't Is mijn eigen maïs, die ik naar mijn schuur wil dragen!" „Jo hebt bet mis!" stoof het nijlpaard boos op. ,,'t Is m ij n deel van den oogst, en i k draag het naar de rivier! Kom, ga heen!" „Luister eens, neef Nijlpaard", begon daarop de olifant, ,,'k Wil niet om mijn recht kibbelen, noch er om vechten, *t Is veel verstandiger naar Koning Leeuw te gaen en hem te laten beslissen, wie van ons beiden recht heeft op deze maïs!" Dit voorstel vond bet nijlpaard óók het allerbesto, zoodat beiden zich oogenblikke- lijk op weg naar hun Koning begaven. Doch ziet, nauwelijks waren zij heengegaan, of het slimme haasje kwam vlug voor den dag cn... hij sleepte óók het deel van oom Nijlpaard naar zijn eigen voorraadschuur! TANTE JOH. (Nadruk verboden). OPLOSSING VAN DEN REBUS UIT T VORIGE NUMMER. De banketbakker bracht twintig taartjes voor Henk's verjaardag. (Nadruk versboden). 1. Vraag, traag, Praag. 2. Aronskelk. Klok, krans, koekoek, roes, Kees. 3. We vroegen Elsje Boot en Ada Kolf or> de thee. (dak). Is in onzen nieuwen winkel de ruimte heel groot? (kelder). Ileb je soms mijn kam ergens gezien? (kamer). Jaap zag An geen enkelen keer tijdens rijn verblijf in den Haag. (gang). H Hoocereen» dok ploeg bergpas Hoogeveeis v O t V 1 e k leeuw pen 1. ruilen buiten; giet niet (ver)velen spelen; (ver)dwünt schijnt. buiten ruiten; zon kon! 3. Pap en lepel. Schelm, sdhelp. Maan.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 19