LETTERKUNDIGE KRONIEK
KUNST EN
IN BERLIJN
ACHTER HET GORDIJN
Gedeuksnbriit, vijftienjarig be
staan van bet Genootschap Ne
derland—Frankrijk (1816—1931).
(N.V. Drukkerij „Vada", Wagc-
ningen.
Den twaalfden Maart was hot vijftien
jaren geleden, dat het Genootschap Neder
landFrankrijk werd gesticht en men
heeft (terecht!) gemeend dit feit niet beter
te kunnen herdenken, dan door de uitgavo
van een beknopt boekje, dat een overzicht
bevat van hetgeen in den loop van zijn
bestaan door het Genootschap verricht
is, maar dat daarnaast tevens eenige, door
Nederlandsche deskundigen geschreven, ar
tikelen brengt over Franscbe letteren,
kunst en wetenschap. Deze laatste geven
het werkje een meer dan alledaagschc bc-
teekenis en ze vcrleenen er tegelijkertijd
hot karakter aan van strijdschrift
Een strijdschrift, jè, want als ik goed
zie, dan heeft wel degelijk de bedoeling
voorgezeten hier eon pleidooi te houden
voor de schoone, diepe ernst, de geeste
lijke rijkdom en kracht van het moderne
Frankrijk. En misschien is zulk een plei
dooi indordaad nog noodig; nog immer
schijnt hicr-cn-daar de mcening tc hestaan
uat al wat Fransch gonoemd wordt» ook
lichtzinnig en oppervlakkig mag hceten,
en wie aldus denkt, vermoedt natuurlijk
in-de-verste-verto niet, dat hij daarmede
alleen zijn éigen oppervlakkigheid demon
stroert Meer dan elders ligt hier een
groot gevaar in de onvoldoende bekend
heid met de zaak, waarover gesproken
wordt, want liet is, gelijk René Doumie ge
zegd heeft: ,,c' est chez nous qu' il faut
toujours craindre de se laisser trompcr au.\
apparences".
Het is al weer meer dan dertig jaren ge
leden, dat wijlen prof. van Hamel zijn
schitterende academische redevoering hield
over „Hot zoeken van „1' Ame francaise" in
de letterkunde en taal van Frankrijk". Tel
kens uitgaande van de middeleeuwen en
voortschrijdende tot op onzen tijd, wees
•1e fijnzinnige geleerde dié elementen in
raai en letterkunde aan, die overgedragen
werden van geslacht op geslacht, en die
aldus de permanente kern vormen van
.,T amc francaise", dc essentie van het
celtisch gevoelen en denken. Speciaal in dc
literatuur belichtte hij een nationaal he
roïsch en tegelijkertijd menschelijk idea
lisme, gepaard gaande met een cerebraal-
erotisch element, beide niet slechts de
oudste, maar tevens de meest-blijvende ei
genschappen van den Fransclicn gée^t.
Twintig jaren later kwam prof. Valkhoff
in een populair-bcdocld maar niettemin
/.eer zuiver en principieel gehouden ge
schriftje („De Fransche Geest in Frank-
ïijk's Letterkunde") hetzelfde betobgen. In
een soort algomcene inleiding noemde hij
daar als de meest typeerendc Fransche
kwaliteiten: maatschappelijkheid, mensche-
Ujkheid, idealisfe en heiderhoid van geest,
en heel mooi en interessant werd zijne
beschouwing bovenal toen bij aan vele voor
beelden duidelijk maakte, hoe de Fran
sche literaire kunst zich bij voorkeur heeft
bezig gehouden met de gewichtige en ver
heven vraagstukken, die raken aan het ge
luk, bet gedrag en de bestemming van de
gewone aardsche menscli en hoe zij daarbij
oververvuld is van een zacht-ontrocrende
raenschelijke teederheid, „nourric du lait
de 1' humaine tendressc", terwijl zij zich
toch tevens, in eeuw na eeuw, beriep op de
t.ypeerend Fransche „raison", die zuiver
heid en duidelijkheid van denken, welke
verrassend is niet allereerst door overvloed
van materiaal, maar door intuïtieve logi
sche kracht. Wat beide boogleeraren be
toogden, de oen bijna een kwart eeuw no
den ander, was in beide gevallen voor den
beschaafden Hollander, die hun tijdgenoot
was, eigenlijk geen nieuws, maar liet werd
met zooveel liefde en innigheid getuigd en
met zooveel enthousiasme gedemonstreerd,
dat het hem toch als nieuw m dc ooren
klonk. Eenzelfde, niet gering to achten
waarde iigt er, dunkt me, tevens in het
geen gedurende deze vijftien jaren van zijn
hestaan het Genootschap Nederland-
Frankrijk beeft gedaan, en ge vindt die
waarde bovenal ook terug in dc opstellen,
welke dit kostbare herdenkingsboekje bij
een heeft gebracht. I
Ook nog aan een andere publicatie doet
dit work mij denken, en ik wil dit niet
onvermeld laten omdat liet in doel cn ka
rakter een duidelijke overeenkomst ver
toont met dit gedenkschrift cn omdat het
verscheen in denzelfden tijd toen liet Ge
nootschap Nederland—Frankrijk zijn werk
zaamheden begon. Dit alles is stellig niet
toevallig, in 1915 verscheen er bij Hachctte
een prachtig werk over de geestelijke bc-
teekenis van Frankrijk in het moderne
Europa„Un demi-siéclc dc civilisation
francaise (1S701915)". Dit bock was toen
tertijd ook voor Holland een kostbaar cn
zéér voornaam tegenwicht tegen alles wat
cr, veelal in kleinere brochure-vorm, r ver
onze Oostelijke grenzen kwam aan verheer
lijking van een bepaalde Duitsche, Ger-
maansche beschaving. Samengesteld door
mannen wier grootheid zelfs in oorlogstijd
verre boven do holle toren van liet chauve-
nismc uitstak, gaf het, een soort „comptc
rendu" van een der, belangrijkste en cul
tureel mcest-waardevollc episoden uit het
Fransche leven. Want na dc vernedering
van 1870 is Frankrijks ontwikkeling er bo
venal een geweest van innerlijke kracht, en
juist daardoor was ze schoon en diep. Hier
evolueerde, sterker dan elders in Europa,
het leven van den geest, hier voltrok
zich heimelijk maar zeker „la marche en
avant de Thuraanité!" Het beeld van deze
gcluidlooze, toch glorieuze en redding-
brengende opmarsch werd zonder eenige
polemiek en zonder eenige opzettelijke ver-
gelijking met andprc culturen, ons voorge
houden in „Un demi-siècle dc civilisation
franqaisc". Daar waren ustig-bcschouwcn-
dc en als-'t-ware verantwoording-gc-
vendc artikelen van Raphael-Georges Le
vy over handel in finanticn, van Ernile
Boutroux over do toen-jongste Fransche
wijsbegeerte van Emüc PicarJ. van Lu-
cien Poincaré, van don senator Paul
Strauss en den oud minister Albert Viger,
een gecondenseerde literaire essay ook van
Reni Douini, cn met zijn bijna vijfhon
derd bladzijden bleek hot toch eigenlijk
nog lang niet groot genoeg. Want men go-
voelde hoe de schrijvers zich behecrscht
hadden in dc keuze der hen overweldigen
de stof en hoe zc den nog in enkele regels
samengedrongen wat lange uitvoerige be
schouwingen eischic cn.... verdiende.
Naast deze „Demi-siècle" uit het jaar
1915 zal ik in mijn boekenkast het nu pas
verschenen gedenkschrift van het Genoot
schap NederlandFrankrijk plaatsen, dat
een voortzetting er van mag heeten, een
voortzetting in bedoeling en karakter, een
voortzetting ook in den tijd. Evenals in
„Un Dcmi-sióclc" vindt ge hier oriéntoe-
rendo beschouwingen bijeen op velerlei ge
bied van het Fransche geestesleven en dezo
beschouwingen richten zich in 't bijzon
der naar de verschijnselen van dc laatste
vijftien"jaren, liet is onmogelijk ze hier al
le uitvoering tc bespreken en dit zou boven
dien buiten mijn taak en bevoegdheid val
len. Na een algemeen inleidend woord van
Prof. Salverda dc Grave, schrijft Mr. J- B.
de la Faille over de hoofdstroomingen in
de Fransche schilder- en beeldhouwkunst
der twintigste eeuw, Dr. J. van der Eist
béspreokt het karakter van eenige bekende
Fransche letterkundige bijschriften, M.
II. K. Franken dat van de Fransche film
kunst, Prof. van der Pluym dat van de
moderne Fransche architectuur. Dan zijn
cr voorts kostbare artikelen van Prof. Hui
zinga over de geschiedschrijving in het hc-
dcndaagschc Frankrijk, van Prof. Leo Po
lak over hodendaagschó Fransche wijsbe
geerte, van Dr. J. Ticlrooy over dc Fran
sche literatuur in de twintigste eeuw.
Het laatste opstel had uit den aard van
de zaak het moest mijne belangstelling; ik
heb hier ook het pijnlijkst de beperktheid
der beschikbare ruimte gevoeld en toch te
vens bewonderde ik het, hoe dc schrijver
desondanks géén ordinaire opsomming
lieeft gegeven, maar wei-waarlijk een klaar
cn zuiver-oriénteerend overzicht Dit lijkt
wezenlijk op een heksentoer wanneer men
bedenkt dat Florian Parmentier in zijn.
trouwens dwaas-volledig gedocumenteerde
„Histoirc contemporairc des lettres fran
chises, alleen reeds op het terrein der
moderne Fransche poezie ruim dertig ver
schillende scholen weet te onderscheiden,
6lk met zijn eigen stichters, groote man
nen en epigonen. Johannes Tielrooy is
echter van don anderen kant té select wan
neer hij kort-en-goed beweert, dat het
meest onverwachte gevolg van den oorlog
déze was, dat bijna alle poëzie dóód Is, en
daarbij het woord van Dc Musset citeert:
„L'homme n'ècrit ricn sur lc sablc
A l'heure oil passc l'aquion".
De zware dicliter-bloemlczing van Kra
bloost mij uit do verte toe met nog rooder
rood dan haar omslag roods heeft
En zoo zouden er nog wel een paar kant-
teekeningen te maken zijn. Opmerkelijk is
het bijvoorbeeld dat ge in het geheele ar
tikel, waarin toch onder-de-hand heel wat
namen vermeld staan, nergens Han Ryner
genoemd vindt. Nu weet ik wel, dat Ryner.
naar zijn leeftijd, reeds tot de „ouderen" be
hoort, maar hij heeft toch nog een merk
waardige invloed op het thans levende ge
slacht en daarop komt liet meer aan dan
op de datum van het geboortebriefje. Ook
met een enkele appreciatie kan men zich
moeilijk vereenigen. Ik ben een paar kee
ren opgeschrokken bij dc naam van Pó-
guy. wiens stijl „eigenzinnig" en wiens wel
sprekendheid „koppig en boersch" wordt ge
noemd. Men zou deze epitheta met even
veel recht op dc bijbolschc taal kunnen
toepassen, waarmede inderdaad do poëzie
van Péguy veel overeenkomst heeft. Hij
schreef het incercndeel zijner gedichten in
een soort „vcrs-librisme" niet zooals dat
door Gustavo Kalm is gepropageerd, maar
nog vrijer dan deze en stellig niet met
dtens bedoeling tot het vormen van een
muzikale eenheid van strophe tot strophe.
Het vers van Peguy geeft in iedere regel
telkens een op-zich-ze.lf-staand geheel, welk
ideëel verband met li 2t vorige en het vol
gende duidelijk bevestigd wordt door do
herhaling van één df meer markante woor
den. Zilne taal kriigf daardoor iets van het
bijbelschc parallelisme. dat zeer zeker, wan
neer niet de innigheid en de kracht erach
ter .gevoeld worden, juist door de herha
ling gaat gelijken op rhetorika, maar
„boersch" kan racn dat niet noemen, cn
„koppigheid" of „eigenzinnigheid" toonde
Pcguy alleen in de ongeschokte kracht
waarmede hij, in zijn lyrisch-mystisch zoo
wel als in zijn polemiseerend werk, aan
dezen versvorm vasthield
Maar dit zijn kleinigheden, liet laat
ste is misschien alleen een kwestie van
woordgebruik; hoofdzaak is, dat het liier
gepubliceerde artikel van den heer Tiel
rooy in al zijn beknoptheid een prachtige,
zuivere oriëntatie geeft van de geheele
Fransche literatuur der laatste vijftien
jaren. Zelfs heeft.do schrijver nog kans ge
zien in dit korte bestek de voornaamste
wogen, laat ik zeggen: de heerbanen, aan te
geven welke uit het verleden kwamen (over
Taino, Zola, De Maupassant, Coppèe, Ver
laine, Morèas) en die leidden tot den dool
bof der huidige Fransche letteren. Deze
essay geoft in groote trekken (gelijk dc
schrijver zelf het gezegd heeft) alles wat
een Franschinnn, die thans „op het midden
van den weg dos levens" gekomen is, door
een voortdurend contact met do literatuur
van zijn jeugd en van zijn rijpere jaren,
kan hebben opgemerkt, overdacht cn ge
voeld. Op een pcriodo van ernstig, door
dacht scepticisme, van ietwat verbleekt
raffinement en poëtische nabloei heeft de
hier veronderstelde Franschman een vijf
tiental jaren van eclectismo zien volgen,
na den oorlog beleefde hij onrust ten
deele vruchtbaren onrust en dc voort
zetting van meer dan één goede traditie.
Hij kan hopen verwachten eigenlijk niet,
want dc toestand is to onduidelijk dat
de beste vroegere klassieke en romanti
sche elementen zijner nationale literatuur
tot een nieuwe kunst zullen samensmelten.
Ook do belangstellende Hollander wordt
hier tot deze schoone overtuiging gebracht
cn ik maak mij sterk dat het juist om
dezen den schrijver tc doen was, en dat ook
de andere, hier vereenigde artikelen, een
dergelijke strekking hebben. Het Genoot
schap Nederland—Frankrijk heeft met dit
boekje zijn derde lustrum op zeer vrucht
dragende wijze gevierd.
HERMAN POORT.
door
H. G. CANNEGIETER.
Eens tijdens het verblijf in een buiten
landsche stad belandde ik op een avond
toevalligerwijs in een café, dat, van bui
ten bezien leek op alle café's. Er was niets
opmerkenswaardig aan don banalcn ge
vel met de gewone reclame-opschriften
en licht-effecten.
Maar van binnen scheen het hier in dit
café een zonderlinge geschiedenis. Er wa
ren bijna geen klanten en wanneer er een
binnenkwam, sloot dc gegallonneerde
portier zorgvuldig de deur. Een Russisch
strijkje speelde op een verhooging. Maar
deze Russen waren klaarblijkelijk familie
van dc bezoekers. Want na afloop van elk
nummer mengden zij zich onder het
schaarschc publick cn nameh aan de ta
feltjes der weinige gasten plaats.
Met den kellner cn den portier vorm
den muzikanten cn klanten een gezel
schap, waarbij ik de cenigo vreemdeling
was. Dit leek ietwat beangstigend. Men
leest zulke griezelige verhalen over bui-
tenlandschc café's in de krant. In welk
een roof- of moordhol was ik in mijn on
bekendheid met. den plaatselijkcn toe
stand verzeild?
Mijn argwaan, eenmaal opgewekt, vond
voedsel in een geheimzinnig verschijnsel
achter in de golagkamcr. Deze was afge
sloten met een gordijn, waarachter af en
toe klanten, muzikanten, portier en kell
ner verdwenen. Door de spleet tusschen
de gordijnen schemerde een lichtstreep,
die telkens gedeeltelijk verduisterd werd
door de1 silhouetten van menschelijke ge
daanten, welke zich in de ruimte achter
dc gordijnen bewogen.
Wat zou dat voorhangsel aan liet oog
onttrekken? Zooveel was zeker, dat daar
de sleutel tc vinden moest zijn van het
mysterie, dat deze lugubere gelegenheid
verborgen hield.
Mijn fantasie ging zich bezig houden
met dc gedaanten en de gebeurtenissen,
welke ik achter de gordijnen veronder
stelde. Ik dacht aan de onderwereld van
Berlijn on Chicago, aan spelers, opium
schuivers, bandieten en bacchanalen. Alle
wilde avonturen, welke het gemengd
nieuws, de bioscoop en de detectivero
mans in mijn verbeelding hadden gegrift,
begonnen te spoken en het troosteloos
leegc, banale café kreeg door dat geheim
zinnige gordijn plotseling oen romantisch
karakter.
Ten slotte werd de aantrekkingskracht
van het mysterie mij tc machtig en ik
waagde het, dwars door do leege zaal op
het gordijn toe te stappen. Ook ik ver
dween door do kier, waardoor ik al do
overige aanwezigen had zien verdwijnen.
En wat was de uitkomst van dezo ont
dekkingstocht? Achter liet gordijn zette
de zaal zich voort; ook daar stonden stoe
len en tafels en ook dezo waren leeg. Het
eenige verschil was, dat hier geen lam
pen waren ontstoken. En hierdoor werd
de leegc café-ruimte nog banaler en pro
zaïscher dau het verlichte gedeelte. Een
drietal deuren, onderscheidenlijk met de
opschriften: Garderobe, Telefoon en Toi
let, beëindigden de ongezellige ruimte.
Dit was het dus, wat het geheimzinnige
gordijn had verborgen. Dit was alles, wat
mijn geprikkelde verbeelding voor het
toppunt van romantiek had gehouden!
Dit opzichzelf onbelangrijke avontuur
had mij een les geleerd, welke op allerlei
gebied toepassing kan vinden. Wie de il
lusie van het loven wil bewaren, wage
rich nooit aan den achterkant van het
gordijn. Want daar wacht hem stellig cn
zeker ontgoocheling.
Wij vermoeden geheimzinnige en ge
wichtige dingen op plaatsen, waar slechts
de saaiste nuchterheid heerscht. Hoe ont
goochelt een kijkje achter de schermen
den schouwburgbezoeker. Dc schilderach
tige wereld, waarop hij uit de zaal bet
uitzicht heeft, bestaat niet. Het is een
troostelooze rommel van planken en
bordpapier, wat bij daar vin du
Zou men zich aldus ook niet vergissen,
wanneer men eens door kon dringen ach
ter het masker van menig „interessant"
mensch? Zijn edel voorhoofd, haar donke
re blikken wekken het vermoeden, dat
daarachter een belangwekkend mysterte
schuilt. Hoe gaarne zouden wij door de
spleet van de oogen, die immers de spie
gel der ziel zijn, naar binnen treden om
kennis te maken met- het romantische le
vensgeheim!
Het is goed, dat dit minder gemakkelijk,
gaat dan do ontdekkingstocht in het café.
Want helaas zou ons ook hier dikwijls de
teleurstelling wachten, dat het er in 't duis
tere domein van dit raenscbenleven even
troosteloos nuchter uitziet als achter het
gordijn, waar dc banale inventaris in een
leege ruimte staat uitgestald.
Het levensgeheim! Van bet groote my
sterie der dingen scheidt ons een op een
kier staand gordijn. Wat zou het verber
gen?
In S.trindbëig's. Droomspel staan geleer
den en dichters voor een gesloten dour en
verdiépen zich in betgeen zich daar ach
ter bevindt. Zij stellen hun verschillende
opvattingen tegenover eikaar en geraken
In een hevigo wooMenwisseling, totdar.
eensklaps dc deur openspringt en de ge
leerden en dichters ontdekken, dat er
niets achter verborgen is, hoegenaamd
niets. Alweer een ontgoocheling!
Wat zit er achter. Dit is een vraag, wel
ke, wanneer wij lezen van duistere ge
schiedenissen of wanneer men ons fluis
tert over goheimzinnige betrekkingen en
toestanden, onze verbeelding prikkelt.
Angst, naijver, achterdocht wekt deze
vraag op, maar evenzeer voedt zij het
vernuft, het geloof en de poëzie.
Laten wij raden, laten wij dichten, ge
ven wij onze gevoelens vrij spel, maar
wanneer wij ontgoocheling vreezen, wax
gen wij ons dan niet achter het geheim
zinnige gordijn.
BRIEVEN UIT BERLIJN
De politiek heeft in deze veelbewogen
dagen het Duitsche volk zoozeer met be
slag belegd, dat natuurlijk voor dingen,
die ik niet aarzel „van hooger orde" te
noemen als tooneel, muziek, sport,
film, beeldhouwkunst, literatuur niet
al te veel belangstelling meer overblijft.
Gelukkig bet volk, dat zich in deze tijden
nog aan zulke zaken wijden kan. In
Duitschland ie de kunst vooral niet meer
al te hoog in aanzien. Al dadelijk, omdat
inen geen geld meer heeft om zich kunst
te koopen, waardoor ook do meeste kun
stenaars honger lijden cn een inzinking
het gevolg moet worden, die in later
jaren de kunsthistorici nog lang zal be
zig houden.
Vol zijn in Duitschland, zijn in Berlijn
vooral tegenwoordig alle musea. Dat is
voor -een deel te danken aan de omstan
digheid, dat beter, directoraal inzicht ze
gelijk dat zoo voortreffelijk met ons
Amsterdamsch Rijksmuseum geschied is
geheel andere indcelingen gegeven
heeft, ze overzichtelijker en smaakvoller
heeft gemaakt. Lang niet alles b?ant-
woordt in dit opzicht in Berlijn en elders
aan de verwachtingen. Maar vergeleken
met een jaar of vijf geleden zijn de
musea hier toch bepaald aantrekkelijk
geworden. En wat er voor het arme
Duitschland van heden nog bijkomt: ze
zijn goed verwarmd cn bieden duizenden
thuis van koude huiverende, ondervoede
menschen tenminste nog beschutting
tegen de barre vorst, die zelfs half Maart
nog niet wijken wil en ons 's nachts tem
peraturen tot 12 gr. C. onder nul bezorgt!
Het Pergamon-museum is nog altijd de
enorme attractie van de museumbezoekers.
Wie naar Berlijn komt het zijn er in-
tusschen den laatsten tijd, vermoedelijk
afgeschrikt door politieke verwikkelingen,
uit Nederland nog slechts zeer weinigen!
moei niet verzuimen, het Pergamon-
wonder, waarover ik indertijd op deze
plaats uitvoerig geschreven heb, te gaan
zien. Ik sprak er dezer dagen met een
landgenoot over, die uit Amsterdam ge
komen was en die op het gebied van
musea uiterst deskundig bleek. Hij ver
klaarde oprecht, dat nergens ter wereld
een stukje artistieke oudheid zoo prachtig
gerestaureerd is en zoo indrukwekkend
weergeeft, welke kunstenaars in die oude
tijden geleefd hebben.
Hoe poover is, hiermee vergeleken, dc
prostatie van dc moderne Duitsche archi
tecten, ofschoon zij van ons Nederlanders
veel geleerd hebben en bovendien over
voldoende oorspronkelijkheid beschikken
om zich van voorbeelden los tc werken.
Men is in Duitschland de laatste tien
tallen jaren steeds verzot geweest op
alles wat uit de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika kwam, reisde er heen,
schreef er dikke, acht Deutsch-„grund-
liche" studieboeken over en kende geen
grooter genot dan zulke Amerikaansche
denkbeelden en vormen critiekloos op
Duitschland over de planten. De „Jazz"-
muziek is bij dc Duitschcr niet minder
snel en geliefd geworden dan in andere
Europaesche landen, en ernstige moderne
componisten bobben onmiddellijk neger
motieven en rhythmen in hun werken
overgenomen, totdat we een periode van
oververzadiging op dit gebied bereikt
hadden en een sterke propaganda voor
den „Wiener Walzer" en voor klassieke
muziek inzette, die zich op dit oogenblik
nog in hevigan strijd met „Jazz" en ato
naliteit bevindt
Dc architecten bleken natuurlijk gewel
dig .onder den indruk van de New York-
eche wolkenkrabbers en rustten niet, voor
dat ze in Berlijn, Hamburg, Leipzig, Han
nover, Dusseidorf en andere Duitsche ste
den imitaties van deze monsterwerken,
zij het dan ook hoogstens met 14 tot 16
verdiepingen, konden neerzetten, die op
zichzelf weliswaar geen slecht figuur ma
ken, maar waarbij men zich afvraagt of
een der hoofdargumenten voor deza
noordelijke torenconstructies, n.l. de
enorme grondprijzen iii de Amerikaan
sche wereldsteden, voor de Duitsche ste
den eveneens geldig zijn. Dc Duitsche
wolkenkrabbers staan daar als reuzen uit
een vreemd land zonder eenig organisch
of artistiek verband met bun omgeving.
Ze storen en zc voldoen aan geen enkele
behoefte. Ja, ze zijn zelfs nauwelijks tc
verhuren, omdat do huurprijzen te hoog
blijken en in dezen tijd van algemeene
malaise nauwelijks één firma zich ver
oorloven kan, de vaste onkosten nog door
hooge huren tc doen toenemen.
De Nederlander, die naar Berlijn komt,
zal in het hartje van dc stad, midden op
den bekenden Potzdarnmer Platz, eeu
brandpunt van het verkeer, door zulk een
wolkenkrabber getroffen worden. Erich
Mendelssohn, dc bekende Joodscbc archi
tect, die sterk door het „Berliner Tage-
blatt" gepropageerd wordt en die steeds
tal van meer of minder geslaagde Ameri-
canismos tot stand heeft gebracht hij
schreef ook oen belangwekkend boek over
zijn studiereizen door de Vereenigde Sta
ten is de bouwheer van dit monster-
werk, waardoor het toch al niet fraaie
plein (liet onmiddollijk-aangrenzende, dat
Leipziger Platz lieet, ziet er veel beter
uit) volkomen ontsierd wordt. Dan is,
nog altijd in de City en wel in de
Tiergartcn buurt, die men hier „het Oude
Westen" noemt een andere sky-scra
per, door Henry Deterdings „Shell" als
hoofdbureau voor Duitschland besteld,
met zijn wonderlijk-golvenden gevel. Ten
minste nog origineel, ofschoon dat hyper
moderne bouwwerk in de Königin-
Augustastrasse en in de onmiddellijke
nabijheid van het momumentale oud-
Ministerie van Marine (thans Rijksweer-
ministerie), waar de groote Tirpitz nog
geresigeerd heeft, al evenmin een steui-
migen en in de omgeving passenden in
druk vermag te maken.
De 86-jaar oude professor Max Lieber-
mann schildert nog heden. En nog altijd
wil hij met moderne schilderkunst, met
(overigens reeds overleefd) cubismc, fatu
j-isme en andere ismes niets te maken heb
ben. Van de oudste generatie is hij na
Lesser Ury's wonderlijke dood vrijwel
dc eenig-overgeblevene. De jongeren en
de jongsten verkorren in een periode,
waarin men in deze kunstbranchc nauwe
lijks meer droog brood te eten heeft De
Duitsche kunstschilders passen zich slechts
schoorvoetend aan de omstandigheden en
hongeren zich liever door deze miserabele
tijden heen. Wie nog over energie be
schikt als de jeudige Fritz Heins-
heimer, die morgen in Berlijn -een expo
sitie van het resultaat van zijn studiereis
over Japan opent trekt er op uit en
ontvlucht den deprimeerenden indruk van
het vaderland. Hoe bitter slecht het den
schilders gaat, ziet men in de adverten
ties der dagbladen en overal in de steden
aan groote plakaten, waarin schilderijen
„per duizend stuks" te koop aangeboden
worden: Dc gemeenten cn de musea, die
vroeger nog al eens in de bres sprongen,
zijn tot nader order natuurlijk volkomen
uitgeschakeld.
En ook in de tooneel- en filmwereld,
in de kringen der uitvoerende musici is
van rozengeur en maneschijn niet het
minste meer te bemerken. Enkele sterren
verdienen nog grof geld, al is er geen
sprake meer van, dat honoraria uitbe
taald worden, die een jaar of drie geleden
nog gebruikelijk waren. En naast de
weinige goed-betaalden werken of hon
geren zeker 75 pet. van de kunstenaars,
die gedeeltelijk reeds andere beroepen
hebben ofschoon ze voor practisch werk
6lechts in uitzonderingsgevallen bruik
baar blijken. Wat meer solidariteit onder
dc Duitsche kunstenaars zou wellicht
verbetering in dc groote ellende kunnen
brengen. Het is weliswaar juist, dat in de
laatste winters groote weldadigheidsvoor-
stellingen zich in de medewerking van de
meest beroemde artisten mochten ver
heugen, die op deze wijze ten minste een
klein offer voor hun misdeelde collega's
gebracht hebben. Maar over het alge
meen is het heel lastig, om de goed be
haalden voor de misdeelden in beweging
te krijgen en in sommige gevallen heeft
dc pers zelfs moeten ingrijpen om al te
egoïstische sterren op het ongepaste van
hun houding tc wijzen.
In de tooneelwereld te Berlijn is Ger-
hart Hauptman's nieuwste stukken „Vor
Sonnenuntergang" sinds ecnigo weken
d e groote attractie, vooral door het heer
lijke spel van Wiener Kraus, dien men
zonder te overdrijven den grootsten thans
levenden tooneelspeler mag noemen. Maar
voor het overige geldt, wat ik ook vroe
ger op deze plaats al eens opgemerkt
heb: nergens ter wereld wordt beter ge
speeld dan in Berlijn, maar ook nergens
ter wereld worden door prachtig spel
zwakke stukken genietbaar gemaakt als
hier. En met dc films gaat het al net
eender. Dc „Ufa" overstroomt de markt
met een meestal middelmatige of zelfs
minderwaardige productie, werkelijk
meesterlijke films als „Madchen m Uni
form", waar geen macht, geen geld en
geen organisatie achter staat, kunnen
zich tegen het Ufa-concern niet hand-
naven cn in plaats van kunstenaars be
velen van kunst niets begrijpende zakeu-
menschcn in het filmwereldje, welks pro
ductie tot bet peil van keukenromans ge
daald zijn en die door de massa toch
maar geduldig, als de eenige betaalbare
afwisseling geslikt worden.
In de concertworeld ten slotte is s
Berlijn in last!
De groote orkesten, waaronder de be
roemde „Philharmonie", weten niet, hoe
ze door de volgende maanden zullen heen
komen. Niet één op honderd concertee-
rende kunstenaars komt door zijn kosten
heen, hoogstens één op driehonderd kan
op volle zalen rekenen. Radio en gramo-
foon, die nu ook nog dc grootste piano-
fabrieken (als die van Hupfeldt) kapot
gemaakt hebben, blijken ook hoogst ge-
vaarlljke concurrenten voor de concert
zalen, die nog slechts met 8095 vrljbll-
jettcn te vullen zijn.
Niet alleen een economische-politieke,
jok een artistieke crisis heeft het Duit
sche volk aangepakt, en schijnt het voor-
toopig niet meer los tc willen laten!
ROLANH