Drogisterij Het Gouden Kruis
VACANT
Hellestraat b.d. Utrechtschestraat
Telefoon 1580
DE NIEUWE BUREN
OP DEN GROENTE
WAGEN
DAT VIEL NIET MEE!
Watt Doen je likdoorns je zoo'n pijnt
En hoe die te genezen zijnt
Ook daarvoor beste kameraad
Dien ik je graag met goede raad;
Giet over 't plekje op de teen
Een druppel TRANNOSAN maar heen,
Dan ben je in minder dan geen tijd
Je pijn en likdoornbeide kwijt!
En 'l mooiste van de grap, meneer
Dat is, ze komen ook niet weer
En weet je waar je 't koopen gaat
Bij ,,'t Gouden Kruis" i. d. Hellestraat.
door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
f Hoofdstuk XII.
Brieven uit Zwitserland.
Heel wat keeren werd er in de volgende
dagen door dc Brandtjes naar do brieven
bus geloopen, in de hoop er een brief uit
Zwitserland uit te halen. Want al begrepen
zij wel, dat hun vroegere buurman aan
meneer van der Linde zou schrijven over
de zaak, die hen zoozeer vervulde, zij hoop
ten toch ook een brief van hem te krijgen.
.,'t Zou net iels voor meneer ten Bosch
zijnt" zei Jaap en geen der anderen sprak
dit tegen.
Op een morgen t was juist de laatste
vacantiedag haalde Liesjc dan ook triom
fantelijk een brief met een Zwitserschen
postzegel uit de bus. Op vlugge voeten ging
zij er mee naar de anderen en daar die
haar nauwelijks den tijd gunden den brief
open te maken en zijzelve ook brandde van
nieuwsgierigheid, werd het couvert haas
tig door haar opengescheurd en las zij voor:
„Lieve Ex-Buurtjes,
Dat was een verrassing, door meneer van
der Linde weer eens wat van jullie te hoo-
ren! En dat het goed nieuws was, zullen
jullie zeker niet ontkennen.
Jullie hebt dus den schat ontdekt, dien
mijn Vader bij het uitbreken van den we
reldoorlog (nu ruim zeventien jaar geleden)
óp het terrein van „Boschliist" begraven
heeft. Je hebt mij door je tegenwoordigen
buurman op dc hoogte gebracht van dc
wijze, waarop je hem gevonden hebt en nu
wil ik op mijn beurt jullio vertellen, hoe
liet komt, dat hij daar begraven werd.
Begin Augustus 1914, toen de wereld
oorlog. welke zulke afschuwelijke gevolgen
gehad heeft, uitbrak, bevond ik mij in het
buitenland en hoewel ik mij haastte, mij
zoo spoedig mogelijk naar mijn ouderlijk
huis tc begeven, duurde het toch verschei
den dagen, voor ik dit bereikt had. Het rei
zen werd in die dagen namelijk zeer be
moeilijkt door allerlei formaliteiten, waar
aan de reizigers onderworpen werden.
Bij mijn aankomst trof ik mijn Vader
mijn Moeder leefde niet meer in zeer
overspannen toestand aan. Het uitbreken
van den oorlog had al zijn kalmte ver
jaagd en hij was zóó zenuwachtig, als ik
hem nooit gekend had. Helaas verergerde
zijn toestand met den dag en werd hij spoe
dig zóó ziek, dat de dokter voor zijn leven
vreesde. Inderdaad stierf mijn Vader een
week na mijn terugkeer. Op den avond
vóór zijn heengaan sprak hij over een som
goud, die hij op ons terrein begraven had
uit angst, dat ook ons land in den strijd
betrokken zou worden en de vijand tot ons
heerlijk en vredig „Boschlust" zou door
dringen en dit plunderen. Vader had echter
hooge koorts en ik nam zijn mededeeling
geen oogenblik voor ernst op, schreef haar
daarentegen aan een koorts-fantasie toe en
heb ook na zijn overlijden geen oogenblik
gemeend naar dezen schat te moeten zoeken.
En nu hoor ik plotseling van jullie, dat
je hem gevonden hebt. Begrijpen jullie, hoe
ontroerd ik was bij het lezen van den brief
van meneer van der Linde? Ernstig heb ik
er over nagedacht, wat ik met den schat
zal doen en ik heb in een schrijven aan
jullie tegenwoordigen buurman een plan
ontvouwd, dat wanneer hij, zijn vrouw en
jullie ouders het goedkeuren, naar ik hoop
het volgend jaar in de groote vacantie ver
wezenlijkt zal worden. Daar hoor ik dan
nog wel van. Ik ben blij, dat jullie mij nog
niet vergeten hebt en groet je ouders en
jullie hartelijk.
Als steeds jullie oude vriend,
VV. TEN BOSCH."
„Nu weten we 't nóg nietl" riep Liesje uit,
nadat zij den brief in zijn geheel had voor
gelezen.
„We gaan onmiddellijk naar meneer van
der Linde," zei Jaap en zijn voorstel werd
geestdriftig ontvangen.
Even later stormde het troepje bij hun
buurman binnen, die nog net even gelegen
heid had hen vóór kantoortijd te woord te
staan. Ook hij had een brief van meneer ten
Bosch ontvangen, waarin deze uitlegde, hoe
*t kwarn, dat de schat bij den berk begraven
en nooit door hem gezocht was. Vervolgens
kwam hij met zijn pfan voor den dag als
antwoord op dc vraag: „IIoc kunnen wij
den schat op do meest geschikte wijze be
steden?"
Meneer van der Linde las nu uit den
brief voor:
„Het lijkt mij bet beste: allen op den
6chat aanspraak te laten maken en daarom
ben ik tot het volgende voorstel gekomen:
Ik noodig den heer en mevrouw van der
Linde met hun kinderen en meneer en me
vrouw Brandt niet* hun troepje in de vol
gende zomervacantie uit: een paar weken
bij mij in Zwitserland tc komen logeoren. De
schat is het reisgeld en daar mijn chalet
ruim genoeg is om met eenigc inschik
kelijkheid de beide families te herbergen,
lijkt mij dit de beste oplossing, 't Is wel
jammer, dat het nog bijna een jaar duren
moet, maar ik hoop van harte, dat het oude
spreekwoord: „Wat in het vaatje is, ver
zuurt niet" ook hier bewaarheid moge wor
den."
„Hoera! Hoera! Leve meneer ten Bosch!"
riepen de jeugdige Brandtjes door elkaar
en nadat Wout, F.lly en Bob nu het lieele ver
haal te hooren kregen 'van het zoeken naar
een geheime brievenbus en het vinden van
den schat, siormde het troepje weer naar
huis om Moeder Vader was al weg
van het Zwitsersclie plan op de hoogte te
brengen.
Moeder had er wel ooren naar, zoodat
de jeugd geen oogenblik twijfelde aan Va
ders toestemming. Deze werd dan ook wer
kelijk gegeven en dien avond zat het vier
tal ijverig te schrijven aan hun ouden
vriend om hem in opgewonden bewoordin
gen hun groote ingenomenheid met het
heerlijke plan mede te deelen.
„Wat een leuk slot van de vacantie!"
vond Hans.
„Nooit hebben we zoo'n prettige vacantie
gehad!" riep Jaap uit
..Jammer, dat-ie om is!" luidde Liesje's
oordeel, terwijl Bep als een groot mensch
zuchtte.
Maar Móeder vond het wel goed, dat het
nu toch weer tijd van leeren werd en er
aan de spanning en opwinding der laatste
dacen een einde kwam.
Natuurlijk namen allen zich voor: in de
Fransclio les meneer ten Bosch woonde
in Fransch Zwitserland extra goed hun
best te doen, terwijl Liesje zei:
„Ik ben toch maar blij, dat we in onzen
vrijen tijd nog naar „Boschlust" kunnen
gaan!"
De anderen waren het hiermede geheel
eens en Wout, die al flink vooruitging en
weldra met loopoefeningen beginnen mocht,
maar nog geen toestemming kreeg voor
eerst naar school te gaan, was geen oogen
blik bang, dat „de Uilen" hem vergeten zou
den.
En het tijdperk, dat nu aanbrak, had een
heerlijk verschiet: de reis naar Zwit
serland
(Slot volgt).
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
„Klaar!" riep Piet, terwijl hij nog eens
zijn blik liet gaan over den groentewagen,
waarop de vele manden met hun frisschen
inhoud blijkbaar zijn goedkeuring wegdroe
gen. Was dat even een werk geweest: eerst
naar de veiling rijden en daar de aardappe
len en verschillende groenten koopen om ze
daarna naar huis te rijden en alles zoo op
zijn wagen onder te brengen, dat het voor
de menschen een lust was om bij hem te
koopen.
„Dat is 't halve werk!" zei Piet. ,,'t Oog
wil ook watl"
Plagend zei Toos, zijn wouw, die bij den
wagen stond, nu:
„Goed hoor, mannetje! Ik zal 't onthou
den en je lievelingskostje, stokvisch, weer
eens klaarmaken. En als jij dan at half
tevreden bent met er alleen naar te kij
ken
„Eet jij zeker alles op!" zei Piet, die ech
ter niet bang was, dat zijn vrouw haar be
dreiging ten uitvoer zou brengen.
„Jij vat alles ook zoo precies op!" ging
hij voort.
„Heb ik dan ooit aan je woorden moeten
twijfelen?" vroeg Toos nu.
Een klein, ondeugend lammetje,
O, luister toch eens, zeg!
Dat liep, 't is nog maar kort geleên,
Eens bij zijn moeder weg.
Hoe 't kon? Dat heb ik gauw verteld!
't Was heel gemak'lijk, hoor!
Er was een gaatje in de heg,
Daar kroop het diertje door!
Dat lammetje had een plezier!
Maar eensklaps klonk het: boe!
Aan d'and'ren kant von 't weiland, oh!
Daar stond zoowaar _cen koe!
Mè! riep het kleine lammetje,
Wat ben jij voor een beest?
Tot nu toe kende ik je niet!
'k Ben nooit hier nog geweest!
Boe! zei de koe, wie of ik ben,
Dat gaat jo heel niet aan!
Maar 'k heb jou ook een vraag tc doen!
Blijf daar eens even staan!
Waar moet dat zoo alleen naar toe?
En waar kom jij vandaan?
Wil jij eens als de wind zoo vlug
Weer naar je moesje gaan!
O, ol wat schrok dat lammetje.
't Kroop gauw weer door de heg
En't was voorgoed genezen, hoor\
't Liep voortaan nooit meer weg!
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).
Neen, dat gelukkig niet!
,,'t Is goed, hoor! Aju!" zei Piet, greep de
leidsels, sprong op den bok van den wagen
en zwaaide vroolijk niet zijn zweep ten tee-
ken van afscheid.
Hij had maar een beste vrouw en goed
voor de zaak was ze ook: helder en ijverig.
Wat wenschte hij nog meer
„En als kleine Piet later met me mee
gaat de klanten langs..." peinsde Vader
Piet verder, al moest hij met dit laatste nog
wat geduld hebben, want Piet, die nog rus-
stig in zijn wieg lag en met groote oogen
om zich heen keek, dacht er voorjoopjg nog
niet over naast Vader op den bok van den
groentewagen te zitten, al zou hij dat later
natuurlijk het heerlijkste vinden, wat er be
stond.
En wat zouden de andere jongens hem
benijden! „Piet van den groenteman" zou
een bekende figuur worden bij zijn klanten,
vooral bij do jeugd
Zoo peinzend reed groote Piet opgewekt
verder, 't Was een heel eind naar zijn klan-
tenwijk, maar daar gaf hij niet om. Ilij kon
onderweg nog eens fijn denken aan zijn
klein manneke, dat nu nog niaar met zijn
eigen knuistjes speelde, maar dat later...
en weer gingen de gedachten van vader
Piet naar de toekomst.
Bles, zijn trouwe makker en een uit
stekend paardje, kende den weg naar de
stad evengoed als de baas en liep lustig
voort, terwijl zijn meester aan kleinen Piet
dacht.
Niemand lette er tijdens den rit op de
groenten en de aardappelen en die wisten
bij ondervinding, dat ze best een praatje
konden maken, zonder dat Piet hen hoor
de. En Bles luisterde al evenmin.
Hup! daar ging het over een kuil in den
eg.
„Dring toch niet zoo!" zei een dikke Aard
appel tegen een kleinen spring-in-'t-veld,
die door den schok tegen hem aan tuimel
de.
„Ik kan 't niet helpen, Opa! Ik kreeg op
eens een duwtje!" verontschuldigde de rust
verstoorder zich beleefd.
.Jullie, leden van de familie Aardappel
zijn net knikkers; altijd moet je rollen!"
mengde een bijdehande Slier-asperge zich
in het gesprek.
„Hoor die lange lummel eens!" riep een
andere Aardappel verontwaardigd uit. Hij
wilde hot blijkbaar vóór zichzelf en zijn
soortgehooten opnemen.
„Lang, mager en geduldig!" grinnikte de
Aardappel, die tegen zijn Grootvader aan
gerold was en nu hij door een buurman
bijgestaan werd meer praats kreeg.
„Dat is juist mooi!" verdedigde dc Asper
ge zich. S
„Over smaak valt niet te twisten!" be
weerde een Tuinboon, die de familio Aard
appel te dik en te kort vond en dc familie
Asperge te mager en te lang.
„Jullie hebt geen van allen een kop! Ik
alleen wel!" zei de Asperge nu en keek daar
bij zóó uitdagend om zich heen, dat een
dikke Bloemkool zich achter haar groene
bladeren verstoppen moest om dc Asperge
niet in haar gezicht zij had immers een
kop! uit te lachen.
„Jullie hebt geen van allen een hart!" riep
nu een Slakrop uit. En zij voegde er aan
toe:
„Vanmorgen nog heb ik den baas tegen
de vrouw hooren zeggen, terwijl hij mij uit
de mand nam om haar te laten zien:
„Kijk eens, wat een hart daar in zit! 't
Komt bij de sla evengoed op het hart aan
als bij de menschen!"
Even wachtte de Sla-krop om haar woor
den goed te laten doordringen tot in de
meest verborgen hoekjes der verschillende
groentemanden. Toen ging zij voort, ter
wijl zij zegevierend om zich heen keek:
„Wie van jullie heeft ooit een vergelij
king met de menschen kunnen doorstaan?"
Allen zwegen. Wat konden ze anders
doen?
„Dat is een gekke vraag!" riep eindelijk
een Wortel uit. „Wat komt het er op aan,
of je een hart en zelfs een kop hebt?! Ik heb
laatst den baas nog hooren zeggen tegen een
slagersjongen, die hem bijna omver reed:
Domkop! Heb je geen oogen in je hoofd?
(de deftige uitdrukking voor kop). Als je 't
hart hebt, het ooit weer te doen
I k geef niet om het gemis van een hart
of een kop! Maar... mijn heele persoon
drukt het uit!ik ben een Wortel.
En is dat niet het beste, dat men van ons
zeggen kan? Vraag het maar aan eiken
tuinman, die er verstand van heeft: een
plant zonder wortel gaat dood en vindt zijn
eind op de mesthoop."
In veel manden begon het onrustig te
worden. De verschillende bewoners vonden,
dat de Wortel veel te veel praats had.
Maarhoe hem tot zwijgen te brengen?
Hij scheen er niet over te denken zijn
mond te houden. Daar begon hij alweer:
„En dan mijn oranje jasje! De kleur van
ons geliefd Vorstenhuis! Wie word ooit zóó
mooi uitgedost als ik en mijn familio?"
„Wij! Wij!" riepen eenige Sinaasappels.
„Wij worden bovendien in zachte, rose
vloeitjes gepakt." zei één hunner.
„Ik lijk het liefst op mezelf en mij hoeven
ze niet mooi aan te kleeden om to verkoo-
pen!" merkte een Citroen scherp op.
„Jantje Sjagrijn!" smaalde een andere
Sinaasappel. „Jij moet met suiker worden
goedgemaakt, maar ons roemen de men
schen om onzen heerlijken, zoeten smaak...."
,,'t Lijkt wel iets uit een sprookje!" merk
te een Ui op. 1
„Hè? Wat? Waarom?" riepen allen door
elkaar. Ze wisten wel, dat de Ui soms heel
geestig voor den dag kon komen, maar wat
bedoeldo hij hiermee?
„Wat is een sprookje?" vroeg een jongo
Slaboon, die niet nieuwsgierig was, maar
graag alles wilde weten.
En do Ui, die op een krant lag, begon te
'vertellen:
„De baas wa9 zeker bang, dat ik mij on
derweg vervelen zou en gaf mij een krant
mee, of liever gezegd: bij spreidde die on-
der mij en mijn familie uit, zoodat wij heer
lijk lezen kunnen."
„Maar wat heeft dat met ons te maken?H
riep een Aardappel ongeduldig uit
„Luister maar. dan zal ik het jullie ver
tellen!" ging de Ui voort, die al kon hij
soms heel grappig zijn toch ook bekend
was om een zeldzaam talent: hij verstond
de kunst menschen te laten huilen.
„In do krant las ik een verhaal over een
strijd in Dierenland. Ieder dier: de Vos, de
Hond, het Paard, de Koe, de Zwaluw zelfs
en nog vele anderen vond zichzelf het aller
nuttigst Geen wilde ander ook maar
iets toegeven, ja, ze kregen er zelfs hoog
gaande ruzio om, tot ze eindelijk op het
denkbeeld kwamen naar den Koning der
Dieren tc gaan en hem uitspraak te laten
doen. Wij zouden verstandig doen met
hun voorbeeld tc volgen."
Allen moesten erkennen, dat het verhaal
wel eenige overeenkomst had met hun kib-
belpartij, maar.... waar haalden zij zoo
gauw een Koning vandaan?
„Mag 't ook een Koningin zijn?" vroeg
een Sla-krop, schijnbaar bedeesd, maar In
wendig hopend, dat men haar tot Koningin
kiezen zou.
„Natuurlijk!" antwoordde de Ui. „En ik
stel voor: de Bloemkool, die op haar groe
nen stronk zit als op een troon, tot Ko
ningin te verheffen.
Velen, waaronder ook de Sla-krop, waren
teleurgesteld.
„Waarom zij en niet ik?" dachten ze en
reeds dreigde het gekibbel opnieuw uit te
breken toende wagen plotseling bleef
stilstaan, Piet bij één van zijn klanten aan
belde en allen als bij afspraak verstomden.
Want Piet in dat opzicht waren zij bet
ten minste samen eens! had niets met
hun gesprek te maken.
Ze bleven dus zwijgen en hadden nu
ze genmaal in de kl an ten wijk waron aan
gekken g^en gelegenheid meer, aan het
woord te komen. Bovendien werd het ge
zelschap steeds kleiner: hier verdween een
partijtje Sinaasappels in de groote schort
van een huisvrouw, daar ging een restje
Aardappelen in een mandje weg, weer er
gens anders werden Blocmkoolen en Wor
telen weggedragen. Gelukkig mocht dc
Bloemkool, die tot Koningin uitgeroepen
was, tot het laatst toe op den wagen blij
ven. Zou de baas hen dan toch verstaan
hebben? Of was hij misschien uit zichzelf
zoo verstandig?
Niemand, die het wist! Hier schoot zelfs
het verstand en vernuft van den Ui te kort!
En toen Piet eindelijk weer naar huls
ging, waren allen zóó moe van do reis naar
de stad, dat zij een dutje gingen doen en
pas 's avonds in den groentekelder wak
ker werden.
't Was doodstil en ze konden hun praat
je (laten wij het zoo maar noemen!) nu on
gestoord voortzetten.
De Bloemkool, die tot Koningin verhe
ven was, gaf ieder op zijn beurt de gele
genheid aan het woord te komen. En toen
zij allen geduldig aangehoord had, zei zij:
„Ieder, die zijn plicht doet, is nuttig, of
hij nu toevallig Aardappel, Asperge, Sla-
krop, Sinaasappel, Wortel of anders heet."
Na deze uitspraak bogen allen het hoofd
en zwegen eerbiedig. De Koningin had een
waar woord gesproken en hun een le9je ge-
geven. Zelfs de Ui vond het nu niet hot ge*