STERREN IN OPKOMST
DE
OVER FRANZ NICKLISCH
DE WEI IN MEI
FILM
„Door de film heb ik mezelf pas goed lee-
ren kennen"
In de Ufa-ateliers te Babelsberg werd in
de laatste weken een nieuwe Althoff-film
gedraaid: „Models- von heute", waarin de
jonge Franz Nicklisch zijn derde film-en
gagement- vervulde. Dat wekte in mij den
wensch, eens over de aangroeiende krach
ten van de film na te denken. Men is al te
zeer geneigd, altijd weer opnieuw zich
voor de groote sterreu te interesseoren en
■voor bun „jeugd" toont men pas belang
stelling, als die jeugd meestal reeds een
eindje achter ben ligt.
Ik telefoneerde dus naar de woning van
Franz Nicklisch en zijn moeder, een zeer
beminnelijke oude dame, klaagde me haar
leed: „Stel U voor, mijn jongen heeft een
scène met Kampers te spelen, waarin ge
vochten wordt. Nu, die geschiedenis schijnt
realistisch toe te gaan, want mijn Franz is
al met een verstuikte enkel naar huis ge
komen! Een paar dagen heeft hij niet
kunnen werken, de dokter wou hem zelfs
nu nog niet laten gaan, maar de film
moest klaar komen, ze zijn door dit onge
luk toch al een paar dagen te laat. Van
daag is mijn zoon voor 't laatst in 't ato
lier. Als U morgen wilt komen, is hij be
slist thuis".
Ik was benieuwd, hoe deze jonee ster
zou zijn tégenover een reporter. Zou hij
opschoppen, trachten te imponeeren? Of
nog bescheiden zijn? Zou hij al geleerd
lubben, ook in bet gewone leven een rol
to spelen? Maar don verschijnt, een lange,
breedgeschouderde, vroolljke jongen, steekt
me lachend de hand toe en raagt: „Hebt
U het goed kunnen vinden?"
Neen, deze jongen speelt nog alleen
in het atelier.
Gelukkig. Hij bréngt me in den salon,
verzoekt me plaats te nemen. Hij is leven
dig. strijkt telkens met een vluchtig ge
baar de weerspannige haarlokken uit zijn
gezicht, zijn verstandige oogen kijken me
aan. Ik vraag naar zijn ongeval.
„Och. niets bijzonders", zegt hij glim
lachend. ,.'t Heeft natuurlijk wel een beet
je pijn gedaan, maar nu is alles weer in
orde. U weet wel, hce moeders zijn!
Dan vertelt hij. Natuurlijk en zonder op
geschroefdheid, soms verzinkend in her
inneringen.
„Ik weet niet, of U dat belang inboezemt,
maar als heelc kleine jongen bob ik in de
\acantics altijd zelf een theatertje ge
maakt, weet U, zoo van bordpapier natuur
lijk, met miniatuur décors, huisjes, meu
beltjes Daar was ik dol op! Maar ik
was toen nog veel te klein om -er aan te
denken, of ik zelf graag aan 't tooneel zou
willen gaan. 't Was maar een spelletje".
Hij werpt rne een vragende blik too. Be
hoort nog niet tot dc sterren, die op hun
duimpje weten wat een* reporter interes
seert voor zijn interview. Dan vertelt hij
verder:
„Toen ik grooter werd, gingen mijn thea
tertjes er vanzelf ook op vooi-uit, dat snapt
U! Later heb ik er mijn eigen poppen bij
gemaakt en stukken opgevoord. Zoo'n
soort poppenkast van eigen maaksel was
liet. Bepaald ingestudeerd heb ik nooit iets
ik speelde maar, wat me zoo te binnen
schoot, iets uit het werkelijke leven of fan
tasie. Later leerde ik wel heole monologen
en rollen uit mijn hoofd. Alleen uit pleziei
om ze te leeren en te zeggen. Maar nog al
tijd dacht ik niet aan tooneelspeler wor
den. Toen ik van school kwam en mijn va
der me naar dc Handclshoogeschool wilde
hebben, .leek me dat beslissend voor m'n
beroepskeus. Ik bezocht twee jaren lang de
Ilandelshoogeschool, maar veel plezier had
ik er eigenlijk niet in! Toen ontstond de
wensch in me. aan het tooneel te gaan".
„En Uw vader zal wel niet enthousiast
zijn geweest?"
„Nu, hij heeft rac in elk geval niets in
den weg gelegd, hij stuurde me kalm naai
de Beinhardtschoo! en dacht, geloof ik.
dat het mo wel allemaal erg zou tegenval
len en dat ik toch zou eindigen met koop
man te worden. Maar tot nu toe is dat niet
zoo uitgekomen! Ik geloof ook nooit dat
het zal gebeuren, ik kou teveel van mijn
beroep. Vader is er trouwens nu ook heel
tevreden over. Maar U kunt me wel ge-
looven, die Reinhardtschool was niet zoo
makkelijk. Met al m'n liefdo voor hot too
neel wist ik toch heelemaal niet goed raad
met dc theoretische kennis, die ik had op
gedaan. Pas later, toen ik bij de Mittel-
Dcutsche Wanderbühne in Halle engage
ment kreeg, begon ik te merken, wat ik
wou en wat ik kon.
Natuurlijk bleven de teleurstellingen niet
uit en het leven als rondreizend acteur
was inspannend genoeg. Maar hoofdzaak
was voor me, dat ik mocht spelen en zelfs
groote rollen kreeg. In „Kolport-age" van
Kaiser, in „Gygcs und sein Ring", in „Der
Zerbrochene-Krug" Telkens werd ik
voor nieuwe groote opgaven gesteld en dat
spoorde me telkens weer aan.
Na twee jaren van dat inspannend,
maar leerrijk zworverslcven engageerde de
regisaour Erich Pabst mij voor 't Open
luchttheater in Thalo (dc Har2), drie zo
mers achter elkander.
Ik was blij dat ik een engagement aan
een vast theater kreeg, want bij een rei
zend tooneclgezelschap leer je weL voel en
het zwerven heeft z'n aantrekkelijkheden,
maar de ontwikkelingsmogelijkheden zijn
cr op den duur toch minder gunstig dan
aan een vast theater. In Thalc heb ik goed
succes gehad als jeune premier in Sha-
kespcaro-stukkcn, in de „Koopman van Ve-
netie", in „Storm" enz. Maar mijn waren
aard ontplooide ik pas, toen ik de rol van
Golo speelde in „Genoveva" van Hebbek.
Sindsdien weet ik ook, dat dit genre werk
jonge karakterrollen mij bet beste
ligt.
Pabst bracht me naar von Ostau, den di
recteur van het Deutscho Volkstheater,
vanwaar Saltcnburg me voor het Lessing-
theatcr weghaalde. Hier speelde ik met
Kortner in „Hans Danieli" en kreeg toen
engagement bij de Reinhardttheaters. Een
groot succes behaalde ik als Demetius in
„Een Zomernachtsdroom" in het Deutsche
Theater, een succes, dat mij een contract
voor drie jaren opbracht.
„En wie ontdekte U toen voor de spre
kende film?
„Eigenlijk de regisseur Siocïmak. Dat
wil zeggen, ik had tevoren ook al eens een
zeer bescheiden rol gespeeld in „Der Kon-
gross tanzt". Op een dag bcldo de Ufa mij
op en vroeg, of ik dat rolletje wilde spe
len. Nu, natuurlijk wilde ik! Ik speelde
den jongen in dc gevangenis, die Lilian
Ilarvey twintig zweepslagen moet geven,
die dan, zooals U weet, niet doorgaan".
„Ik herinner mc Uw teleurgesteld go-
zicht. Hoewel het een klein rolletje was,
viol U mc toch op".
„Dat zegt U nu maar", beweert Nicklisch
„Het is werkelijk waar!"
„Ja?" Hij kijkt nog niet heelemaal over
tuigd. „Daarna kreeg ik van Siodmak een
grootere rol in „Sturme der Leidcnschafl".
Ik was gelukkig dat ik naast Jannings
mocht spelen. Het. is toch zoo eigenaardig.
Op oen dag sta je opeens naast collega's
beroemde en minder beroemde, die je per
soonlijk niet kent en waarmee je moet spe
len. Jannings was erg aardig voor me en
lieeft me geholpen zooveel hij kon. Dc rol
die ik had, Willy Prawanzke, de jongen
van de Tuchtschool, had me van 't begin
af gepakt en ik heb eerlijk mijn best. ge
daan, er iets goeds van te maken. Of het
me gelukt is, weet ik niet, maar dc tri-
tieken waren wel goed. Ik zie mijn eigen
films niet graag, want ik heb meZelf eens
op dc film gezien ergens in en toen was
het zoo'n ontgoocheling voor me, dat ik er
altijd wat huiverig van bleef. Men heeft
me ook eens gezegd, dat ik het beste speel,
wanneer ik spontaan spoel, zonder bereke
ning, heel onbevangen. En nu ben ik wer
kelijk bang dat ik, als ik mijn films ga
zien, op den duur toch bestudeerd en on
natuurlijk word. Toch heb ik het gevoel,
dat ik mezelf door dc film pas goed heb
'eeren kennen en heel anders ben gaan
spelen. Als men op 't tooneel speelt, is al
les uit, zoodra het doek valt. In de film
is toch iets blij vonders
Zoovei1 Franz Nicklisch.
Wij zien met belangstelling zijn nieuwe
fi'm tegemoet. Hij behoort, zonder twijfel
tot dc vöclbelovendstc jongeren en hij ver
dient hot, door zijn talent, zijn ernst en
zijn bescheidenheid, dat men aandacht aan
hom besteedde nog vóórdat bij het punt
bad bereikt, waarop men „struikelt" over
Nicklisch-artikelen, foto's en interviews
Een punt dat hij waarschijnlijk wel berei
ken zal!
PROSPERITY OP AFBETALING
Het einde van „an American tragedy"
(Door onzen correspondent).
Op een dag, dat er in Wallstreet niets te
doen was, vertelde een makelaar do volgen
de geschiedenis aan zijn collega's. „Er wa
ren eens twee landloopers, die over dc land
wegen van de „Middle West" rondtrokken.
Zij bezaten niets dan een vat whisky, dat
zij op een handkar voortduwden. Verder be
zat één der landloopers nog één cent. Zij
zouden gezamenlijk Je whisky verkoopen
uitsluitend tegen contant* betaling cn
dc opbrengst doelen. Nadat zij den eersten
dag eenige mijlen voortgetrokken warfn,
zei de man, die nog één cent had, dat hij
dorstig was en voor één cent whisky van
de „firma" wou koopen. Dat gebeurde dan
ook; de cent veranderde van eigenaar cn
een beetje whisky verdween in de maag
van den kooper. In den loop van den dag
werd bet bedrijf op dezelfde wijze voortge
zet; de compagnons namen om de beurt
een beetje whisky cn betaalden altijd con
tant. Dc cent was voortdurend „in om
loop". Na twee dagen was dc voorraad
whisky „uitverkocht" cn elke koop was met
contant geld betaald. Doch het kapitaal der
firma bedroeg nog steeds één cent".
Die vergelijking is wel ecnigszins van
locpassing op Amerika. Een vergelijking
gaat altijd mank, zij bet ook slechts zoo
als dc Ieren zeggen aan één boen, doch
in hoofdzaak is het wel juist, dat Amerika
zich evenals die beide landloopers oen
kunstmatige koopkracht heeft verschaft
Het geld is alleen maar heen en wcor ge
6choven; iedereen kóclit en verkocht, bet
zakenleven bloeide ep men genoot een
„prosperity", waarvan men dacht, dat zij
nooit een einde zou .nemen. Men had het
geheim ontdekt van een „voortdurenden
cconomischen vooruitgang". Hebt behoef-,
ten en bevredigt ze! Hebt ge geen geld, dan
behoeft de transactie daarom nog niet uit
gesteld te worden. Geld is er altijd wel te
krijgen. Wilt ge een auto koopen? Een
piano? Een naaimachine? Een huis? Ge be
hoeft daarvoor slechts zeer kleine afbeta
lingen te voldoen en er zijn zelfs banken,
die U de eerste termijn nog voorschieten,
wanneer ge bewijzen kunt, dat gij kans
hebt om met bet te koopen voorwerp iets
te verdienen, door taxirijden met de op af
betaling gekochte auto of les te geven aan
dc op afbetaling gekochte piano.
Op dit schuim van kunstmatig aangewak
kerde behoeften, kunstmatig gekweekte
werkgelegenheid en kunstmatig te voor
schijn getooverde koopkracht was de Ame-
rikaansche „prosperity" opgebouwd. Zij
was door en door kunstmatig, niet geba
seerd op werkelijke levensbehoeften en
daarom slechts een schijnbare welstand.
Het land werd door al die met veel drukte
Er is weinig schooner op deze rijke aarde
dan de wei in Mei. Als het is, zooals de
Pinksterdagen het ons brachten in milde
overdaad: blauwe hemel en zoelo wind,
spel van wolken cn zonneglans cn daaron
der tusschen het groen de blank-en-gouden
tooi der licht-omvloeidc landen, dan is hier
voor ons uitgespreid iets van dc heerlijk
ste tooi der aarde, van de schepping in
haar koningskleed, haar wcidsch cn koste
lijk ornaat.
Het is een schoonheid die ieder vinden
kan, die aan niemand is ontzegd, waarvoor
men zich geen uitgaven behoeft te getroos-
ton, die maar één ding vraagt: ontvanke
lijkheid.
Er was weer op Pinksteren, die twee rijke
Meische dagen, de exodus der duizenden
naar bosch en duin, naar 't heuvelland, de
meren en de zee. Maar voor zeer velen is
bier natuurschoon genoemd, dat maar op
enkele dagen, vaak na betrekkelijk lange
reis te bereiken is, waarvan bet genot dan
ook voor zeer velen beperkt blijft tót een
enkelen Pinksterdag cn straks misschien
tot één zomerweek in het jaar.
Dicht bij ieders huis echter spreidt zich
in de Meimaand de glorie van de bonte
wei. Onze hoofdstad, ons heerlijk Amster
dam, arm aan natuurschoon naar veler
meening, ligt in een omlijsting van 't
prachtigste weilandschap.
De uren die ik in mijn Amsterdamsche
jaren, ver van en toch ook eigenlijk nog
vlakbij de rook der stad, langs de Nieuwe
Meer en aan de Zuiderzcedijkcn te midden
van het schoon van Holland's wei cn wa
ter, omringd door vogelroep en bloemen
tooi, heb doorgebracht, behooren tot de
uren van natuurgenot, die als mede meeat
waardevolle in mijn berinnering zijn blij
ven leven.
En wat van Amsterdam geldt, in 't bart
waarvan, vijf minuten van het Leldsche-
plein af, ik woonde, dat geldt van allo ste
den en natuurlijk van ieder dorp. Daar is
dc wei al dadelijk in 't park, tusschen de
boomen cn het heestergewas uitgespaard,
daar zijn de weiden aan den voet der dui
nen, daar is de wei aan den boschrand,
die waar woud en veld gecombineerd zijn,
wel mee het mooiste landschap vormt, daar
is de natte wei aan de meeroevers, daar
zijn de uiterwaarden en de hooggelegen
velden tusschen de bouwakkers in 't Gro
ninger hooge land. Daar zijn de dijkhellin
gen, waar de schapen grazen, doorspikkeld
van goud cn wit der paardebloemen en ma-
dolievon: ook weidelandschap immers, waar
ik in dit verband alle groene veld: de wei
voor het vee, het hooiland, het parkgazon
en do dijkglooiïngon wel toe mag rekenen,
omdat zij verschillen in gebruikswaardo,
maar bun algemeen aspect, het bloembc-
zaaide groene veld onder de voorjaarshe
mel, zooveel verwantschap vertoont.
Er groeien verschillende planten, maar
twee zijn het toch vooral die aan de wei
in Mei de rijke schoonheid geven, eenvou
dige planten maar. De een vooral, eigenlijk
wel beide, voor velen lastige onkruiden in
den tuin, simpele bloemen, maar toch edel
in hun eenvoud en grootsch in hun veel
vuldigheid: het Meizoentje, Bella peren
nis, bet madeliefje met de witte 6tralen
rondom 't gouden hart en de paardebloem,
fonkelend geel, als verzadigd van zonne
gloed.
Wie geen oog heeft voor dit in kleinheid
sobere, in veelvoud rijke schoon van welig
gras en daarin de duizendvoudige spikke
ling van paardebloem en madelief, één
schittering van zuiver blank en goud, die
behoeft naar de bergen en de bosschcn niet
te gaan, want die zal daar onmogelijk kun
nen vinden, dat waarvoor hier zijn oog en
bart gesloten is: de glorie Gods in 't bont
ornaat der schepping.
Wie het wèl ziet, zag op zijn Pinkster-
reis, zag vlak bij zijn straat of huis, zal
ook zien in de komende laatato weck van
Bloeimaand, en die verstaat do waarheid
van wat Herman Gorter zegt in zijn Mei:
er is iets dat bekoort
In ieder ding, en die dat weet-, uy gaat
Altijd langs watren, door jong gras, en
laat
Zijn nog zijn voeten koel in dauw van
wei.
Voor hem is 't nimmer nev'lig, maar
een Mei
Van kind'ren en een stroom van bloe
men waar
Zijn woning is....*
A. L. B.
afgesloten transacties niet rijker. Verlan
gens, waaraan men eerst behoort te vol
doen, wanneer door kapitaalvorming de
daartoe vereischte middelen zijn verkregen,
werden bevredigd, voordat het geld er was.
In den tijd der gewaande ..prosperity"
teerde Amerika zijn toekomstige welvaart
op voor den tijd. Daarom helpt ook de
kunstmatige crodictverruiming niet, want
dc gaten moeten eerst gestopt worden,
voordat men weer een weg verkrijgl, waar
op het economische leven verder kan gaan.
De reusachtige sommen, welke de regeering
met gevaar voor haar eigen crcdietwaar-
digheid ter beschikking stelt om verbete
ring aan te brengen, worden opgebruikt om
in moeilijkheden geraakte banken en in
dustrieën to saneeren.
Ook door de geniaalste crcdiotcombina-
ties kan mon niet aan de natuurlijke eco
nomische wetten ontkomen. In een samen
leving als do Amerikaansche, waarin men
de economische invloeden altijd vrij spel
heeft gegeven, is het trouwens nog maar
het beste, alles zijn loop te laten hebben en
de natuurlijke ontwikkeling der dingen
nóch door beschermingsmaatregelen te be
spoedigen, nóg door immigratie-verboden
tegen te houden. Want nadat dc vrijo immi
gratie de Verecnigde Staten groot en mach
tig hoeft gemaakt, is dc sinds de eeuwwis
seling gcvolgdé politiek van beperking der
immigratie dc oorzaak geweest, dat dc bin-
nenlandschc markt vau Amerika werd ver
kleind door bet kunstmatig tegengaan der
bevolkingstoename, waardoor weer hot
stroven ontstond, om do onvoldoende toe
name der bevolking goed te maken door
een toename van de koopkracht dier be
volking, onverschillig langs welken weg.
Deze feiten zijn langzamerhand de beste
leiders van Amerika ook wel duidelijk ge
worden. Het zal echter nog wel oen beoion
tijd duren, voordat zij ook tot bet besef van
dc groote massa van het volk zijn doorge
drongen. Deze zoekt, voor zoover zij niet
nog steeds zweert bij do oude, ondeugdelijk
gebleken middelen, de verbetering het liefst
in hulp van den staat, in socialiseering der
bedrijven. Inderdaad zou dit misschien mo
gelijk zijn in een zoo grondig geïndustri
aliseerd land, als do Vereenigdc Staten. Ho«
paradoxaal het ook scbijuon mag: sociali
satie beeft in do Vereenigdc Staten meer
kans van slagen dan in de Sovjet-Unie.
Deze voert met haar vijfjarenplan, ondanks
inspanning van alle intellect en energie tot
cén hopéloozen strijd, omdat ztj dc midde
len waardoor do industrialisatie tot stand
moet komen, voor veel geld van het buiten
land moet koopen, terwijl zij niet in staat
Is om ook maar btj benadering eenzelfde
hoeveelheid geld terug te krijgen door den
verkoop van haar producten in het buiten
land. Zij is dus gedwongen tot een comrnu-
ni: me op crediet, wat op den duur even on-
be rtaanbaar is als „prosperity" op crediet
MOTALA OP 100 KW.
De reeds langoren tijd geleden aangekon
digde versterking van den zender Motala
op 100 KW. zal nu plaats hebben. Alle lei
dende radiofirma'3 hebben reeds aangebo
den de werkzaamheden uit te voeren. Tele-
furken maakt een goede kans. Binnen en
kele dagen zal er bepaald zijn, wie het werk
gegund zal worden, daar de ins;hrijving3-
termijn reeds op IS April verstreken was.
VERHAAL VAN DE WEEK
„Ons eenvoudig eet-servies kan ik niet
geven, als de Brown's komen eten", décre-
teerde Mabel overtuigd; „het is van het
grootste belang, dat wij een zeer goeden
indiuk maken.
De, in een reeks van huwelijksjaren ver
worven wijsheid schrijft gebiedend voor,
raeeningsverschillen met. de echtgenoote,
voor zoover mogelijk, te vermijden. Na
stormachtige explicaties leidt, voor den
ecbt.gmoot maar al te dikwijls een pad
met doornen naar een weder-verzoening,
over vele tranen en ijskoud zwijgen, over
aangebrande soepen en ontbrekende toilet-
knoopjes.
„Wij hebben toch niet anders dan ons
servies met het blauwe streepje, dat tante
Rosa ons bij ons huwelijk heeft cadeau ge
daan", herinnerde ik daarom voorzichtig.
„Trouwens, als jij kookt, vergeet men
toch absoluut hoe nu precies die borden
cn schotels er uit zien."
Aan jong-getrouwde mannen zou ik gaar
ne op deze plaats een raad willen geven:
wij moeten vooral nooit de vrouwen naar
ons-zelf beoord;clcn' Terwijl wij, voor
ons, natuurlijk alle vleierij verafschuwen,
is dit voor het zwakke geslacht de olie op
de golven van den huwelijks-strijd. Op het
juiste oogenblik een zinspeling op de kook
kunst der echtgenoote, of op haar handig-
digbeid bij het bridge-spel of baar chauf-
feeren.cn een wonder kan gebeuren!
„Met jouw tractement hebben wij ons
helaas nog geen ander ooit kunnen aan
schaffen". antwoordde Mabel met nadruk;
„het zal noodig zijn, dat wij even enkele
dingen van kennissen te leen vragen."
Steeds dat tractement ook! Ik weet zelf
maar al te goed, dat ik met mijn drie hon
derd per maand niet tot de machtigen be
hoor, maar een tijd, waarin zelfs de zetels
van bankdirecteuren wankelen, is nu een
maal moeilijk. Mabel schijnt werkelijk te
racencn, dat het aan mij alléén ligt dat wij
nog niet bij de Rockefeller's aan buis ko
men'
„Het lijkt me", kwam ik nu met groote
b?slistheid voor den dag, „dat men geen
zand in do oogen van zijn bezoekers b?-
hoort te strooien. Een goed stuk vleesch
op tafel, een paar flesschen bier, daarbij
twee uren van opgewekte conversatie, dat
is hoofdzaak; afgeloopen!"
„Ja stellig, volmaakt, „afgeloopen" zou
het voor dc Brown's zijn ten onzen opzich
te, als het volgens jouw idee zoo zou gaan",
antwoordde Mabel ironisch. „Begrijp jc dan
niet, hoeveel er van dezen avond kan af
hang m?" ging zij opgewonden verder.
„Als Brown een prettigen indruk van ons
krijgt, wie weet, of hij jou niet verder
helpt? In zijn groote zaak bestaan immers
zooveel mogelijkheden. En heelemaal zon
der bijgedachte hebben zij zich toch niet
voor dit bezoek aangemeld."
Tot dergelijke fantastische gedachten is
toch alléén maar een vrouw in staak Wij
hadden de Brown's het vorig jaar op onze
zomerreis l?ercn kennen en allerlei klei
ne toeren met elkaar ondernomen. Dat
was alles, totdat vanochtend vroeg een
brief was aangeland, waarin zij hun bezoek
voor den avond aankondigden. Maar een
vrouw schijnt altijd achter de eenvoudigste
feiten geheimzinnige voorteekens te speu
ren en haar kinder-geloof in een sprook
jes-prins, die haar het geluk in don een
of anderen vorm in huis zal dragen, voedt
ze tot ii: boogen ouderdom. Dezen kser
was het blijkbaar Brown, op wien zij haar
hoop had gevestigd; daarmee moest men
dus even rekening houden.
„Wij zullen dus ongeveer vijf gangen
voor ons avond-eten hebben" overlegde Ma-
bel. „Misschien dat de Muller's me wel hun
dionetmeisje, Sophie, willen leenen en mis
schien ook wel hun beelderig servies. Als
Ik dan ook nog hun zilveren tafel-versie
ring had
„Notabene! de Muller's! Hij is voor mij
een van die menscben, die altijd sen onge-
schikt woord op een onmogelijk moment
weten te plaatsen en daardoor van zich af-
stooten. Hij mist alle tact-gevoel; had hij
niet nog vóór korten tijd op een vraag van
mij, hoe het in zaken ging, geantwoord:
Prachtig, vriend, puik hoor!" Ik kan dien
man niet uitstaan!"
Elk ervaren echtgenoot ziï wel begrij
pen, dat dicnzelfden avond Sophie van do
Mullers diende cn dat de tafel van geleend
zilver cn servies pronkte. De Brown's sche
nen niet weinig verrast over deze luxe; ik
had den vorig?n zomer, onder ons mannen,
nooit verheeld, dat ik de lasten van eigen be
zit nog niet kende. Doch er waren weliswaar
sedert dien eenige dagen verloopen cn
zelfs in deze crisis-tijden schijnt, naar
men zegt verbooging van tractement voor
te komen. Onze gasten konden nu mogelijk
ook denken, dat men in onze zaak einde
lijk mijn verdiensten naar waarde had
weten te schatten.
Wij waren juist bh de visch en ik was
langzamerhand steeds meer tot de erken
ning gekomen, dat M&bel's soupéetje wer
kelijk een niet te versmaden afwisseling be-
teekende met ons veel voorkomend potje
opgebakken aardappelen, toen do bom
barstte. Wordt daar niet akelig luidruch
tig gebeld aan de voordeur en wie valt de
kamer meteen binnen? Muller!die on
■ïandige Muller....; d<>t kon niet anders
dan onheil bettekenen.
„Neem mij niet kwalijk, dat ik hier zoo
maar binnen kom loopen", keerde hij zich
stralend naar Mabel, „mijn vrouw ontdek
te echter zoo juist, da» ze den sauslepel
vergeten had mee te geven. En als jullie
nog likeurglaasjes noodig mocht hebben.
Noch Mabel nocll ik weten precies meer
wat deze erschrikkebjxe man nog verder
gezegd heeft. Bept mogïlijk, dat een saus
lepel inderdaad bij het volgend gerecht: het
wild behoorde; bet kan zijn, dat Muller, al
léén maar uit puren dienstijver, het stuk
tafelzilver, inplaats dit het dienstmeisje in
de hand te drukken, meende mijn vrouw
direct te moeten toereiken; genoeg, hij
was verdwenen, voor wij geheel onze bezin
ning terug hadden en akelig duidelijk
voelden hoe het stuk wild ons in de keel
steken bleef. Wat een ellendige blama
ge! De Brown's lachten ons natuurlijk in
wendig uit over onzen ontdekten hoog
moedswaanzin. Het spreekt vanzelf: ik was
dc schuld van dit alles, want als je altijd
W3er jc vrouw ook toegeeft....
Het schijnt, dat ook het meest pijnlijke
maal voorbijgaat, ondanks dat dit, naar on
ze gewaarwordingen, uit minstens twintig
gangen moet hebben bestaan. Eindelijk
zaten wij in dc zitkamer bij een kop kof
fie om, voor zoover ons dit lukte, onze gas
ten te onderhouden. Ik laat mo er een beet-
jè op voorstaan dat ik, ook de meest pijn
lijke situatie, na een tijdje gauw wjet mees
ter te worden en wilde juist met een han
dige aanduiding op tact in het algemeen,
het gebrek aan tact bij onzen vriend Mul
ler releveeren, als Brown me in de rede
viel:
„Je trekt je toch dat kleine voorval niet
aan?" vroeg hij glimlachend. „Jonge men-
schcn kunnen onmogelijk toch alles voor
radig hebben; het is juist zoo lief van jul
lie, dat je beiden zooveel moeite deedt om
ons op deze wijze zoo gezellig en verzorgd
in je lieve woning te ontvang 211. Het komt
me voor, dat er alle reden is om vriend
Muller voor zijn welliswaar eenigszins on
voorzichtige aanduiding dankbaar te zijn."
Neen maar, diit ontbrak er nog aan! dus
Muller, onzen Muller moesten wij misschien
nog om den hals vallen voor zijn gebrek
aan tact! Het was alles heel lief van Brown
om net pijnlijke der situatie aldus te wil
len temperen, maar dat wist ik wel, van
den dag van morgen af zou ik dien vent,
dien Muller, niet maer groeten! Gewoon
niet meer kennen!....
„Ik heb je n.l. een voorstel te doen", ver
volgde Brown. „Wij trekken aan onze zaak
een bijzondere afdeeling van typische volks-
kleederdracbten erbij en ik had al eens
gedacht, of dit niet iets voor jou kon zijn,
Iets, wat Je mogelijk wel interesseert. Welis
waar kunnen wij voorlooplg niet meer ga
ven dan vijfhonderd per maand; toen ik
straks in den beginne, den indruk kreeg,
dat Jullie r?eds zoo goed gesitueerd waart,
durfde ik met mijn plannetje heelemaal
niet voor den dag te komen. Maar nadat
meneer Mullerkort en goed, als het
zooevcn genoemd tractement voor jullio
verbetering kan beteekcncn.
Verbetering? Vijfhonderd inplaats van
driehonderd! Ik weet alleen maar, dat. Ma-
bel en ik, nadat de Brown's vertrokken wa
ren, onder lachen en huilen erover kib
belden of zij mot haar voorgevoel, dat het
bezoek ?en speciaal doel had, of ik met
mijn mcening over gastvrijheid in het ka
der van onze werkelijke omstandigheden
gelijk had gehad. Wij hebben tot dusver
niet de juiste oplossing gevonden.
Muller, in ieder geval, groet Ik ook hede®
nog! -