VACANT
VOOR HET KIND
DE ADELAAR
OP DENNENHEUVEL
BRUIDJE SPELEN
WIE HET 0NTP0PPINGS-
FEEST KWAM VERSTOREN
IVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVl
LINNEN PAKJES
SPEELPAKJES,
OVER-ALLS.
AARDIGE BLOUSES.
JEANS BROEKEN.
BLAZERS.
LANGESTRAAT 40
Telefoon 224.
Grootst gesorteerd speciaal-
huis in Kinderkleeding.
[|A AA A A AAA A AAA AA AA A AAAAAAAAAAB
door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
Hoofdstuk II.
Aankomst op Dennenheuvel.
In de enkele weken, welke er nog ver
liepen, vóór de groole vacantie aanbrak,
bad mevrouw de Bont het natuurlijk druk,
niet alleen met de toebereidselen voor de
reis van haar man en haarzelve naar Zwit
serland, maar ook met allerlei, wat zij voor
Loeks verblijf in Gelderland noodig achtte.
Wel kwam in dezen tijd nu en dan weer
bet oudo gevoel van ontevredenheid over
Loek, wanneer zij er aan herinnerd werd,
dat zij haar Vader en Moeder niet verge
zellen kon, maar de gedachte aan Dennen
heuvel joeg al heel spoedig alle boosheid op
de vlucht. Als één ding het meisje over
haar teleurstelling heen had kunnen hel
pen, was het een verblijf te midden van het
vroolijke troepje, waarvan Loek haar Moe
der altijd zoo opgewekt had hooren vertel
len, dat het net iets uit een boek leek. En
nu zou het verhaal werkelijkheid voor haar
worden!
Wat had ze haar nichtjes en neefjes in
langen tijd niet gezien! Zouden ze elkaar
nog kennen? Do grooten wel, maar of
Jaap je haar nog kennen zou en zij J aapje?
"t Nu zes-jarige baasje zou wel erg gegroeid
zijn! En kleine Beppie kende haar vast niet
meer! Die had zij 't laatst gezien, toen 't
nog oen wiegekindje was, dat niet loopen
kon. En nu was ze drie jaar!
Loek was dol op kleine kinderen. O, wat
had ze dikwijls naar een broertje of zusje,
zoo'n levende pop, verlangd! Maar ze was
altijd alleen gebleven' En nu zou ze op
eens al was het dan maar tijdelijk
drie broertjes en twee zusjes krijgen!
Bob was de oudste van het vijftal; hij
was al elf en ruim een jaar ouder dan zijn
zusje Miek, die maar een maand jonger
was dan zijzelf. Dan volgden Ilans, die acht
jaar was en Jaapjc, terwijl Beppie de rij
sloot
Loek, die een kleine nuf was, verheugde
zich over de mooie jurken, die Moeder voor
haar kocht, maar ze vergat toch niet het
extraatje, dat ze Jaap toegedacht had en dat
uit een doos chocola-sigaretten bestond, die
zóó echt leken, dat Oom zich misschien wel
vergissen zou!
„Wil je voor ieder der anderen ook wat
meebrengen, Loek?" vroeg Moeder.
„Ja, Moeder, graag!" luidde het antwoord
en na veel uitzoeken en overleggen koos zij
een groote doos Droste flikken voor Oom en
Tante, een doosje van Houten bonbons voor
Bob en ook een voor Miek, een bus tof
fee's voor Hans en een doosje chocolade-
kattetongen voor Beppie.
„Je koffer zal zwaar worden!" plaagde
Moeder. Maar dat was natuurlijk niets;
daar zorgde van Gend en Loos wel voor!
Eens even moest Moeder naar dat stra
lende gezichtje naast haar kijken. Was dat
haar Loek, die gewoonlijk alleen aan zich
zelf dacht en nu zoo blij was, anderen ge
lukkig te maken met haar geschenken?
Haar spaarpot werd er heel wat lichter
door, maar daar scheen zij niet om te
geven! 't Leek wel, of het vroolijke troepje
nu al zijn goeden invloed op haar gelden
liet!
Het was een heel ding voor mevrouw de
Boni. haar kind, dat ze nooit langer dan
een enkelen dag aan anderen overgelaten
had, nu verscheiden weken ver weg te
weten. Maar Loek zou immers liefderijk op-
genomon worden op Dennenheuvel. Aan
niemand beter dan haar zuster en zwager
kon ze haar kind toevertrouwen en deze
gedachte gaf haar kracht bij het naderend
afscheid.
Tante Truus zou Lock komen halen twee
dagen vóór Vader en Moeder naar Zwitser
land gingen. Dat was op zichzelf al een
feest!
Toch brandden de waterlanders even in
Locks ('ogen, toen zij afscheid van Vader
en Moeder nam en ook Moeder wreef ver
dacht in haar oogen, alsof er minstens een
paar vliegen in krijgertje speelden.
„Over ruim zes weken komt ze als een
Geldtrsch boerinnetje met verbrande wan
gen terug!" merkte Tante Truus lachend op.
„Ik hoop als een gebruindo Zwitser weer
heelpmaal gezond terug te komen," zei
Vader.
Loek gaf Vader nog een extra zoen en
leen ze eindelijk met Tante Truus op straat
stond, wuifde ze vroolijk baar ouders voor
't raam toe. Ook Vader en Moeder lachten.
Allen waren immers vol goeden moed!
Op reis moest Tante Truus van alles en
nog wat over haar vijftal vertellen. Loek
bleek niet uitgevraagd en do trein ging veel
to langzaam naar ha;ir zip. Z,q ^ïad er wel
onmiddellijk willen zijn!
„Nu nog tweemaal stoppen!" had Tante
gezegd en toen ze eindelijk het doel der
reis naderden en de trein zijn vaArt inhield,
zag Loek dc heele familie op het perron
staan.
Dat was een vreugde! Een echte verras
sing! Vlug hielp Oom do beide reizigsters
uitstappen, waarop deze door het kleine
troepje hartelijk verwelkomd werden.
Nee maar, wat waren de anderen groot
geworden!
„Jij natuurlijk ook!" riep Miek uit, terwijl
ze vertrouwelijk haar arm door dien van
haar nichtje stak.
Ooms groote auto, de „familiekar", zooals
het gevaarte' genoemd werd, stond geduldig
voor het station te wachten en nadat allen
„ingeladen" waren, zetto Oom koers naar
Dennenheuvel.
Het was schitterend zomerweer: de zon
scheen helder en Lock genoot van het fraaie
uitzicht onderweg. Wat een heerlijke bos-
schon! Die hadden zo in Amsterdam toch
maar niet! En hier, te midden van al die
pracht zou ze ruim zes weken in het ge
zellige, vroolijke gezin van Tante Truus
mogen logeeren!
Dien avond nog zou ze oen briefje aan
Vader en Moeder schrijven.
Toen de auto vóór de deur van Dennen
heuvel stilhield, sprongen allen er vlug uit.
„Mag ik Loek haar kamertje wijzen,
Moes?" vroeg Miek en op een knikje van
Moeder nam zij haar nichtje mee naar
boven.
De meisjes hadden hun kamertjes naast
elkaar. Dat was gezellig! Loek, die thuis
een groote kamer met witte meubelen had,
vond dit kleine vertrek, waar ze op een
bed-divan sliep, echt knus. 't Was net een
zitkamertje.
Op een ouderwetscho, lage commode stond
een mooi veldbouquet in een tinnen kan.
„Wat 'n beelderige bloemen!" riep ze uit.
„Die hebben wij vanmorgen voor je ge
plukt. We wilden je toch met bloemen ver
welkomen!" zei Miek hartelijk.
Loek had zich dadelijk tot haar nichtje
aangetrokken gevoeld. Zc mocht dan geen
mooie jurk aanhebben en zelfs met slordig
haar rondloopen, 't was een hartelijk bui
tenkind en op Dennenheuvel was immers
alles anders dan in de stad! Waarom Miek
dan niet? 't Leek haar wAt een leuk nichtje
en ze zouden best samen opschieten!
De koffer van Loek stond al op haar
kamertje en met de hulp van Miek werd hij
vlug uitgepakt. Loek vond, dat haar nichtje
wel wat erg haastig met haar mooie, nieuwe
jurken omsprong, maar deed Moeder had
't eens moeten zien! of ze niets opmerkte.
Vanavond, als ze naar bed ging, zou ze
alles in haar kast nog wel eens netjes orde
nen. Nu verlangde zij zelf ook veel to veel
naar het oogenblik, waarop ze haar schat
ten uitdeelen kon.
Miek was in haar nopjes met de bonbons
en toen de beide meisjes, met allo versna
peringen beladen, weer beneden kwamen,
bleek ieder hoogst dankbaar voor zijn of
haar cadeau te zijn.
Allen wilden tegelijk presenteeren, maar
Tante Truus zei, dat ze maar liever tot na
tafel moesten wachten en dan om beurten
eiken dag presenteeren. Natuurlijk deden
Vader en Moeder ook mee.
„Op die manier krijgen wc geen zieke kin
deren!" voegde zij er lachend aan toe.
„Maar i k wil wel graag eens opsteken,"
zei Oom Bert met het ernstigste gezicht der
wereld, terwijl hij Jaapje aankeek.
Het ventje presenteerde zijn Vader nu
onmiddellijk een sigaret.
Vader bekeek 'm eens. klopte er op, stak
'm in zijn mond, streek een lucifer af,
maar.... kon 'm niet aan krijgen!
„En toch brandt de lucifer goed!" zei
Vader. „Ik begrijp niet, dat mijn sigaret
maar niet trekken wil."
Allen hadden de grootste pret, tot Jaapje
het niet langer kon uithouden en uitriep:
„Hoeft ook niet, Vader! Hij is van cho
cola!"
O, wat had die Jaapje Vader gefopt en
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
RO.FR.
Dc meisjes spelen „bruidje".
Ze kleeden 't bruidje aan.
Dat strakjes met den bruigom.
Naar bet stadhuis zal gaan.
Ze krijgt een „sleepjapon" aan.
Een witte van „satijn,"
Een sluier op haar hoofdje.
Wat zal zo deftig zijn!
De bruid krijgt zelfs margrieten,
Margrieten in het haar.
Ja, met een bruid te kleeden,
Ben j' één, twee, drie niet klaarl
Een ruiker van margrieten
Houdt 't bruidje in de hand.
Bruidsmeisjes strooien strakjes
Veldbloemen uit haar mand.
Wij wenschen 't lieve bruidje
Veel zon op 't levenspad,
Want dat is voor ons bruidje
De allergrootste schat!
(Nadruk verboden).
wat had die groote, knappe Vader zich toch
laten beetnemen!
Nog vóór de familio aan tafel ging,
schreef Loek een briefje naar huis en ver
gat niet daarin tc vertellen, hoe Jaapje
Oom Bert met do chocola-sigaret gefopt
had.
Toen Vader en Moeder het den volgenden
morgen aan het ontbijt gelezen hadden,
merkte Vader op:
„Ik geloof, dat onze Loek zich al heele-
maal thuis voelt op Dennenheuvel!"
„Daar ben ik geen oogenblik bang voor
geweest!" zei Moeder. „Maar toch ben ik
blij, dat zo ons al zoo gauw schrijft!"
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
(Een sprookje uit het bosch).
„Hè, wat is het hier vandaag toch stil en
vervelend," sprak een konijntjo tot een
veldmuisje. „Er is hier niets te zien, dat
aardig of vreemd is..."
,,'t Is zooals je zegt," stemde de veldmuis
in. „Doe daarom zooals ik; kruip in je hol
en ga slapen."
„Ik blijf liever onder dc boomen," zei het
konijntje.
Doch de veldmuis hoorde hem niet meer;
die was weer in haar eigen holletje gekro
pen.
Langzaam hipte het konijntje toen verder
het bosch in en omdat er toch niets vreemds
te zien was, legde hij zich neer onder een
boom, dicht bij zijn holletje, en daar besloot
hij de verveling door een slaapje te ver
drijven.
Doch nauwelijks had hij de oogjes geslo
ten, of een zacht gekriebel vlak bij zijn
rechter voorpoot deed hem weer ontwaken.
Hij bemerkte toen, dat wat hem in den
slaap had gestoord, een dikke, rondo kever
met een glanzend zwart schild was.
De kever, die ook het konijntje aankeek,
streek juist met de voorpootjes over zijn
grappig-klein hoofdje, daarna bewoog hij
de lange voelsprieten en bromde: „Wat is
het warm! En als ik nu maar niet zoo lang
behoefde te zoeken..."
„Wel, dat is mijnheer Juni-kever, die daar
zit to brommen," dacht Kortstaartje, zoo
heette het konijntje. „En hij zoekt iets, en
kan het zeker niet vinden. Maar misschien
kan ik hem wel met dat lastige gezoek
helpen
In een oogenblik was Kortstaartjc opge
sprongen en begon met den kever te vra
gen: „Ik hoorde, dat je iéts zoekt en 't niet
kunt vinden, vriend Juni-kever. Is het mis
schien niet AI te onbescheiden, jo te vra
gen, wat dit is?"
Hevig scheen dc Juni-kever bij deze plot
selinge vraag te schrikken. Van schrik
kroop hij over een afgevallen tak cn toen
eerst scheen hij te bemerken, dat het Kort-
staartje was, die zoo tot hem sprak.
„Zoo, ben jij het, konijntje," gromde hij.
„Hè, wat dcedt je mij schrikken! En dit is
zeer gevaarlijk, weet je? 'k Had best oen
ongeluk kunnen krijgen
,,'t Spijt mij, dat ik jo zoo deed schrik
ken, vriend Juni-kever," verontschuldigde
zich het konijntje. „Maar ik dacht, dat je
hier iets zocht. Je deedt zoo vreemd."
„Natuurlijk zoek ik iets," bromde de
kever. „Ik zoek één mijner familieleden, die
hier ergens op of onder een blad moet zit
ten
„Dat familielid is dan zeker wel héél
klein?" vroeg Ivortstaartje.
„Zoo héél klein is het niet," was het ant
woord. „En toch is het niet gemakkelijk te
vinden, omdat het zich heeft verborgen in
een klein huisje, dat is vastgehecht op of
onder de bladeren of aan twijgjes. De men-
schen noemen deze huisje „cocons".»."
„Nooit van cocons gehoord," sprak Korti
staartje.
„Dan hoor je het nu," bromde do Juni-
kever. „En zoo'n cocon is een nauwe cel,-
gemaakt van fijne draden
„Ach, zitten Al jo familie-leden in zoo'n
nauwe cel opgesloten?" vroeg Kortstaart je.'
„En kunnen zij daar niet meer uit?"
Wat denk jij toch wel van mijn familie
leden?" bromde wat boos de Juni-kever. „Ze
zijn heelemaal niet opgesloten. Ze zijn zelfs
heclemaal vrij om in en uit hun huis to
gaan. Maar ze blijven er in, totdat zij ge
reed zijn en dan..."
Neen, daar begreep Kortstaartjo heele-*
maal niets van.
„Waarmee zijn ze dan gereed?" vroeg hij.
„Wel, natuurlijk met hun ontpopping,"
legde do Juni-kever hem uit „Daar spreken
zelfs de menschen over; ze zeggen: „Zoodra
de vlinder gereed is om uit te komen, splijt
dc cocon
,Ik zou die familie van jou ook wel eens
graag uit haar huisje zien komen," viel
Kortstaartjo in.
„Help mij dan maar, met zc tc zoeken,"
sprak de kever. Dit vond het konijntje wel
prettig. Met den kever zocht hij toen overal
en onder ieder blad en takje, naar de cocons
en al heel gauw riep hij: „O, dAar zie ik al
een huisje! Kijk, dAAr zit het! DAAr onder
dat blad!" Hij wees toen op een klein,
grauw ding op' den achterkant van een af
gevallen boomblad.
„O, neen, zóó klein zijn de huisjes niet,"
legde de kever hém uit. ,,'t Is de cocon vaü
een mot, dien je daar ziet. Maar i k zie er
een! Kijk, daar vlak bij dien boomstam!
Daarin zit één van mijn familie-ledent
Kom vlug meel"
Gevolgd door Kortstaartjc, haastte zich
de Juni-kever naar de plek, een klein
twijgje, dat hij dadelijk aandachtig bekeek,
want aan dit twijgje zat de cocon gehecht.
„Nu moeten wij hier de wacht houden,
konijntje," ging de kever voort „We moe
ten er bij zijn, als mijn familio uit den
cocon komt! DAn zul jo eens wat zien!"
„Eigenlijk moesten wij een feest geven,"
stelde Kortstaartjo voor. „Een uitkomings-
feest, waarop wij alle konijntjes en allo
kevers uit de buurt vragen. En ook do
kleine vogels..."
„O, neen, geen vogels!" riep dc Juni-kever
verschrikt uit. „Alléén de konijntjes en do
kevers cn de bijtjes mogen komen..."
Vanaf dit oogenblik hield de Juni-kever
de wacht vlak bij den cocon. En het
konijntje ging in dien tijd de kevers, do
bijen, de vlinders en de konijntjes uitnoodi-
gon.
Den volgenden dag, toen alle genoodigden
eens naar den cocon kwamen kijken, brak
deze plotseling open en... er vloog een
prachtig-gekleurde vlinder uit! Allen keken
opgetogen naar het schoone dier, dat ook
heel groot was. En trotsch op zijn kleuren
pracht was de vlinder in 't geheel niet.
Vriendelijk boog hij zijn sierlijk kopje naar
alle kanten en stelde toen zichzelf voor. „Ik
ben Pauwoogje," zei hij, „en ik ben zoo blij,
dat ge allen gekomen zijt om mijn ontpop
ping bij te wonen
„Wij zijn óók verheugd," sprak de Juni*
këver. Hij gaf daarna den kever-muzikan
ten een wenk. Die zaten met de hommels
op een bemosten boomstronk en zij begon
nen toen dadelijk met het welkomst-lied!
't Was een gezoem en een gegons, dat
Kortstaartjo wat ontevreden zijn langa
ooren schudde cn toen den muzikanten
vroeg: „Kunt go niet wat zachter het wel
komstlied zingen? Als ge allen zoo luid
dooreen gonst, kan Pauwoogje toch het lieve
geklingel der blauwe klokjes niet hoorenl
En dit geluid klinkt juist zoo lieflijk."
„Ge moet zacht zoemen, zooals wij," zei*
den de bijtjes.
„Daarvoor zijn onze stemmen véél te
zwaar," gonsden een paar bromtorren, dia
juist een nieuw lied wilden aanheffen.
,,'t Is veel beter, dat wij onze stem eens
laten hooren," stelde een zwerm muggen
voor. Ze begonnen toen dadelijk zóó te gon
zen en ze gonsden zóó lang, dat Kort-
staartje ongeduldig hun toeriep: „Nu is 't
genoeg! Laat n u anderen weer eens zki-
gen! 't Wordt anders zoo erg eentonig!"
„Wat is eentonig?!" piepto een vleer
muis, die, hoog boven de gasten, aan een
boomtak hing.
Niemand had het dier daar zien hangen»
Daarom was er op eens een hevige ontstel
tenis onder de kevers en de andere insecten.