GROOTE COLLECTIE RAMSELAAR LEGKAART Voorkomen C. H. van DOORN Zn. EEN HEERLIJK REISJE HANDGEWEVEN TAFELKLEEDEN DIVANKLEEDEN KAPSTOKKLEEDEN ETC. ETC. FIRMA TWEE HONDEN HET GEVAARLIJKE IJS BOVEN HET HOOFD HANGEN is beter dan genezen! Ou dors laat TJw kinderen met gezonde voeten en stevige, rechte boenen door het leven gaan. Geelt zo minstons tot 17 Jaar Priventor schoenen. PREVENTOR Da Juiste schoon voor grocienda voeten. Gediplomeerd Voetkundige. UTRECHTSCHESTRAAT 9. ToL 219. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk V. Een Onrustige Nacht Dien avond gingen Oom Jan on de neven niet laat „naar kool". ,,'s Morgens vroeg is hot buiten het heer lijkst en wij willen dus bijtijds onze reis voortzetten," had Oom Jan gezegd. Natuurlijk waren het Bob en Piet, die den eersten nacht in de tent zouden slapen, 't Was hun tent en er werd dus niet over gesproken, maar... Hans en Tom benijd den hen toch en troostten zich met de ge dachte, dat zij den volgenden avond de golukkige bewoners dor tent zouden zijn. Samen in één bed boven Oom Jan In don reis-auto was toch zeker ook al avontuur lijk! Mot veel belangstelling keken zij naar het uitzetten der tent, een werkje, dat Bob en Piet alleen wilden verrichten. Oom too- verde uit een vak onder zijn bed een deken te voorschijn; een kussen werd van opge vouwen kleeren gemaakt en... de tent was gereed om haar gasten te ontvangen. Hans maakte nu de bedden in den auto op en weldra was het geheele gezelschap in den dut. De Geldersche boschlucht zorg de ervoor, dat zij heorlljk sliepen, tot....- Oom Jan, Hans en Tom plotsoling opge schrikt werden door de stommen van Bob en Piet, die duidelijk: „Oom Jan! Oom Jan!" riepen. Wat zou or aan de hand zijn? Toch geen onraad? Do jongens wisten in het eerste oogen- blik niet, waar zij waren, maar lang duur de het niet, of zij herinnerden zich, dat zij met Oom Jan in diens reis-auto sliepen en dat in den Gcldcrschen Achterhoek! Maar... wat beteekende dat geschreeuw van Bob en Piet dan? Ze zouden toch niet door roovers Tom vond het veiliger diep onder zijn deken te kruipen, maar Hans trok de deken weg en stond met één sprong op den grond. Oom Jan zou toch ook wel wakker geworden zijn? Gelukkig, Oom was wakker! Hij zat zolfs overeind in bed, toen do angstige kreet: „Oom Jan!" nog eenige koeren herhaald werd. Door één der ramen steldo hij een voorloopig onderzoek in en zag in don maneschijn twee van zijn neven met ver warde haren, verschrikte gezichten en wljd- opengesperde oogen vlak vóór den wagen staan. Wat hadden de jongens toch, dat ze zoo te keer gingen? 't Zou toch niet een stelletje slaapwandelaars zijn? Dan kon hij plezier van hen beleven! Maar neen, ze waren holdcrwakker! Niet al te vriendelijk vroeg Oom Jan dan ook: „Wat betcekent dat kabaal midden in den nacht?" „Een slang, Oom! Er is een slang in onze tent!" antwoordde Piet. „Kom, jongens! dat is niet mogelijk!" meende Oom Jan, wien het geval sterk ge fantaseerd voorkwam. „Ik heb 'm ook gezien!" viel Bob zijn broertje bij. ,,'t Is zóó'n dikke!" En hij gaf met zijn hand den omvang van 't dier aan. Oom Jan begreep er niets van. Zulke dikke slangen kwamen in Holland niet voor. De jongens zouden wel schromelijk overdrijven. Toch voelde hij zich, als lei der der expeditie, niet verantwoord, als hij rustig in |ien wagen bleef. Hij besloot zich mot eigen oogen te over tuigen van hetgeen er gaando was, schoot haastig zijn jas aan en voegdo zich bij de twee ontstelde jongens. Hans moest er ook 't zijne van hebben, terwijl Tom, die anders niet zoo gauw bang was, een kloek besluit nam en eveneens uit zijn bed sprong om zich bij de anderen aan te sluiten. In optocht gingen zij nu naar de tent. Oom Jan hield zijn electrische zaklantaarn in de hand en betrad als een held het eerst het gevaarlijke terrein! Met uitgerekte bal een stonden Hans en Tom ieder aan een kant achter hem opgesteld. Bob en Piot wilden niet voor hun neven onderdoen en hadden nu hun troep plotseling met drie man versterkt was hun angst afge Deze legkaart stelt voor: Een houthakker meltfout op den rhg, ge volgd door zijn hondjo met ccn emmertje in den bek. (Nadruk verboden.^ legd, al vonden ze 't heel bost, dat Oom vóórging. Oom verlichtte hot inwendige der tent met zijn lantaren en zag... iets op don grond liggen. Oranje was het! Hans en Tom ontdekten het nu ook. „Ziet u wel, Oom?!" riep Bob, die natuur lijk niot graag voor kinderachtig of laf ge houden werd, triomfantelijk uit. ,,'t I s een slang!" kon zijn broertje niet nalaten te zeggen. „Een slangetje!" ver beterde hij zichzelf. ,Een slak!" zei Oom Jan, „eon dikke, vet te, oranje slak, al heb ik nog nooit zoo'n 'eusachtig exemplaar gezien. Kijk, daar zijn do voelhorens!" En Oom wees ze aan. O, wat schaamden Bob en Piet zich ge weldig! In hun angst had de slak zulke gToote afmetingen aangenomen, dat ze wer kelijk meenden met een slang te doen te hebben. .Jullie zijn helden!" riep Oom Jan lachend uit. Bob en Piet keken leclijk op hun neus. Daarna lachten ook zij als een paar boertjes, die kiespijn hadden. „Dc meesto letters zijn toch goed!" zei Hans, die zijn neven wilde helpen. Oom stelde voor alle zekerheid nog een grondig onderzoek in, maar kon niet meer dan die ééne zij het dan ook extra groote! slak ontdekken. „Zoo'n brutale indringer!" riep Bob ver ontwaardigd uit. „De slak beschouwt jullie waarschijnlijk als Indringers," meende Oom Jan, „en ziet het noodzakelijke er niet van in, dat jullie juist daar je tent moesten opslaan." „We zullen 'm onmiddellijk afbreken!" vond Piet. „Niet noodig!" oordeelde Oom Jan en de slak op een dik stuk papier schuivend, bracht hij het rustverstorende element naar buiten. „En nu gauw gaan slapen!" comman deerde hij, waarop ieder weer onder de wol kroop. 't Duurde niet lang, of allen waren op nieuw in den dut en sliepen zóó vast, alsof zij de verloren nachtrust wilden inhalen. Na cenigen tijd werd Oom Jan echter opgeschrikt door een plof, op den grond vlak vóór zijn bed. Licht makend ontdek te hij Hans, die uit zijn bed getuimeld was en zich met een pijnlijk gezicht de leden wreef. „Ik droomde, dat een leeuw me achterna zat en ik in een afgrond ploftezei Hans, die wel meer last van benauwde droomen had. Tom, die ook wakker geworden was van het lawaai, keek nieuwsgierig omlaag. Toen hij zag en hoorde, wat er gebeurd was, schaterdo hij hot uit. Zijn vroolljk- heid bleek aanstekelijk to zijn en Oom zei lachend: „Hans, ga jij in 't vervolg maar achter in bed liggen, dan kan Tom met je ruilen en zul je die grappen niet zoo gemakkelijk weer uithalen'" En voor den derden koer sliepen Oom Jan en de jongens in, ditmaal om niet meer gestoord tc worden. 't Was al acht uur, toon Oom eindelijk ontwaakte cn de jongens boven hem wak ker porde. „Dat komt van al jullie spoken!" zei Oom Jan, heelemaal uitgerust, „'t Was een on rustige nacht, al zullen we toch wel goed uitgeslapen zijn!" Bob en Piet, die kon 't leuker? zich in de naburige beek gewasschen hadden, keken wel even beschaamd, toen zij de an deren zagen. Ze dachten aan hun „6lang" van dien nacht, maar werden afgeleid door het verhaal van Hans' buiteling. „Jullie zijn me zoo'n stelletje!" zei Oom Jan. „Als ik 't eerder geweten had...." „Hadt u ons tóch meegenomen!" maakte Tom den zin af. Oom Jan beweerde natuurlijk, dat hij daarvan zoo zeker nog niet was, maar daar hij zich niet gauw uit het veld liet slaan, moedig den tocht zou voortzotten ondanks slangen, leeuwen en afgronden! En de neven wilden niets liever dan dat. (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). Een hond voor een kar zag Een hond aan een lijn En dacht: Wie van ons zou 't Gelukkigst wel zijn? De vrijheid, die mis ik. Maar hij evengoed, Terwijl hij maar wandelt En eig'lijk niets doet. Ik werk voor mijn baas en 'k Verdien er mijn brood. Neen, 'k ruil toch niet graag, hoorl Al doet hij ook groot! HERMANNA. (Nadruk verboden.) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Op de ijsclub Vooruit was het een drukte van belang I Prachtig ijs, geen wind, een lekker zon netje en een vrijen Zaterdagmiddag. Was er meer noodig om Jong en Oud naar de ijsbaan to lokken? 't Vroor nu al een paar weken, maar zoo'n mooien middag hadden ze dezen winter nog niet gehad. ,,'t Zal wel gauw gedaan zijn: de baro meter gaat achteruit!" riep Koes Dane uit met een gezicht, waarop duidelijk te lezen stond, hoe 't hem speet. „Dan zullen we vanmiddag ons hart nog maar eens aan de edele Ijssport ophalen!" meende Piet ter Laak. En de daad bij het woord voegend, schoot hij vlug op zijn schaatsen vooruit ,,'t Is hier saai! Dat eeuwige baantje lij den!" mopperde Karei Versteeg, dio nog maar kort in het dorp woonde en geen vriendschap met één der jongens gesloten had. „Jog, 't gaat zoo fijn!" riep Bob de Vries hem in 't voorbijrijden toe. Maar Kareis gezicht bleef norsch. Als eenig kind een verwend exemplaarl was hij gewend te doen en te laten, wat hij verkoos en hij had er nu juist zoo'n zin in: een eind de Vaart op te rijden, 't IJs was nog sterk genoeg, waarom zou hij 't dus laten? „Wie gaat er meo naar de Vaart?" stel de hij voor. Even verwondering. Sommigen lachte de bevroren Vaart wel toe, anderen waren met hun ijsbaan meer dan tevreden. „Wie durft er?" vroeg Karei. „Ik weet zeker, dat het cr veel te gevaar lijk is. De Vaart is lang opengehouden voor de scheepvaart en is op verschillende plaat sen onbetrouwbaar," antwoordde Piet ter Laak, die aan de Vaart woonde en dit dus weten kon. „Lafaard!" riep Karei en hoopte op die manier de jongens over to halen met hem mee te gaan. Maar de meesten stoorden zich niet aan hem en reden vroolijk verder. Alleen Kees Dane, Jan Volkers en Leo Winkel bonden do schaatsen af om hem te volgen. De anderen letten er nauwelijks op en misten het viertal niet. Ze hielden een on- derlingen wedstrijd en bleken vrijwel togen elkaar opgewassen te zijn. De middag vloog om. Daar sloeg bet al vijf uur! Door dat het veel langer licht bleef, vergaten zo den tijd heelemaal. Maar om vijf uur werd de baan gesloten. Er zou dien avond IJs- feest zijn en het Ijs moest hier on daar wat bijgewerkt: scheuren mot warm water bijgegoten enz. Onherroepelijk word de baan dus ont ruimd. Bij troepjes gingen menschen en kinderen naar huis, nieuwe plannen makend voor den volgenden dag. Hier cn daar sloegen er wat een zijstraat ln en het troepje Jongens word hoe langer hoe kleiner. Alleen Bob de Vries, Wim Tichero en Piet ter Laak bleven nog over, tot eindelijk de laatste alleen liep langs do Vaart, die hij een eindje volgen moest om thuis to komen. Hij woonde wel eon heel eind buiten 't dorp, maar dat vond hij pret tig. 't Was er 's zomers en zelfs 't wln- tors zoo mooii Mot die kou zouden de vogels do pinda-snoeren wol weer leeggc- pikt hebben. Hij zou niet vergeten don voorraad aan te vullen. Maar wat was dat? Wat waren daar veel menschen! Zij stonden allemaal bij elkaar en dat, terwijl het anders zoo rustig langs do Vaart was! „Zeker een ongeluk gebeurd!" schoot bet door Piet heen. „Een ongeluk op do Vaartt Het ijs was er immers zoo onbetrouwbaar on Vader had hom dan ook streng verboden op de Vaart to rijden, 't Was veel to ge vaarlijk! Ais... ais 't Karei Versteeg maar niot was! Plot holde nu naar do plok, waar bet zwart zag van de menschen on... hij hoor de het al... een jongen, die door het Ue gezakt was! Drie andere Jongens: Kees Dane, Jan Volkers en Leo Winkel stonden er bij! O, 't moest Karei wol zijn! Juist toen Piet zich naar voren had go- werkt, zag hij, dat Iemand Karei boven bracht. Er werd onmiddellijk kunstmatige ademhaling toegepast en na oenigen Mjd gaf de Jongen gelukkig! teekenen vve leven. Maar Piet was al doorgehold naar huis, waar hij hijgend het gobeurde vertelde. Vader spoedde zich met Piet in zijn auto naar do plek des onheils om Karei te Toen Karei na cenigen tijd de oogen op sloeg, zag hij Piet ter Laak vóór zich staan. Waar waar was hij toch? Langzamerhand begon het gebeurde tot hem door te dringen, al begreep hij nog niot, hoe hij in deze vreemde omgeving kwam. Toen het eindelijk tot hem door drong, zei hij: „Je hadt gelijk, Piet De Vaart was ge vaarlijk! 't Spijt me zoo, dat... dat ik dat tegen je zei van lafaard 1" „Hou maar op!" riep Piet uit „'k Bon 't al weer lang vergeten, hoor!" Maar Karei vergat het gebeurde niet! En toen hij in den auto van meneer ter Laak thuis was gebracht en daar alles ver- tolde, wat wij reeds weten, zei zijn Moe der, die zich al erg ongerust had gemaakt over zijn lang uitblijven: „Die Piet moet maar dikwijls bij Je komen." En zoo gebeurde hot ook. Piet on Karei werden dikke vrienden. Karei kwam dikwijls in het vroolijke, druk ke gezin aan de Vaart, maar... niet over de Vaart, daar had hij meer dan genoeg van! Op do banen van Vooruit was het toch eigenlijk nog zoo kwaad niet! (Nadruk verboden.) Karei heeft op school heelemaal niet zijn best gedaan en komt dan ook met een slecht rapport thuis. Hij heeft den moed niet, in de huiskamer te blijven, tot Vader thuiskomt en gaat landerig naar zijn kamertje. Als Vader er is, zegt Moeder, wat er aan de hand is. Vader, die van plan is Karei alle uitgangetjes ln de vacantie te verbie den, vraagt aan Moeder: „Weet hij al wat hem boven het hoofd hangt?" „Neen, ik heb niets gezegd," antwoordt Moeder. Even later moet Jantje, die ook in de huiskamer was, zijn oudor broertje Karei

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15