EEN HEERLIJK REISJE LEGKAART JOB MOEST VOETBALLEN! IN ARTIS door C. E. DE L1LLE HOGERWAARD. Hoofdstuk IX. Bijna een Aanrijding! Oom Jan cn zijn neven hadden nog zoo spoedig niet van de Veluwe kunnen schei den, er prachtige wandelingen gemaakt en in den auto gezeten ook van mooie stukken natuur genoten. Het trof al bijzonder, dat dc Koningin op reis was en Oom .Jan op het denkbeeld kwam: Oom Nico, die in Apeldoorn woon de, een bezoek te brengen, want Oom Nico had een kaart voor het Loo en mocht 's Woensdags en 's Zondags in het wonder mooie, rustige park wandelen. En daar het juist Woensdagmorgen was, ging hij er met Oom Jan, Bob en Piet heen om er in den namiddag nog een bezoek met de beide anderen te brengen. Heerlijk geurden de oranjeboomen, die nog gedeel telijk in bloei stonden. Na eerst het Oude Loo, het oorspronkelijke jachtslot, te heb ben bewonderd, begaf het gezelschap zich naar het paviljoen, waar de Koningin en later de Prinses als kind speelde. Zo gin gen op een heerlijk lommerrijk plekje bij het Prinsesse-tuintje zitten, toen Bob plot seling uitriep: „Wat zou dat kléine huisje zijn, Oom. Oom Nico vertelde nu, dat de Prinses! die in Haar jeugd dolgraag metselde, dit zelf vervaardigd had. Daarop werd het miniatuur-huisje van dichtbij bekeken, Het gezelschap was verrukt over het prachtige hout, de vischrijke vijvers en de sprookjesachtige sprengen of beken. Allen voelden zich bevoorrecht, een en ander van nabij te mogen zien en natuurlijk vergat Oom Nico niet te gaan naar het paarden cn hondenkerkhof, waar de lievelingsdie ren der Koninklijke Familie begraven zijn. t Was maar goed, dat Oom Nico Hans en Tom beloofd had in den middag met hen naar het Loo te gaan. 't Zou t e sneu ge weest zijn, als ze alles alleen maar van hooren-zeggen hadden! Tegen vier uur nam het gezelschap af scheid van hun vriendelijkeh geleider en stuurde Oom Jan naar den Amersfoort- schen straatweg om bij den beroemden echo-put halt te maken. Ook deze moest natuurlijk bewonderd worden. De echo-put toonde met een onüit„put"telijk geduld alle kunstjes, welke hij sinds jaar én dag her haalt en de jongens vonden het heel be langwekkend. In de nabijheid der Soerensche bosschen werd gegeten, ditmaal koud, want de jon gens hadden geen gelegenheid gehad voor iets warms te zorgen. Maar de boterham men met ham en kaas, de bananen cn prui men lieten zich uitstekend smaken. „Hoe meer buiten-model, hoo mooier, Oom!" zei Piet, want voor de jongens lag veel aantrekkelijks in het afwijken van den gewonen levensregel, een kunst, welke Oom Jan meesterlijk verstond. Het Uddelermeer met de Hunneschans (de hoogte der laatste viel den jongens tegen) vonden zij een bijzonder mooi plekje. In het restaurant werd een kopje thee ge dronken en van het fraaie uitzicht genoten; Natuurlijk werd de ansichten-kiosk doör de jongelui bestormd en daarna waren deze een half uurtje druk aan het pennen om hun familieleden het allerlaatste nieuws van do reis mede te deelen. Dat mochteh ze immers niet vergeten! Het was een heerlijke zomeravond en Oom Jan stelde voor: eerst een eindje te rijden en dan halt te maken voor den nacht. Voor een toertje waren de neven dade lijk te vinden! 't Werd een onvergetelijke rit, nu eens tusschen bosschen door, dan weer lang9 open wegen, tot... Oom Jan plotseling bij na een aanrijding had, welke echter wonder boven wonder! nóg voorkomen werd. Vóór ik verdér ga, móet ik eerst vertel len, dat de Veluwe bevolkt wordt door véél herten, welke zich overdag in dé bosschen ophouden, maar tegen den avond soms in heele kudden! naar de open plekken komen om er tc grazen en meestal ook te drinken. Nu was een bert blijkbaar bij zoo'n ge Deze legkaart stelt voor: Vlinder-vangende jongen vlucht voor een kikker en klimt boven op een paddenstoel. (Nadruk verboden). legenheid van de overigen afgeraakt en al leen achtergebleven. Angstig stond het naar zijn makkers uit te kijken, wilde juist den rijweg oversteken, toen hetplotse ling verblind door de lichten regelrecht den auto tegemoet liep! Pas op het allerlaatste oogenblik werd Oom Jan het naderend onheil gewaar, dat niet ailecn voor het verblinde hert, maar ook voor hen allen noodlottig had kunnen zijn. Vlug wendde hij het stuur, reed een klein paaltje aan den kant van den we; omver, maar stopte zonder verdere onge lukken. Haastig doofde hij nu de lichten en zag een arm, opgejaagd hert, op een draf wegloopen. „Die heeft genoeg van onzen auto!" zei Oom Jan lachend. „Ik ben blij, dat niet al léén iéder van ons, maar ook het mooie dier er goed afgekomen is. Wé zullen maar niet meer herten verschrikken en deze ééne waarschuwing ter harte nemen. Laat ons hier den nacht dus doorbrengen!" De bedden werden nu in gereedheid ge bracht, de tent werd uitgezet' en weldra was het gezelschap in den dut. Plotseling werd Oom Jan wakker door een barsclie stem, die riep: „Wat moet dat hier?" Slaperig keek hij uit het raampje, zag een plattelands-veldwachter en zei: „Wel man, we wenschen hier alleen maar rustig te slapen!" „Woonwagens mogen hier niet staan!" zei de ander. ,/t Is een auto!" merkte Oom Jan op. „Hebt u parkeervergunning?" vroeg de man nu. Neen, die had Oom Jan niet, maar hij begon met den veldwachter te vertellen, wat voor karretje het was en al pratende legde de laatste zijn barschheid af. Lang zamerhand scheen hij te begrijpen, dat hij met een gezelschap niets kwaads in den zin voerende reizigers te doen had, nl moóhten die daar dan ook niet kampeeren. Als zij echter beloofden den volgenden morgen bijtijds te vertrekken, wilde hij hun reisje niet vergallen en hen ongemoeid laten. „Daar kun jé op rekenen!" zei Oom Jan en ook dit voorval liep du9 goed af. Toen Oom Jan den volgenden morgen aan de jongens die rustig doorgeslapen én van het héelé gesprek met den veld wachter niets gemerkt hadden zijn wedervarén vertelde, zei hij tevens, dat zé het vervolg, ten einde alle moeilijkhédén te voorkomen, bij den een of anderen boer toestemming zouden vragen om op zijn ter rein tc overnachten. Het viertal vond dil nog wel zoo echt. Alleen Tom zei: „Als ze ons dan maar niet weer voor kermisreizigers aanzien, Oom!" Eén keer vond hij al meer dan genoeg. Via Utrecht ging de tocht nu naar Noord-Brabant en dc boeren waren daar zóó gemoedelijk, dat zij den vriendelijken chauffeur niet alleen gaarne pal'keerter rein, maar bovendien een plaatsje in het hooi aanboden voor de twee jóngens, die daardoor hun tent niet behoefden uit te zetten. De jongelui hadden hiertegen geen be zwaar. Integendeel: ze vonden het nog leu kor in het hooi dan in een tent te slapen. Zoo kwam het, dat de laatste rustig in den auto geborgen bleef en niet weer voor den dag gehaald werd, vóór zij eindelijk thuis afstapten. Ook elders: in Limburg, Zeeland. Zuid en Noord-IIolland mochten de jongens om beurten overnachten in het hooi. waarvan de geur hen nog langen tijd gezelschap hield. „Met een vriendelijk woord krijg je heel wat van de plattelands-bevolking gedaan," zei Oom Jan cn het werd eiken dag weer een punt van overlegging, bij welken boer ze zouden vragen te mogen overnachten. 't Was wel merkwaardig, dat zij altijd een goede keuze deden en liet hun niet éénmaal geweigerd werd! (Wordt vervolgd). (Nadrnk verboden). „Om twee uur op 't veld, Job, denk je er om!" riep Piet, toen de jongens 's Woens dagsmiddags naar huis gingen. „Denk je om den bal, Job?" galmde Luuk bem achterna. „Natuurlijk!" lachte de jongen. En een vroolijk deuntje fluitend, liep Job naar huis. Fijn, geen huiswerk! Dat was reuze van meneer. De heele, vrije Woensdagmiddag voor je zelf! En geen eilanden en wateren van Zeeland te leerenDaar was Job bang voor geweest. Bah, hij vond Zeeland zoo moeilijk. Maar dat gevaar was voor.loopig nog een eindje weg. Blij fluitend ging hij verder Moeder was voor de déur bezig met den groentenboer. Op eens Viel Jobs oog óp een mand mooie, gclé peertjes. „O, zijn er al peren?" juichte hij. „Ja," zei de groenboer, „haal maar een mandje, dan zal ik er wat in doen." Job holde naar binnen en kwam met het gevraagde terug. De man laadde een aar dige portie er in. „O, Moes, wat 'n verwennerij," riep Job. „Ik verwen jullie niet, dat doet Gijs." Gijs, zoo heette de groenboer. „Waarom?" „Ik heb hem liet gras beloofd, dat we vanmiddag gaan knippen." „Bles is er dol op," vertelde Gijs. Hij was nu klaar en reed weg. Moeder ging met haar groenten naar binnen. Job volgde rnet de peren. Annie en Jet kwamen ook thuis. Ze waren heel wat kleiner dan hun broer, maar net zoo dol op vruchten, want direct vroegen zo, op de peren wijzend: „Wanneer eten we die?" Ze hoopten na tuurlijk zdo ganw mogelijk. „Vanavond om zes uur, als Vader ook thuis is," besliste Moeder. Na de koffietafel, zei Moeder: „Job, de grasschaar hangt in de schuur." „Ja, maar ik ga voetballen," antwoordde Job. „Ik heb afgesproken precies twee uur op het veld te zijn." „Jo kunt toch wel eens een keertje over slaan," opperde Moeder. „Dan hebben ze geen bal." „Dien zullen zc best komen halen." „Ik vind voetballen veel leuker dan gras knippen," mopperde Job. „Neen, Moes, heusch! Ik ga eerst voetballen en dan zal ik vanavond wel in den tuin werken. Laten de meisjes maar vast beginnen. Die kun nen 't ook best leeren." „Ik vind je niets lief," riep Ans. „Dat hoeft ook niet," pochte Job. „En dan krijg je lekker niets van de peren," voegde Jet er aan toe met een be slist hoofdknikje. ,Dat kan me niets schelen. Ik ga voet ballen." Moeder keek bedroefd, maar zei niets. En Job ging naar de gangkast. Hij trok z'n voetbalschoenen aan, pompte den groo- tcn voetbal op en toen hij klaar was, riep hij: „Atju!" Met een slag viel de deur achter hem dicht. O, dat voetballen vond hij toch al tijd zoo dol! Hij hoorde tot de besten. Reuze-ballen kon hij maken. En toch., nu ging hij niet met hetzelfde plezier als anders naar 't veld. Dat vervelende gras knippen ook! Och kom, daar moest hij nu niet aan denken. Dat- werkje zou best In orde komen. Dat zou hij na 't voetballen I wel doen. Om vijf uur was 't trappen afge-1 loopen. Nu ja, soms werd 't wel eens wat later. Jammer toch, dat hij geen fiets had! Dan zou hij zóó thuis wezen. Want 't veld lag een aardig eindje weg. Wat hoorde hij daar toch? Even was 't in zijn gedachte, of hij dc grasschaar van thuis hoorde. Maar 't was con man, die de heg aan 't scheren was. Verbeeld jo eens, dat Moeder was be gonnen met knippën! Moeder hield niet van uitstellen. En zo kon zoo slecht buk ken. Dan schoot söms op eens 't spit in haar rug en kon ze zich wéken lang bijna rtlot bewegen van de pijn. Een kleur van 9chaamte schoot Job plotseling naar het hoofd. „Moet je mee achter op m'n fiets?" hoor de Job op eens roepen, 't Was Kees, do keeper van de club. „Neen, zeg! Toé, neem jij den bal vast mec.'k „Waarom?" „Ik moet terug." „Jö, je bent niet wijs." „Dan maar niet wijs," lachte Job. Kees reed met den bal door. Job liep op een draf terug, of hij achterna gezeten werd. „Hó, Job, je gaat den verkeerden kant uit!" riep Luuk, die met Piet op z'n baga gedrager voorbij peddelde. Job zwaaide eens, maar zei niets. Hij liep met meer plezier terug dan hij heengegaan was. Maar toch vervolgde hem de angst, dat Moeder... Hè, gelukkig. Moes was nog aan 't af- wasschen. ♦,Wat is er nu aan de hand?" vroeg zij. „Is 't niet doorgegaan?" „Jawel. Maar ik kwam toch maar liever grasknippen," zei Job. Moeder streek Job eens over zijn bol. Zo begrepen elkaar. Dadelijk ging Job do groote schaar halen en begon. Nu, het was geen gemakkelijk werkje! Die zware gras schaar was moeilijk te hanteeren; ja kreeg er pijn van in je handen en ook in jo rug van 't gebukt staan. Neen, dat zou geen werkjo voor Moeder wezen Maar Job klaagde niet. Wel rustte hij van tijd tot tijd eens uit. Nu, dat kon^ want hij had tijd genoeg. De zusjes hielpen ook, al was 't niet met knippen. Die harkten 't gras bij elkaar en stopten 't in den juten zak. Toen vader thuis kwam, prees hij den keurigen tuin. Job had een kleur van in spanning, maar toch had hij een prettigen middag gehad. En de peren smaakten bij zonder lekker. Job en de meisjes hopen nu maar, dat Bles ook zoo van het gras zal smullen. J. H. BRINKGREVE ENTROP. (Nadruk verboden). De jongetjes mochten Dat was een groot feest De Artis met Opa bezoeken. Zij wisten van dieren Een heeleboel af Mams las hun vaak voor uit hun boeken. Wat keken zij beiden Mét oogen zoo groot! Hoe anders was 't hier dan op plaatjes - Zij waren zoo stil en Zij keken maar rond Vergaten hun vroolijke praatjes. Tot eindelijk Jantje Heel stilletjes zei: Hoor Opa, nu moet u eéris raden! Wat is wel het grootste, Het prachtigste boek? Het heeft er vast honderden bladen. En platen zoo mooi en Zooveel! O, je kunt Ze nooit op een dag alle tellen Ik weet het! riep Wimpjc, Ik weet het! ik mag Hé Opa, het 't eerste vertellen? De Artis is 't boek! O, Die Wira, riep 't zoo luid, Dat d' olifant spitste de ooren, Maar 't dier werd niet kwaad! Neen, Het deed hem plezier Zoo iets van zijn Artis te fiooren! HERMANNS (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15