GROOTE COLLECTIE BRILLEN G. VAN DUIN RAMSELAAR Leveringvan Fondsbriiien HANDGEWEVEN TAFELKLEEDEN DIVANKLEEDEN KAPSTOKKLEEDEN ETC. ETC. FIRMA RUZIE IN 'T BUFFET TANTE'S SCHOENEN Het Nachtlichtje ZOO'N RAKKER! REGENDAG ook de allernieuwste modellen. Prima pasvorm. Concurreerende prijzen. Uitsluitend 1e kwaliteit. JUWELIER - OPTICIEN - TEL. 898 door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. c Was heel stil in huis. Iedereen sliep. I Dat wil zeggen: de menschen en de kin- I deren sliepen, maar in 't buffet was 't een fluisterend stemmengcruisch, dat plotseling I zóó luid en hevig werd, dat de grooto Klok J op den schoorsteenmantel vermanend een I duidehjkenslag hooren liet. *t Was half I twaalf! Even was 't rumoerige volkje stil. Zóó 1 hard en dreigend hadden zij 's nachts de Klok nog nooit hooren slaan, maar dat kwam, doordat het buffet een eind open stond, terwijl het anders stijf gesloten was in den nacht. Zelfs do la met de Vorken, de Lepels en de Messen stond een heel eind open. Stellig was Antjc, de dienstbode, plotseling wegge roepen, toen ze bezig was alles na het af- wasschon weg te hergen en was zij door iets anders zoó afgeleid, dat ze aan geen buffet meer gedacht had. En verder was er dien avond niemand meer in de eetkamer van het groote huis geweest. Zoo iels moet het natuurlijk wel geweest zijn. Nadat het geluid van de Klok ecnigen tijd verstomd was en er zich verder niets bijzonders voorgedaan had, scheen 6ón der Vorken.zich niet langer stil te kunnen hou den en zei op scherpen toon tegen een Ecpel, die tegen 'm - an 11 lag: „En hou nu alsjeblieft op met zoo tegen mc aan"* te leunen. Je hindert me!" „Hinder ik je?" vroeg de Lepel, die een holrond gezicht had en een gezclligo dik kerd was, verwonderd „Dat zeg ik immers!" kraste de Vork scherp terug. „O, neem mc dan niet kwalijk!" zei de Lepel. „Ik zal heel, heel stil blijven lig gen!" „Je hindert me toch!" hield de Vork vol, die van kwaadheid vier glinsterende, scher pe tanden zien liet. De Lepel moest er eigen lijk om lachen. Hij wist wel, dat de Vork niets beginnen kon, als daar geen mcn9che- lijkc hand was, die hem bestuurde. Hij was dan ook heelemaal niot bang en liet zijn nijdigen buurman maar pralen, al vond hij zijn anderen buurman, een soortgenoot, na tuurlijk heel wat aardiger. Grootvader Soeplepel lachte met zijn vollemaansgezicht. Wie is er nu bang voor een Vork, *n ding met zulke groote openin gen in zijn lijf, dat hij al zijn krachten moet inspannen om het eten, waarmco hij beladen wordt, niet to laten vallen?! Hij was maar blij, dat ze slechts heel in de verte familie van elkaar waren en keek eigenlijk altijd met minachting neer op al les, wat Vork heette. Stel je voor. dat iemand met zoo'n nietsnut soep wilde pro- bceren te eten! 't Zou een mooie knoeiboel worden en bij moest plotseling zóó lachen, dat één van zijn kleinkinderen, een aardig Desscrtlepeltje, vroeg: „Waarom heeft u zoo'n pret, Opa?" „Omdat ik mij 't gezicht van één onzer meesters of meesteressen voorstelde, wan neer hij bij vergissing soep at met een Vork in plaats van met een Lepel, kind," luidde het antwoord. De lach van Grootvader Soeplepel werk te aanstekelijk. Niet alleen al zijn kinderen cn kleinkinderen, de Eet- en do Dessert lepels, lachten mee, maar Oom Sauslepel rolde bijna om van de pret cn de Theo lepeltjes op het blaadje in 't buffet glom men van plezier, ja, zelfs 't kleine Zout- lepeltje, de jongste van 't gezin en een achter-achterkleinkind van Grootvader Soeplepel, keek trots naar hot zout, dat hot droeg enniet vallen liet! „Klein maar dapper, zegt het spreek woord," zoo dacht het, „maar eigenlijk moet het zijn: klein maar zonder lichaamsgebre ken!" I-Iet beschouwde de openingen tus- schen de tanden der Vorken als een echt gebrek. Daar hoorde toch eigenlijk zilver te zitten. Alle Vorken in het buffet, lot zelfs het kleine Zuurvorkje, voelde zich diep belee digd door hetgeen Opa Soeplepel gezegd had. Alsof die er verstand van had! Een Vork was niet alleen veel meer ontwikkeld dan een Lepel, maar behoorde toch ook tot een hoogere klasse. Had kleine Wiesje van middag aan tafel niet voor 't eerst met een Vorkje gegeten in plaats van met een Le peltje, zooals zij altijd gedaan had? En had haar Moeder haar daarom niet geprezen en gezegd, dat ze al zoo'n groot meisje werd? O, zoo! Ja, de menschen wisten 'l wel. Zij stel den een Vork veel hooger dan een Lepel. De Lepels hadden 't alleen maar aan hun medelijdend hart te danken, dat zij zich nu cn dan over hen ontfermden. Daar moesten ze dankbaar voor zijn, dankbaar en nederig. Die aanmatigende toon van Grootvader Soeplepel paste hem natuurlijk heelemaal niet! 1-Iij moest niet denken, dat hij, omdat hij nu toevallig het grootst was, het grootst en het dikst, ook 't meeste ver stand had. „In de kleinste potjes zit dik wijls de beste zalf," had Wiosje's Vader dien middag aan tafel nog gezegd. Plotseling kreeg de Vork een inval cn zei met scherpe stem tegen een andere Vork: „Niemand zoekt het gezelschap van die holle praatjesmakers, maar w ij verkeeren met do deftige Messen. Ja, ja, wij hooren bij elkaar: Vorken en Messen! Liggen onze vrienden niet altijd beschermend naast ons op dc gedekte tafel om ons bij ons werk te helpen? Ons mogen zij graag lijden, maar naar de Lepels kijken zij zelfs niet om! Zegt dat wat of zegt dat niets? Volgens m ij n meening verachten zij de Lepels en dat bewijst natuurlijk, dat ze verstandige, scherpzinnige lui zijn." JDC&i H- Och, Mina heeft weer melk gemorst! Zegt mopp'rend juffrouw Muis, Die met het warme, droge weer jJaar 't allerliefst blij*? thuis. Wat Mina toch onhandig is! Mij geeft ze veel te doen Met oplikken! Veel liever, hoor! Speeld' ik met d' ouden schoen, «(Nadruk verboden). Die in een hoek op zolder staat. Maar, lieve help! wat 's dat? Hoor 'k Mina's stem! Komt zij terug? Och ja! Ze roept de kat! Die likt nu alles netjes schoon En ik krijg vaat niets mee! Zoo moppert juffrouw Muis nu weer. Zij is ook nooit tevreê! CARLA HOOG. „Stil toch!" kraste nu een Mes. „Overdag hebben wij ons werk, maar 's nachts wil ik slapen en niet gestoord worden." De Vork moest nu wel zwijgen, of hij wilde of niet, want eigenlijk was hij bang voor alles, wat Mes heette en wilde hij niets liever dan de familio Mes te vriend hou den, want wie ruzie met een Mes kreeg, zou stellig niet ongedeerd uit den strijd te voorschijn komen! Messen waren gevaar lijke wezens. De menschen zelfs sche nen bang voor hen te zijn! Waarom mocht kleine Wiesje er anders nooit eentje in handen hebben? Zij „deed alsof" met een vruchtenmesje, zoo'n ongelukkig voorwerp, dat geen Mes was, maar toch eigenlijk ook niets anders en dat zijn scherpen kant zeker bij ongeluk verloren had. Of zou 't dien nooit bezeten hebben? Als 't niet uit angst voor dc echte Mes sen was, zou de Vork al lang één van die flauwe dingen gekrabd hebben, maar a 1 s de Messen het eens voor die zwakkelingen zouden opnemenJe kon toch nooit welen! Nee, dat was te gewaagd! Dc Bordjes, de Schoteltjes on de Kopjes ja zelfs de Koekdoos! hielden zich slapende. Zij waren zooveel zwakker dan al die harde voorwerpen, maar als zij par tij hadden moeten kiezen, zouden zij het stellig voor de Lepels opgenomen hebben. Ze konden zich zoo leuk in hun glinsteren de lijven spiegelen! Aan de Vorken en Mes sen hadden zo niets,, van hen hadden ze eigenlijk alleen maar last. Ze konden hun gekras niet al te, pest yef&ragcn. De Vork, die het woord voor zijn broers cn zusters gevoerd had. kon het niet ver kroppen, dat do Lepel nog steeds geen haarbreed opzij was gegaan cn begon op nieuw: „Morgen zal ik aan onze meesteres wa gen, of zij die domme Bollewangen in een ander vak leggen wil." ,,'n Prachtidee!" zei de Lepel glim- lac* end. ,,'t Lijkt me heerlijk, niet meer naast zoo'n «scherpe Prikjas tc liggcnJ" „Nietsnut!" „Valsche Prikker 1" „Opschepper!" „Schcrptand!" 't Waren net kwajongens, zoo scholden zij elkaar uit! Maar dat begon de oude Klok toch te vervelen. Die liet nu zóó hard cn dreigend twaalf slagen hooren, datde veer van kwaadheid knapte! Allen in het buffet bleven nu van schrik zwijgen en toen Antjc 's morgens in de kamer kwam, begon zij niet hot buffet dicht tc doen. Zij herinnerde zich nu, dat zij dit den vorigen avond vergeten had, al be greep ze niet, hoe het kwam, dat de veer van de Klok gesprongen was. Dc wijzers stonden juist op twaalf uur Zij noch één der overige bewoners van het huis zijn daar ooit achter gekomen, want de veer wilde het niet aan de groote klok hangen cn de luidjes uit het buffet schaamden zich te veel! (Nadruk verboden). Vader cn Moeder zitten druk te praten en denken, dat hun jongste dochtertje, Ankie, zóó in haar poppenwereld verdiept is, dat zij niets hoort van hetgeen dc groote menschen zeggen. Maar... Ankie heeft scherpe oortjes en spitst ze plotseling, als ze den naam van Tante Wies opvangt. Tante Wies is Moeders jongste zuster cn zij cn Ankle kunnen het opperbest samen vinden. Zou Tante Wies weer komen logceren? Ankie luistert nu aandachtig en hoort Moedor zeggen: „t Zal haar goed doen eens een tijdje bij ons te komen. Stellig zal ze afleiding vin den in ons druk gezin, nu zij het baantje, waarop zij zoo gehoopt had, niet gekregen heeft. Gewoonlijk is zij zoo opgewekt, maar nu schrijft zij toch in den brief, dien ik vanmorgen van baar kreeg, dat de moed haar in de schoenen gezakt is." En Vader vindt ook, dat-Tante Wies maar weer eens moet komen logeeren. 't Zal haar 9tellig opvroolijken. Een paar dagen later vertelt Moeder aan Ankie, dat Tante Wies 's middags komt. 't Kleine ding is in de volken en vindt, dat zij als jongste en eenige van de broertjes en zusjes, die nog niet naar school gaat, het 's Avonds als wij slapen gaan, Steekt Marie een lichtje aan; 't Brandt zoo stil en heel den nacht Houdt het over ons de wacht. 't Lichtje zegt: Weest maar gerust! j Heeft Moes je goênacht gekust, J Is Marie weer naar beneên, I k blijf hier; i k ga nieT heen. Sluit je oogjes nu maar dicht; In de kamer straalt mijn licht Met een glans zoo zacht en rein Nooit kan het daar donker zijn! HERMANNA. (Nadruk verboden). meest van Tante's gezelschap zal kunnen genieten, want natuurlijk gaan zij olkcn morgen, als het niet regent, weer net als den vorigen keer naar het park om de eendjes brood tc vooren. Dat vindt Tante Wies ook zoo prettig! Dien middag, terwijl Moeder met Tante cn Ankie in dc serre zit en Vader en „do grooten" olk oogenblik kunnen thuiskomen, zit het kleine ding gehurkt naar Tante's schoenen te kijken. Tante Wies, die denkt, dat de fonkelen de gespen, welke er op prijken, de bewon dering van haar nichtje opwekken, vraagt: „Vin-je ze erg mooi, Ankie?" Ankie is echter zóó verdiept in haar be schouwing van Tante's schoenen, dat zij de vraag niet schijnt te hooren. Ze geeft er zelfs geen antwoord op. Eindelijk kijkt zc op cn vraagt: „Tante, zijn uw schoenen erg groot?" Tante Wies vraagt nu verwonderd: „Waarom vraag je dat, kindje?" „Omdat Moeder zei, dat uw moed in uw schoenen was gezakt... of... of... hebt u 'm er weer uit kunnen schudden, zooals Moeder wel eens een steentje uit mijn schoen schudt?" Lachend kijken Moedor en Tante Wies elkaar aan. Eindelijk antwoordt do laatste; „Ja, Ankie, dadelijk toen dc brief kwam, waarin Moeder mij te logeeren vroeg, heb ik mijn schoenen eens flink uitgeschud!" „Gelukkig!" zegt Ankie, want al is ze nog maar klein, zc weet toch best, dat in een schoen niets zitten moet dan een voet en een kous en dat er voor iets anders daarin heuscb geen plaats fs! CARLA HOOG. (Nadruk verboden). Het was onstuimig weer: storm en regen en de luidruchtigheid der jeugd deed ver moeden, dat er nog meer storm in de lucht zat. „Wat heeft dat nu met elkaar te maken?" vraagt één van jullie misschien en ik moet dadelijk toegeven: 't lijkt vreemd, heel vreerad zelfs en loch... is het zoo! Er schijnt hij naderenden storm iets in de lucht tc zitten, dat de jeugd zóó opwindt, dat ze wel luidruchtig zijn moet. Let zelf maar eens op, hoe het weer binnen korten tijd wordt, wanneer je jongens en meisjes zoo luid hoort joelen. Op een middag dan, dat het reeds storm de en de jeugd nog meer storm aankondig de, liep ik even na vieren door een ge woonlijk stille straat, welke echter op ge zette tijden: vóór en na schooltijd, uit haar rust werd opgeschrikt. Ik moest in een winkel zijn en toen ik mijn boodschap gedaan had en mijn weg vervolgde, was er geen enkele jongen of meisje meer in de heele straat te zien. Ja toch, daar stond nog een klein ventje bij een deur. Toen ik langs hem kwam, keek hij zóó hulpbehoevend naar de bel, dat ik onmid dellijk dacht: „hij moet daar zijn, maar kan niet bij de bel!" Nu was het mij meermalen gebeurd, dat een hond mij op duidelijke wijze te kennen gegeven had. dat hij graag wilde, dat ik voor 'm aanbelde. Hoe zoo'n viervoeter dat deed? Wel, door luid te blaffen, mij aan te kijken, kwispelstaartend naar de deur te loopen en dit eenige malen to herhalen, 't Is mij zelfs eens overkomen, dat ik de bedoeling niet begreep en het aardigo hondje vroeg 't mij toch zoo duidelijk op zijn manier: hij sprong zelfs tegen me op! Wat denk je, dat er gebeurde, toen ik doorliep zonder aan zijn verzoek te hebben voldaan? Hij kefte plotseling heel hard en nijdig om zijn verontwaardiging te kennen te geven. Stellig schold hij mij uit in de hom dentaal! Was dat hondjo niet precies een kwa« jongen? Onnoodig te zeggen, dat ik voortaan beter oplette, wanneer mijn hulp bij een voordeurbel ingeroepen werd. Ik wilde het ventje dan ook graag voort helpen. Wel vond ik het een oogenblik vreemd, dat hij mij niets vroeg, doch ik schreef zijn stilzwijgen aan verlegenheid toe en wilde hem daarom tegemoet komen. 't Kwam mij voor, dat hij 't niet goed durf de vragen en toch zoo heel graag zou wil len, dat de bel overging om hem de deur te ontsluiten. Lachend vroeg ik het kereltje: „Is die hel dan zoo hoog?" 't Ventje knikte, ik trok aan de bel en.... do rakker holde weg! Hij had mij belletje laten trekken! C. E. d. L. H. (Nadruk verboden). Needat het zóó moet gieten) Geen enkel straaltje zon! En dat 't is nu dc Meimaand Ik juist zoo lijn uit konl 't Zijn lange pijpestclen! Er komt geen einde aanl En 'k had me zoo verheugd om Eens lekker uit te gaan! Zoo'n regen zegt mijn Moeder Is voor de planten goed. Ga jij dus nu maar spelen! En ik? Ik hou me zoet, Want als ik nou ga dwingen. Dan is het eindbesluit Van Mammie, dat ik straf krijg. En dan kan 'k heel niet uit! (Nadruk verbodv TR. VERDONER SALOMONS,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15