BRILLEN
G. VAN DUIN
GROOTE COLLECTIE
RAMSELAAR
Leveringvan Fondsbrillen
HANDGEWEVEN
TAFELKLEEOEN
DIVANKLEEOEN
KAPSTOKKLEEOEN
ETC. ETC.
FIRMA
HET MES
ARTIS-NIEUWS
ook de allernieuwste
modellen.
Prima pasvorm.
Concurreerende
prijzen.
Uitsluitend
1c kwaliteit.
JUWELIER - OPTICIEN - TEL. 898
door
C. E. DE LILLE HOGER WAARD
Hot was drukkend warm cn in het
schoollokaal hocrschto oen diep stilzwijgen,
dat slechts onderbroken werd door het gc
kras der pennen cn het gezoem van een
enkele verdwaaldo bij, die haar vergissing
echter spoedig bemerkte cn zoo vlug mo
gelijk weer door het open raam verdween
om op de blauwo riddersporen in den aan
gTenzenden tuin, „meesters tuin", neer to
strijken en er honing te verzamelen.
Een enkele jongen, die op fict puntje van
zijn pennehouder zat te kauwen, alsof hij
daaruit al zijn wijsheid halen moest en do
oplossing der moeilijke sommen vindon
kon, had do bij met do oogen gevolgd, doel?
verreweg de mecsten waren to zeer ver
diept in hun proefwerk om ook nog aan
iets anders te durven denkon.
Van 't cijfer, dat ze kregen, hing immers
zooveel af, want wie in zijn hart ervan
overtuigd was, dat b ij niet zitten bleof,
wilde zijn rapport toch graag zoo mooi
mogelijk zien en degene, voor wien het nog
lang niet zeker was, dat hij „verhoogd"
werd, beschouwde die lastige sommen nog
als dc ecnige kans om te slagen.
Toch waren er tweo jongens, die zich in
het minst niet schonen in te spannen: Wim
dc Bont cn Piet Vcllkamp, het domste
cn luiste! tweetal uit de klas. Zij wa
ren er zóó vast van overtuigd, dat ze „tocb
bleven zitten", dat zij zich niet de minste
moeite gaven om nog wat van hun sommen
terecht tc brengen, 't Hielp immers toch
niet meer!
Jaap Kooistra echter, die in do bank
naast Wim de Bont zat, spande al zijn
krachten in om dc oplossing van de moei
lijke vraagstukken to vinden.
Ilij zou or alles voor over hebben om
desnoods als nummer laatst over te gaan,
als hij maar overging. Hij was do oudste
van zes jongens en meisjes cn kon het
denkbeeld niet vorkroppon: te blijven zit
ten, zoodat hij mot zijn broertje Hans in
dezelfde klas zou komen.
Wim de Bont, die den Ijver van zijn
buurman niet als „besmettelijk" beschouw
de, stak zijn linkerhand in zijn broekzak
om daarin licfkoozend allerlei schatten tc
betasten. Hij moest toch iets doen!
Plotseling gleed zijn nieuwe zakmes, dat
hij do vorige week op zijn verjaardag ge
kregen had, op onverklaarbaro wijze op
den grond. Het scheen zich over die euvel
daad heelcmaal niot to schamen, want hel
kondigde zijn val met een duidelijke bons
aan.
Onmiddellijk gingen de oogen van me
neer van Vliet, den klasse-onderwijzer,
naar dc bank van Wim en Jaap cn aan
een plotsclingen inval gehoor gevend,
schopte de eerste het bewuste voorwerp on
merkbaar in do richting van zijn buurman,
tot het vlak naast diens voet kwam te lig
gen.
Jaap was echter te zeer in zijn werk ver
diept om op te letten, wat er gebeurde.
Zonder een woord lo zeggen, liep meneer
van Vliet nu door het gangetje, dat do
twecpersoonsbanken van elkander scheid
de. Duidelijk had hij iets hooien vallen.
Hij meende, dat het in dc bank van Jaap
cn Wim was cn daar hij aan Jaaps kant
voorbijkwam, zei hij den laatste op te
staan.
Onmiddellijk ontdekte hij nu het mes
cn zei kortaf:
„Raap dat mes op, Jaap, cn geef het
mij!"
Jaap, die met zijn gedachten nog bij zijn
moeilijke som was, deed werktuigelijk, wat
hem gezegd werd. Hij raapte het bcwusto
voorwerp op cn overhandigde het meneer
van Vliet zonder het daarbij te bekijken.
„Hoe komt dat mes daar?" klonk het
streng.
pns in dit oogenblik drong de zaak tot
Jaap door cn daar hij racende, dat het mes
uit z ij n zak gevallen was lioc begreep
hij nog niet! kon hij niet anders ant
woorden dan:
„Dat weet ik niet, meneer!
Even keek meneer van Vliet hem onder
zoekend aan. HIJ was van Jaap gewend,
dat hij de waarheid sprak en nooit ontwij
kende antwoorden gaf. Hoe zat dat nu?
„Weet je dat niet?" vroeg meneer van
Vliet dan ook verbaasd.
En de nog verbaasder jongen antwoord
dc:
„Nee, meneer!"
Dat liep dc spuigaten uit! Hij, meneer
van Vliet, had een mes vlak bij de vooton
van Jaap ontdekt cn de jongen hield vol
dat hij niet wist, hoe 't er kwam! Boos
zei do onderwijzor dan ook:
„Jo mes zal ik maar eens een tijdje op
bergen en je moet morgen honderd straf
regels meebrengen:
,Ik mag in dc les niet met mijn mos
spelen'.
Ga nu maar weer zitten".
Nog altijd ten hoogste verbaasd, trachtte
Jaap zich met nieuwen ijver aan zijn som
men te wijden, maar zijn gedachten spron
gen steeds terug naar het racs, dat meneer
van Vliet bij zijn voet gevonden had.
Toen de onderwijzer een anderen kant
uitkeek, waagde Jaap het, zijn broekzakken
voorzichtig met do band tc doorzoeken. Hij
vond daarin echter geen mes. Zou het dan
toch uit zijn zak gevallen zijn? Maar... on
plotseling wist hij hot heel zeker! dat
was onmogelijk! Hij had zijn mes gisteren
aan zijn broertje geleend en die bad 't hern
nog niet teruggegeven!
Hij wist het zeker enhet mes had op
den grond gelegen! Zou hij zich dan kun
nen vergissen?! Ilad Hans het misschien,
zonder iets 1c zeggen, weer in zijn broek
zak gestoken? Ja, dat moest het wel zijn!
En er nu verder maar niet meer over pie
keren!
Jaap deed zijn best nog wat van ztjn
sommen terecht te brongen. Maar bad
hij ze eerst al moeilijk gevonden, n u
bracht hij er heelcmaal niets van terecht
't Leek wel, of dat ongelukkige mes allo
gedachten aan zijn sommen mcedoogenloos
afsneed. En dat juist nu het proefwerk
was!
Zijn blik staarde opnieuw op het papier
vóór zich cn hij rnorktc niet, dat zijn buur
man onrustig hoen cn weer zat Ie schuifo
Ion en hem telkens tersluiks aankeek. En
zelfs als hij hot gezien had, zou hij Wims
onrust aan het lastige proefwerk toege
schreven hebben cn geen oogenblik in ver
band met het mes hobbcn gebracht.
Eindelijk, daar ging dc bel! Twaalf uur!
Do jongens mochten naar huis. Zij waren
rumoerig in liet vooruitzicht van don vrijon
Woensdagmiddag.
Alleen Jaap liep landerig naar huis. Dat
hij strafregels had, vond bij niet zoo heel
erg, maar dat hij zo opgcloopcn had voor
een feit, dat bij zich niet bewust was be
dreven to hebben, was hard, vrccsolijk
hard! 't Was net con bcnauwdo droom,
waaruit hij elk oogenblik wakker wordon
kon, maar 't lamme was, dat hot goen
droom doch werkelijkheid was!
Even verwonderde 't hem, dat Wim, die
altijd met hom naar huis ging zo woon
den dicht bij elkaar blijkbaar niet op
hem gewacht had. Hij zocht er echter niets
achter cn vervolgde zijn weg op zijn eentje,
nu cn dan nijdig een steentje wegschop
pend om zijn woedo to koelen.
Zoodra hij thuis kwam was zijn eerste
vraag aan zijn broertje Hans, waar zijn
mos was. Dc schuldige haalde het uit zijn
eigen broekzak.
Maar nu begreep Jaap er niets meer
van! Ja toch, hij begreep het wel: het was
zijn mes niet geweest! Maar dan maakte
hij zijn strafregels ook lekker niet! Hij ging
fijn voetballen! 't Was prachtig weer. 't
Ellendige was, dat hij zijn sommen door
dat ongelukkige mes nog verder verknoeid
had. Maar daar viel nu eenmaal niets aan
te doen!
Meneer van Vliet mocht het mes hou
den zoo lang hij wilde, hij was cr niet
verlegen om. W at '11 bof, dat hij wist, dat
hot zijn mes niet was, nog vóór hij aan zijn
strafregels begonnen was en die dus niet
voor niats geschreven bad!
E11 Jaap, die een echt voetbal liefhebber
was, schudde op het veld alle narigheid
over dc sommen van zicli af.
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden)
Nacht is het cn Elfjes ciana*.,..
Zweven sierlijk door het. bosch.
Do Kabouters komen kijken,
En gaan zitten op hot mos.
't Is groot feest: liet feest der Lente!
Lang werd op haar komst gewacht!
En vriend Manus ziet van boven
Er op neer, terwijl hij lacht.
Elfjes zwovcn en Kabouters
Zingen allen saam een liod.
Jammer, dat je nu in 't bosch Juist
Heel geen monschenkind'ren ziet!
Kind'ren in hun bedjes droomen
Van het volkje in het bosch
En in hun verbeelding zitton
Zij ook op het koele mos.
Als hot na een poosje dag wordt,
Gaan do Elfjes allen heen
E11 van het Kaboutervolkjo
Blijft niet ééntje op dc been!
(Nadruk verboden).
door G. J. VISSCHER.
De Grootste Snoek uit het Aquarium.
Als men iemand vraagt: „Is het moeilijk
om oud tc worden?" kan het zijn, dat hij
antwoordt: „Wel neen! Dat is heel gemak
kelijk! Jo behoeft cr maar op te wachten".
Prachtig gesproken, maar dat wachten,
zie jc, daarvoor moet je in dc gelegenheid
zijn. Daar heb jc bijvoorbeeld do haft, of de
ééndagsvlieg. Die wordt 's morgens gebo
ren en 's avonds Is hij onherroepelijk dood.
Zeg nu maar eens tot zoo'n vlieg: „Jc moet
wachten, dan haal jc wel oen week!"
Dat kan do stumper immers niet!
Wij, snoeken, staan cr beter voor. Wij
kunnen wol vijftig jaar oud worden. Ik
zeg: dat kunnon wc worden maar de
kans is niet groot, want wo worden door
ontzaglijk veel gevaren bedreigd.
Ik voor mljt ik zal nu, naar gissing, on
geveer acht jaar oud zijn. Ik zeg erbij
„naar gissing". De menschcn worden, direct
11a hun goboortc, ingeschreven bij den Bur
gerlijken Stand. Als iemand niet precies
zou weten, hoe oud hij is. dan kan hij daar
altijd gaan informeeren. Wij, vrije snoeken,
worden niet ingeschreven bij oen Burger-
tijken Stand cn 't gevolg daarvan Is, dat
we dan ook nooit zoo heel nauwkeurig wc-
ten, hoe oud wc zijn.
Als mijn moeder mij in 't begin van mijn
Icvonsloop niet honderd en nog meer ma
len van goeden raad gediend had, zou lk
nu niet veel meer te vertellen hebben.
Toen ik heel klein was, leefde ik van
wormpjes cn muggenlarven en draalkever-
tjes en verder van alles, wat er maar in.
't water van onze sloot leefde. Zoodra ik
tandjes kreeg, pakte ik ook kleine vischjcs.
„Kijk eens, jongen!" zei mooder op een
morgen, „Zie je daar die twoe kleine, blan
ke viscbjcs?"
„O Ja, moeder! Wacht! Ik zal ze oens
gauw pakken!"
Afblijven!" zei moeder. „Wat hebben dio
vischjcs op den rug?"
„D110 puntige dingetjes. Het lijken wel
stekels."
„Juist, dat zijn het ook! Dio vischjes hee-
ten stekelbaarsjes. Nu moet jc dit goed ont
houden: al mocht je ook nog zoo oud cn
nog zoo groot worden bup nooit naar dio
kleine stekelbaarsjes, want die zijn heel
gevaarlijk. Die scherpe stekels kunnen in
jc verhemelte dringen cn dan krijg je zo
er niet weer uiten dat is levensgevaarlijk!"
„Ik zal er aan donken, moeder!"
Op een anderen dag zag ik een pracliti-
gen worm heel langzoam door het kroos
boven ons hoofd zakken. Ilij kwam al la
ger en lager.
„Kijk eens, moeder, wat con prachtstuk!"
zei ik. ,,'t Is alsof hij aan ccn touwtje hangt
Ik zal hem
„Jij zal niets!" riep moeder verschrikt.
„Die worm hangt werkelijk aan een touw
tje. Maar daarboven zit de hengelaar. Die
worm heeft een haak in zijn lijf en als jo
dien worm inslikt, gaat do haak mee naar
binnen en je bent een gevangen man
snoek wil ik zeggen."
„Dank jo wel, moeder! Ik zal nooit oen
worm aanraken, die aan een touwtje
hangt."
Weer een andere maal oefende ik mij in
het „staan", zooals we dat noemen. Daar
bij moeten we onbewegelijk in gestrekte
houding een poosje op dezelfde plaats blij
ven. Moeder deed het mij voor. Zij „stond"
onder het kroos en ik daar dichtbij in
open water. Plotseling zag ik boven mij
een rond blinkend koperdraad naar bene
den komen. Ik had er geen erg in, dat dit
koperdraad een 6trik was en dat een Jon
gen, die mij heel goed zag, dien strik om
mijn lijf wilde schuiven, om mij dan in
eens op den wal to slingeren. Moeder zag
bet niet. De strik schoof langzaam ora mij
heen en raakte mij daarbij even aan. Ik
dacht aan geen gevaar. Dat koude koper
draad kriebelde mij en ik begon tc lachen
Moeder keek om. „Hij kriebelt me" wilde
ik zeggen, maar „Schiet weg" gilde moeder
verschrikt en ik schoot met een vaart voor
uit lk was gered!
„Een seconde later en je was er gevvoest,"
zei moeder. „Jo was daar bijna gevangen
In een snockcstrik."
Nu heb ik nog maar drio zaken genoemd,
dio ons, jonge snookeu, bedreigen: hot ge
vaarlijke stekelbaarsje, de haak van den
bengelaar cn dc snockestrik. Er zijn cr
nog veel meer. 't Is dus te begrijpen, dat
or niet voel snoeken zijn, die oen hoogen
leeftijd bereiken. Ik verwonder me dikwijls
over mijzelf, dat ik het tot acht jaar ge
bracht heb. En in dc omstandigheden, waar
in ik nu verkeer, is cr veel kans op, dat
ik nog veel oudor word, zooals gc hooren
zult.
Een paar maanden geleden lag ik op
mijn gemak tusachon hot riet in een bree-
do zijsloot van bet Naardermccr, dien wel
bekenden waterplas tusschon Naarden en
Wccsp. Daar zag ik even voor mij uit een
vischjc zwemmen. Hot beestje deed oon
beetje vreemd. Ook leek het mij toe, dat
cr eon koord vlak boven zijn hoofd hing,
zoo iets als ccn hengelsnoer. Was het een
worm geweest, dan had ik mij niot laten
verschalken, maar zoo'n zwemmend vischje
kon volgens mij niets met een hengelaar
hebben uit to staan. Ik schoot toe cn hap!
het vischje zat tusschen mijn tanden,
maar... dc goed verborgen haak even
eens. Gevolg: ik word op den wal gehaald
„Wat een prachtig dier!" zei dc henge
laar tot zijn kameraad, die ook kwam kij
ken. „En hij is'totaal niet beschadigd, zie
je dat? De punt van don haak zit maar
even in zijn onderlip".
„Die zal een heerlijk maal opleveren!"
zoi do ander.
„Neen!" zei de visschcr. „Dat zal hij niet.
Het Aquarium in Artis bestaat juist vijftig
jaar. Ik zal hem daarheen brengen als ver
jaarsgeschenk".
Voordat ik daar bezorgd werd, moest ik
nog ccn nacht doorbrengen in een „bun",
d.i. ccn bouten kist met gaatjes in de wan
den, die ln 't water Is opgehangen, 's Mor
gens vroeg zaten cr twee kokmeeuwen op
dio bun; zij vonden, dat het daar zoo lek
ker rook.
„Weet jc al, waar jc heen gebracht
wordt?" vroeg de eenc meeuw, toen hij mij
zag.
„Naar Amsterdam," zei ik.
„O! Dan ga je vast cn zokor naar de
Snoekjesgracht"
„Zwemmen daar meer snooken?" vroeg
ik.
„Dat zou ik niet kunnen zeggen. Hot wa
ter is er niet bijzonder helder. Ik kon cr
niet goed doorheen kijken."
Toen vlogen de meeuwen weg; ze zagen
mijn baas aankomen. Ik werd uit het wa
ter gehaald en nuar de hoofdstad getrans
porteerd. Bij mijn aankomst werd ik gewo
gen cn daarna werd ik geplaatst in een van
do groote bassins in dc Zoetwatervisscben-
afdeeling van hot prachtigo Aquarium.
Wat heb ik hier een bekijk! Do menschen
verdringen olkaar voor 't glas, om mij
goed te zien cn dan hoor ik hen zeggen:
„Wat een beest! Wat een reus! Wel verba
zend! Een snoek van zestien pond!"
Er zwemmen in mijn bassin nog drio
kleinere snoeken, benevens tweo snoek
baarzen en een paar gewone baarzen. Dan
zijn er ook nog verschoideno kleine voren
tjes. Die zijn hier natuurlijk niet voor hun
plezier; af en toe verdwijnen er oen paar
van cn ge zult wel begrijpen, waar dio dan
gebleven zijn. Op het oogenblik zwemt er
ccn voren rond met een Utteeken op zijn
rug. Een bezoeker zei vanmorgen: „Kijk!
Dat vischje is in zijn rug eenige schubben