EEN MILLIOENENTEKORT ARTIFORT FAUTEUILS alleenverkoop Firma J. W. van ACHTERBERGH meubileering - westsingel 10-13 VERTRAAGDE BEZUINIGING EN DREIGENDE BELASTINGEN LETTERKUNDIGE KRONIEK VARIA VACANT 10 JAAR GARANTIE INDISCHE KRONIEK Merkwaardige Japansche handels werkzaamheid. 64 van den invoer in handen van Japan Batavia-Centrum. De getallen, gepubliceerd na de jongste vergadering van de Begrootingscommissie geven een even opwekkend beeld als tc voorschijn komt uit de bekendmakingen van gelijksoortige vergaderingen in andere landen. Er is een stevig tekort en de eindjes kun nen alleen en dan nog in theorie aan elkaar worden geknoopt door middel van een akelig, zwak en rafelig touwtje. Hier staan wij, alles op zijn gunstigst berekend, voor een tekort van 73 milliocn en het was een buitengewoon aangename lectuur, toen enkele dagen later een tele gram uit Nederland ons de mededeeling bracht, dat onze groote credietgeefster daar voor de begrooting-1934 sukkelt met een te kort van 123 millioen. Is het moeilijk, in dezen tijd bronnen aan te wijzen, welke nog kunnen worden aan geboord, niet minder lastig is het vraag stuk: hoe bezuinigen wij het beste, want zooals in elk ingewikkeld staatsbestel, moet ook hfer nog de juiste methode gevonden worden om geen cent uit te geven, die niet noodig is. De begrootingscommissie heeft wat dit betreft, enkele opmerkingen ge maakt, die .goud waard zouden zijn, indien de zekerheid bestond, dat zij in de betrok ken kringen ter harte zouden worden geno men. Eén van de klachten was, dat voor 1932, hoewel toen in het midden van het jaar reeds bekend was, dat bepaalde pos ten voor 1933 zwaar zouden moeten wor den geminderd, men in 1932 niet getracht heeft, in die richting werkzaam te zijn, doch zich gehaast heeft, het volle bedrag, dat uitgetrokken stond, lot de laatste cent op te maken. Een ander verwijt was meer rechtstreeks, het ging lijnrecht tegen de directeuren van departementen, die niet voor 100 hebben meegewerkt om de be zuiniging zoo intensief mogelijk te doen zijn. Is het niet te zot om alleen te loopen, dat aan de menschen van het reeds niet meer rendeerend Bankatinbedrijf over 1932 nog gratificaties zijn uitgekeerd tot een bedrag van ongeveer een halve ton? En wat te den ken van een anderen directeur, die geze gend met een gevoelig hart, geen enkel ont slag of afvloeiing intact laat, als de betrok kenen hem komen zeggen, dat zij dan in zulk een slechten doen zullen komen? De nieuwe salarisrcgeling is ook nog lang niet ingevoerd. Mogelijk kan dit verstandig zijn. Zij i6 zoo 6nel en onder zulke omstan digheden ineengezet, dat gereede critiek ge makkelijk werd. Onder de lage salarissen en onder de hooge is zeer sterk geknepen. Dit beginsel is volkomen juist, want de aanvangssalarissen voor het lagere perso neel waren belachelijk hoog. Een inlander, die van de H.I.S. komt, begon op een aan vangssalaris van een 70 en had op zijn 18de jaar hij kwam 6oms op 13- of li- jarigen leeftijd in dienst soms reed6 zijn derdo verhooging tc pakken. En voor 25 zijn goede krachten grof te krijgen, niet al leen nu, doch ook in normale tijden. In het particuliere bedrijf verdienen zij genoemd bedrag op geen stukken na. Ook op de hoogere salarissen, zoo tus- schen de 900 en 1100 gulden per maand, is zwaar gehakt. Mogelijk te systeemloos, zoo dat de bezwaren overal los kwamen en nu gaat het gerucht of het meer is dan een gerucht kan niet zoo worden nagegaan dat jui6t in die kringen zulk een buitenge wone zorgvuldigheid aan den dag wordt gelegd bij het geven van adviezen, dat de nieuwe regeling aan groote vertraging lijdt. Thans is wel de korting van 17 van kracht, doch die is nog voordeeliger dan de nieuwe regeling. Lukt het, deze tegen te houden, dan wordt het persoonlijk inkomen op een hooger peil gehouden. Ideaal is het nieuwe plan zeker niet. Daarbij zijn crisistijden niet geschikt voor het maken van een definitieve regeling, maar er moet nu eenmaal bezuinigd wor den en een nog verder doorgevoerde inte grale korting, van b.v. 25 zou nog groo- Blijkens de jongste rede van den gou verneur-generaal van den Volksraad is er «$n tekort van 84 millioen. ter onrechtvaardigheid brengen, dan reeds in do 6alarisregeling ligt opgesloten. En naast deze korting dreigt nog een loonbelasting, een luxebelasting in den vorm van verhooging van invoerrechten, waarbij het begrip luxe dermate wordt uit gebreid, dat zelfs boter, koek en kaas, tot de weelde worden gerekend, en 'n samen smelting van de inkomstenbelasting en de crisisbelasting, die dan tevens naar boven zullen worden afgerond, waardoor nog 8 millioen meer in het laatje zal vloeien. Een blad heeft uitgerekend, dat als alles wer kelijkheid wordt, aan het gouvernement aan belasting indirecte zoowel als direc te in 1934 25 méér zal moeten wor den betaald, dan in het loopende jaar. Het geen een ongewoon aangenaam denkbeeld De loonbelasting zou voor hen gelden en tevens zouden dan de lagere klassen van de inkomstenbelasting worden ingesmolten in deze belasting. Niet lang geleden is on der de -officieren van verschillendo garni zoenen een niet officieel onderzoek gehou den en toen bleek, dat geen enkele oppasser ook slechts één gulden aan het gouverne ment betaalde. De bezwaren tegen de loonbelasting lig gen in de moeilijkheid van de contróle, want de inlander heeft één ding gemeen met den Europeaan, namelijk dat hij aan den fis cus even erg het land heeft en als hij kans ziet geen belasting te betalen, dan doet hij het beslist. En een contróle op millioenen betalers is lastig enduur. Het loopt het Gouvernement niet mee. De opbrcng6tr van de "motörvöertuigenbelasting valt tegen, wat vóór de invoering was voor speld, omdat een groot aantal wagens zou worden opgelegd en de tabaksaccijns gaat, na een voorspoedig begin ook aan het kwakkelen, wat de raming van de ontvang sten over 1934 niet gemakkelijker maakt. Het inkrimpen van het aantal professo ren van de hoogescholen en het overwegen van de mogelijkheid van terugbrengen van die scholen tot onderwijsinrichtingen van lager orde, is een bewijs, hoe groot de moei lijkheden op het oogenblik zijn. De soms waanzinnig lage bedragen, waar voor Japansche goederen te krijgen zijn, ge ven geen voldoende compensatie voor de grootere sommen, welke in 1934 aan vader tje gouvernement betaald zullen moeten worden. Het voordeel van den grootcn Japanschcn invoer is, dat Japan, teneinde zijn beta lingsbalans met Ned.-Indië wat in even wicht te houden, momenteel tracht steeds meer artikelen van hier te betrekken. De nieuwe consul-generaal, Kotani, één van de weinige Japanners, die vloeiend Hollandsch spreken en die als vice-consul ongeveer 10 jaar op Java beeft gewerkt, doet voor vergrooting van dien handel zijn uiterste best en bij een stelselmatig nagaan, wat Japan nog kan gebruiken, is er onge twijfeld nog heel wat to vinden. Is 't b.v. niet zonderling, dat men ineens tot de ont dekking kwam, dat bij de rijzende zon niet minder dan 150,000 ton zout te plaatsen was. Aan te nauwe banden met Japan is niet minder gevaar verbonden dan aan 'n dergelijke verhouding met een ander nabij gelegen land en hoewel veel menschen hier beslist aan Japanitis lijden, mag de nauw gezette waakzaamheid, wat de handels werkzaamheden van de Japanners betreft, geen oogenblik verflauwen. Het is merk waardig, dat Japan 6teeds neiging heeft, zich tc vestigen op plaatsen, waar men het land liever nu juist niet ziet. In de „we reldstad" Merauke op Nieuw-Guinca zijn niet minder dan zes Japansche firma's, alle bekende groote ondernemingen, die daar geen droog brood verdienen, omdat er zoo goed als geen handel is, maar Nieuw- Guinea ligt in de lijn van de mandaateilan den, die Japan, ondanks het uittreden uit den Volkenbond, niet wil afstaan. Zoo was ook een concessie gevraagd voor een eiland je bij Sabang. Handel was er niet, grond voor exploitatie evenmin, maar het was een schitterende uitkijkpost voor alles, wat Straat Malakka in en uit kwam. Op een Japansche onderneming in de buurt van Tarakan, één van de veelbesproken olicha- vens, bestaat een uitgebreid hospitaal. Ze ker tienmaa' te groot voor den anderhal ven koelie, die op die onderneming werkt en de outillage van het hospitaal lijkt on-cco- nomisch groot. Op de bergen van Nieuw Guinea, aan de ku6t, hebben zij concessies in streken, waar geen boom groeit en in dien er al te exploiteeren viel, dit niet mo gelijk zou zijn wegens gebrek aan arbeids krachten. Kustvaart mogen vreemdelingen niet uitoefenen, maar Japan onderhoudt de verbinding tusschen haventjes op Holland- 6Che eilanden en zijn nabijgelegen bezit met kleine, doch uitmuntend uitgeruste en zeewaardige scheepjes, zoodat de kustvaart dadelijk begonnen kan worden, indien de gelegenheid er voor zou worden openge steld. Visscherijschepcn, die de visch aan aan boord conserveeren en eigenlijk meer conservefabriek dan visschersvaartuig zijn, heeft Japan in de vaart en is het niet mira kel toevallig, dat deze schepen, die conser ven maken en dus geen aJ te groote haast hebben, allemaal 17 ui ijl loopen of de snel heid van de meest moderne motorschepen en meer dan de „Zeven" of de „Sumatra" na de jongste reparatie? Japansche toko'6 verrijzen er steeds meer, wat een doorn in het oog wordt van den Chineeschen tusschenhandel, die hier een concurrent op zijn weg ontmoet, die min stens evenveel handelsflair heeft en in noodgevallen meer aaneengesloten is. Een typisch beeld van den tegenwoordigen toe stand geeft Tandjong-Priok, waar de lood sen van den Lloyd en van de Nederland zoo leeg zijn, dat men er door 6chictcn kan, terwijl het Nanyoveem, het groote Japan sche concern, waar alle Japanners terecht gaan, loodsen heeft moeten bijhuren, omdat het zulk een geweldig gebrek aan ruimte had. Op 't oogenblik is 64 van allen import in handen van Japan. Gaat het denzelfdcn gang, dan is binnenkort de 70 gehaald, ondanks goed bedoelde, doch veel te laat ingezette pogingen ten bate van het Hol landsch fabrikaat. Indien de Ncderlandschc fabrikant Indië eens twintig jaar eerder had ontdekt, zou hij thans zijn export hier heen niet zoo achteruit zien loopen. De prij zen voor de Japansche producten zijn on getwijfeld veel lager, doch daarnaast zijn tal van artikelen aan te wijzen, welke- Ja pan niet en Holland wél kan leveren, ter wijl deze thans uit Duitschland of Amerika betrokken worden. Wij hebben liier, pas een Australische showboat gehad met produc ten uit dat land. Een Ilolïómdsch showboat -wachten wij nog steeds, ceii Indische is ook nog nimmer langs de kusten van den Paci fic gegaan. Deze crisis beeft wel aange toond, dat een centrale handelsinlichting ontbreekt en Indië bitter \yeinig op de hoog te was van hetgeen uit andere landen te betrekken viel of van wat daarheen gele verd zou kunnen worden. Er gaan thans wel ernstige 6temmcn op, om in dit euvel te voorzien, doch de achter stand van jaren kan eerst in jaren worden ingehaald. En intusschen zitten concurren ten, die dit gebied eerder hebben ontgonnen, op het vinkentouw. De zelfvergenoegzaamheid van Indië, die meebracht vuiltjes aan de lucht niet te wil len zien, heeft wel ernstige gevolgen ge had. dichter toovert datgene, wat onze lichame lijke oogen zien, om in iels anders, hij ver andert ons gezicht op de dingen. Wanneer wij wandelen aan do hand van den dichter, komen wij opeens tot het besef, dat onze dagelijksche zienswijze van de dingen maar en bepaalde, dogmatische zienswijze is. waarnaast eene mogelijkheid bestaat, de dingen op een andere, rijkere manier te zien. De dichter leert ons de schoonheid zien in een leelijko wereld. Wij wandelen door een landschap, dat zoo juist ontsierd werd door stclsellooze en ordinaire huisjesbou werij, en wij komen tot de meening, dat alles aan het verleelijken is in de wereld. Maar daar legt do dichter zijn hand op onzen schouder, en loont ons met zijn ndere hand een bloem, die opengaat, aan den kant van het water. Indien zijn herin nering aan die bloem en zijn beschrijving ervan suggestief is, dan herstelt hij, door de fictie tc brengen in een realistisch be keken wereld ons geloof in de schoonheid. De poëzie heeft haar eigen, los van het ge heel der zichtbaarheid gewonnen schoon heidsontroering. Van het zichtbare herin nert zij zich alleen dat wat schoon is. Dit is bij de poëzie van Reddingius in blzondcrc male het geval. Maar Reddingius beperkt zich niet tot eene omtoovcring der zichtbare wereld. Hij ziet ook innerlijk wereld en leven en de bewe gingen van ons gemoed en van onzen geest anders, dan ze aan ons verschijnen, wan neer we niets anders doen dan gevolgtrek kingen maken uit onze dagelijksche erva ringen. In dezen tijd van nood en wanhoop, heeft de dichter Reddingius een onver woestbaar geloof aan het geluk. Zijn per soonlijke, innerlijk beleefde gelukservaring overstraalt al do gomclijko gedachten, waarmee wij ons in onzen tijd zetten tot de lectuur vah poëzie. Dit gedicht: '„Tusschen twee werelden" is een rots van geloofswer- kclijkhcid, een monument van licht in een duisteren tijd. Joannes Reddingius in zijn lyrisch: „Credo", getiteld „Tusschen twee Werelden". (Uitgave «N- V. „de Tijd stroom", Lochem). Joannes Reddingius wordt zestig jaar. en op dien feestdag zendt hij een uitvoerig lyrisch gedicht de wereld in, dat ons in staat stelt den dichter waar tc nemen in zijn volle ontplooiing. Men vindt over Joannes Reddinglus slechts enkele regelen in de handboeken der literatuur. Maar niemand heeft ooit de gave zuiverheid van dezen dichter in twij fel getrokken. Een dichter verlangt eigen lijk niet meer, dan dat men de zuiverheid van zijn rhythmc en melodie erkent, cn de eenvoudige, die Reddingius is, zou zich ver zetten tegen probleem-stellende bcschou wingen over zijn poëzie. Toch geeft het oogenblik, dat thans ge naderd is in zijn leven een bizondere aan leiding om stil tc staan bij deze merkwaar dig© figuur. Waarom merkwaardig? Wan neer wij ons daarvan rekenschap gaan geven, dan slaan wij wederom op, het citaat van Verwey, waarvan wij uitgingen toen wij, ecnigc jaren geleden, een recensie schreven over Reddingius' „Egyptische Ge zangen". „Dichter zijn," zoo heeft Verwey gezegd, „beteekent een waarneming aan stonds vervormen in eene verbeelding. De aanraking met de buitenwereld geeft een herinnering aan de ziel. welk© zij zich tc voren niet bewust was. De psyche scheer! als een vogel langs het watervlak van hel zinnelijk waarneembaar leven. Terwijl de prozaïsche, nuchtere mcnsch aan het ont leden gaat van zijn waarneming, vindt rlo dichter in het vorwerp zijnor waarneming onmiddellijk een zinnebeeld" Wij zijn, door de lectuur van „Tusschen twee werelden" versterkt in onze overtui ging, dat bovenstaande kenschetsing, die eene karakteristiek is van de poëzie in haar algemeenheid, in het bizonder het karakter omschrijft der poëzie van Reddingius. Waarneming, vervormd in verbeelding. De Hoe kunnen -w ij het verklaren, dat Red dingius het geluksgevoel zoo sterk in zich zelf heeft weten tc behouden, dat hij er ons, wanneer wij ons laten deinen op zijne rhythmen, door modesleurt? En dat, on danks de neertrekkende machten van onze dagen, cn ondanks veel droefenis in des dichters persoonlijk leven, waarvan zijne strofen een en ander laten dooröohemeren. Het antwoord is: omdat deze dichter liet woord herschept in pure muziek. Red dingius behoeft niet anders te doen dan maar te gaan luisteren en het begint te zingen binnenin hem. De muziek neemt hem op; de muziek draagt hem mee, en zoo volbrengt deze dichter het wonder, dat hij uit de ons allen omringende werkelijk heid in een gedroomd© werkelijkheid weet tc vluchten, die hij on6 als veel receler doet heseffen. Wij citceren uit den voorzang van dit gedicht „Tusschen twee wereldenv aller eerst den machtigen inzet. O Leven, altijd wordt mijn geest ont- roerd, wanneer ik weet uw vormen, uw ge stalten, uw melodie, gij zijt oneindig rijk. Natuur neemt in zich op al wat ver gaat, maar uit het Onbekende komt gij; Leven, en openbaart uw wil, U heb ik lief. Oneindig is uw stroom van levend water, die door ons heengaat en ons groeien doet, opgaand in U in gouden heerlijkheid en zelf U dragend, als wij ademen en beeldend denken, als wij vrij zijn, vrij Ik wil U helpen schoon zijn, maar mijn kracht is nog gering. O Leven, roep mij op Ik wilde aan daden rijk zijn, maar rnijn weg was die van 't woord, hoewel ik zocht naar daden en doende sterk hen als ik werken kan. Ik zooht altijd naar 't diep en schoon verbond met menschen cn zij waren om mij heen cn leerden leven mij toen ik nog jong was, ook later, later, toen in eenzaamheid ik gaan moe6t langs een weg nog ongebaand. Toen droomde ik van het licht dat ik zou vinden. Nu is mijn daad het woord dat in mij leeft en dat vertelt van eenzaam zijn en strijd, van levensmoed en eeuwigheids-ver trouwen, \an de verheldering van het bewust zijn wanneer de gce6t-gestalte van de Wijs heid te leven gaat in 't zonne-wezen mensch. Zij spreekt in ons, wijzelf veranderen en 6choooner zien wij haar die wij beminnen. Na dezen inzet komt terstond hetgeen wij kunnen noemen des dichters belijdenis, het aanduiden van een gedachte, de ge dachte der heldenmoedige 6treving naar licht cn geluk, die wij in het verdere ge dicht naar alle zijden vinden uitgewerkt. Moog dan mijn lied ook Michaëlisoh zijn, dat ik te zingen waag, nu 't dag wordt, dag in 's menschen geest, .t Verleden is nabij door helder-schouwen, 't Heden wordt gekend met al zijn nooden en zijn licht-ver- langen. De Toekomst die wij leven tegemoet en die ons nadert naar de al-eeuw'ge wet houdt wonderen verborgen in haarwa. Soms valt een lichtstraal In een men- schenziel en in één oogenblik doorleeft zij eeuwen en draagt in zich de waarheid van haar schouwen, bereid tot streven naar de Toekomst toe. In zijn geluksdrang ziet Reddingius in den loop van zijn gedicht de heele zinne lijke wereld, den bloei der seizoenen, d© schoonheid van laagvlakte en bergland aan zijn geestesoog verschijnen. En dan wendt liet gedicht zich naar binnen, en volgen wij de ontwikkeling zijner zeer bezonnen, maar toch argeloos uitgezegd© levensover-. luiging. Men zou kunnen zeggen, dat alle elementen van dichterlijke gewaarwording en dichterlijke beleving in dit „lyrisch ere* do" tot een schoone, veelzijdige harmonie zijn vereenigd. Ons land kan gelukkig zijn een dichter als Reddingius "te bezitten. En de beste wijze, waarop men hem huldigen kan bij dezen zestigsten verjaardag, is de schoon-, beid te gaan genieten, of over te genieten» die hij ons gaf. HET SPOORKAARTJE In den trein van den Haag naar Rotter-, dam zaten ecnig© passagiers, die in een druk gesprek gewikkeld waren. „Duur, dat reizen rnet den trein in dezen slechten tijd; voor velen een opoffering"^ zei een van hen. De heer in den hoek lacht© zoetjes. „Waarom lacht u", vroeg een der reizi gers hem. „Dat zal ik u vertellen," zei de heer." „Ik ga iedere weck naar Rotterdam. Maar vandaag heb ik pas voor het eerst een kaartje." De oude heer met de puntbaard wendde zich tot den spreker: Ik heb het misschien niet goed verstaan! U reist voortdurend naar Rotterdam, maar zonder kaartje.? „Juist", zei de heer en scheen er trotsch op t© zijn, „zoo is het". De oude heer was zeer verontwaardigd. Ook de anderen vonden het standpunt van den heer niet juist. De oude heer ging verder: „Weet u, wat dat, juridisch gezien, beteekent? Weet u dat? Dat is bedrog, verstaat u, mijnheer!" Dat was den heer nu blijkbaar te veel. „Let u asjeblieft een bectjo op uw woor den, meneer!" riep hij. „Wat?!" schreeuwde de oude man. „Ik: zai den conducteur roepen cn u aangci ven." „Uitstekend meneer, dat mag u doen, als u daar plezier in hebt", was het ironisch© antwoord. „U schijnt er u nog al over te verheu-, gen?" „Ja, dat doe ik ook." Toen stond de oud© heer op en riep den conducteur. „Conducteur, deze heer heeft zooeven openlijk verklaard, dat hij ieder© week naar Rotterdam reist, en dat hij vandaag pas voor 't eerst een spoorkaartje heeft.'* Do conducteur wendde zich tot den over-, treder. „Geeft u 'toe meneer, dat dat waai', is?" „Natuurlijk is het waar!" „Dus u heeft de spoorwegen bedrogen?'1 „Ik? Hoezoo?" „Omdat u zonder kaartje hebt gereisd.'1 „Ik had er ook geen noodig." „Waarom heeft u er geen noodig?" „Omdat ik al die andere keeren met mijn auto heb gereisd." Een daverend gelach klonk door het compartiment. D© oude heer met het punti baardje stapte bij de yolgend© halte ujw J

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 13