BRILLEN
GROQTE COLLECTIE
G. VAN DUIN
RAMSELAAR
LeveringvanFondsbriilen
HANDGEWEVEN
TAFELKLEEDEN
DIVANKLEEDEN
KAPSTOKKLEEDEN
ETC. ETC.
FIRMA
Het Verhaal van den
Ouden Wilgenboom
DE GROOTE BEURT
ZOO'N BENGEL
ook de allernieuwste
modellen.
Prima pasvorm.
Concurreerende
prijzen.
Uitsluitend
Ie kwaliteit.
JUWELIER - OPTICIEN - TEL. 898
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Met gekromden rug cn gebogen lede
maten stond de oude wilgeboom aan den
kant van het weiland. ITij stond daar reeds
vele, vele jaren. Was het wonder, dat zijn
rug dus niet meer recht was? Regen cn
wind hadden hem niet gespaard en hij
stond daar net als een oud mannetje: met
gebogen rug en door rheumatiek verwron
gen ledematen.
Ilecl wat stormen had hij getrotseerd.
Wanneer in het najaar cn den winter de
wind met zóó'n geweld over de wei blies,
dat hij hem in do verte al kon hooren aan
komen, moest hij zich schrap zetten om
geen arm te verliezen in den strijd. Ril
lend stond hij daar dan te midden van
koude en vocht, sidderend van angst. Had
hij niet met eigen oogen gezien, dat zijn
huurman plots hevig krakend doormidden
brak? En was dit niet het begin van het
einde geweest? Het droevige einde, waarbij
een houthakker te pas was gekomen, die
met zijn scherpe bijl een eind maakte aan
zijn kwijnend bestaan!
Maar gelukkig was er niet altijd regen an
wind! Er' was ook zon! En als de zon
scheen, dc zon, die hem met haar warme
belangstelling zoo koesteren kon, zag alles
er op eens zoo veel prettiger en opgewekter
uit. Je voelde je dan heel anders: echt zon
nig cn blij! 't Leek net, alsof de zon met
haar vuurgloed iets binnen-in je ontstoken
had, zoodat je wel blij zijn moest, of je
wilde of niet!
Alles stond dan te schitteren. Hoe heer
lijk sappig zag het malsche gras er uit en
hoe blank waren de madeliefjes met hun
stralenkrans, terwijl hun hartje van goud
was. Zij leken op dc zon. Daardoor kwam
liet zeker, dat de oude wilgeboom zooveel
van hen hield. En wat waren de dotterbloe
men langs den kant der sloot cn de boter
bloemen in de wei mooi glanzend 1
De lammetjes huppelden, dat het een lust
was, de kalveren dartelden, de koeien hol
den een heel eind weg cn er kwam toch
geen trein aan. Het veulen draafde ook al
met zijn moedor door de wei.
Al die vroolijkhcid kwam door de zon,
'de stralende zon, die iedereen en alles
scheen te veranderen, zoodra zij met haar
lachend gezicht aan het uitspansel ver
scheen.
En de wilgeboom zelf was niet alleen
veel opgewekter, maar hij voelde zich ook
veel jonger cn krachtiger, zoodra de koes
terende warmte van zijn vriendin hem tot
in zijn merg verkwikte. Rheumatiek? Hij
dacht zelfs niet meer aan zijn kwaal! Dc
zon had die heelemaal weggetooverd.
Hij wist, dat hij oud was en heel oud
ook, maar op zulke dagen voelde hij 't niet.
En wat kwam het er dan op aan? Wat gaf
het, dat hij al lang niet meer recht van
lijf cn leden was, dat zijn lichaam ver
molmd en hol was? (Hij had een groote
holle plek, die er met de jaren niet kleiner
op werd).
Als storm cn regen zich om het hardst
probeerden te doen gelden, voelde hij die
holle plek steeds, 't Leek wel, of de wind
liet een grapje vond: er zoo hard mogelijk
in te blazen en de luie regendruppels, die
daar toevallig terecht kwamen, nu vonden,
dat hun reis zich ver genoeg uitstrekte.
Rustig bleven ze daar liggen cn ze waren
soms met zoovelen, dat ze een heel plasje
vormden. Wat gaven zij er om, dat de oude
wilgeboom zoo koud en nat van binnen
wcru t
Maar... als de zon scheen, konden ze
daar niet blijven. Was het dus niet heel
begrijpelijk, dat de oude wilgeboom dank
baar tegen de zon wuifde om zijn vreugde
over haar tegenwoordigheid te kennen te
geven?
Als hij een stem bezeten had, zou hij stel
lig een liedje van blijdschap gezongen heb
ben. Nu luisterde hij echter naar alle ge
luiden in de natuur. Kon hij op storm- cn
regendagen het geloei der koeien niet al te
best verdragen, n u klonk t hem heel an
ders in de ooren. En 't geblaat der lam
metjes was werkelijk snoezig!
Hoog in de lucht jubelde de leeuwerik
en 's avonds, als de zon naar huis was ge
gaan, kwaakten do kikkers nog een lied
van dankbaarheid. De menschen zeiden:
„Dat voorspelt morgen een warmen dag!"
en heelemaal ongelijk hadden zij niet! Hun
voorspelling kwam dikwijls uit.
Al stond dc wilgeboom steeds op hetzelf
de plekje aan den kant der sloot, was hij
dus eigenlijk nooit „van huis" geweest, al
had hij dan ook niet zoo heel veel van do
wereld gezien, van de mcnschcn wist hij
een massa af.
Natuurlijk kende hij de menschen, die de
boerenhoeve, zijn boerenhoeve, bewoonden,
het allerbest. Ook zij waren oud en go
hogen en hadden last van rheumatiek I
Och ja, er was veel overeenkomst tus-
schcn menschen cn wilgeboomen. De schil
der, die hier onlangs zijn portret had ge
schilderd, had legen een voorbijganger ge
zegd, toen hij met zijn werk klaar was en
zijn schildcrsbenoodigdhed'jn bij elkaar
pakte:
,,'t Lijken net menschen! Hoe langer je
kijkt, hoe meer gelijkenis je ontdekt. Deze
hier en hij wees op zijn werk is net
een oude, gebogen en rheumatische baas.
Zijn buurman lijkt veel op een verkeers
agent, die zijn hand opsteekt; daar staat
een oude heks met opgeheven bezem en
die, een eindje verder, is nog een echte
spring-in-'t-veld."
„Ja, ja, u maakt er maar wat van," zei
't bocrlje.
„Gelijk heeft do schilder!" dacht dc oude
wilgeboom, al vond hij het niet prettig, dat
zelfs de menschen begonnen te zien, dat hij
oud cn rheumatisch was.
Hoe goed herinnerde hij zich nog zijn
jeugd, toen de tegenwoordige, oude boer als
kleine jongen op het erf woonde met zijn
ouders en de tegenwoordige, oude boerin
als klein buurmeisje dikwijls bij haar
vriendje spelen kwam. Altijd waren die
twee samen. Soms plukten zo bloemen in
de wei of lieten ze een klomp als een bootje
in de sloot varen.
Hoe goed herinnerde de oude wilgeboom
zich ook nog, dat het meisje zich wat te
ver voorovergebogen had, in het water ge
tuimeld was en.... door den jongen naar
den kant getrokken werd. Zouden zij zelf
dat nu ook nog weten, of is het geheugen
der menschen minder sterk dan dat der
wilgeboomen?
Grooter cn grootcr waren liet meisje cn
de jongen geworden, maar de wilgeboom
was hun vriend gebleven. Dikwijls nog
kwamen zij aan den kant der sloot zitten,
al werd het langzamerhand alleen maar
"s avonds, als ze van hun vermoeiende dag
taak uitrustten.
Hard werkten ze overdag.
Op een keer was er groot feest: bruiloft.
De jongen cn het meisje trouwden samen,
werden nu „boer cn boerin" op dc hofstede.
Er was een groote cerepoort van groen cn
bloemen gemaakt, waarhoven stond:
Welkom Bruid en Bruidegom!
Dit had dc wilgeboom wel niet kunnen
lezen, maar vroolijke boeren cn boerinnen
hadden het zóó dikwijls gezegd, daarbij
naar de vreemde figuren kijkend, dat hij
toch wel begreep, dat het dat bcteckenen
moest. Een boom, die vanaf zijn jeugd
ooren cn oogen goed den kost geeft, begrijpt
meer dan de menschen soms denken. En
evenals de ééne mensch vlugger van begrip
is dan de andere, is ook de óéne wilgeboom
meer ontwikkeld dan zijn soortgenootcn.
Na cenigcn tijd liep er weer een heel
klein boertje langs de sloot cn het bleef
er niet bij één: steeds meer kwamen er.
Waarschuwend hief de wilgeboom. die
nu ook een jaartje ouder begon te worden,
een arm op om hun te beduiden: niet al
te dicht aan den kant le komen cn 't was
net, of 't jonge goedje hem begreep. Zij
zorgden wel, dat ze niet in de sloot tui
melden! De wilgeboom wist niet, dat Moe
der hen gewaarschuwd had en dacht, dat ze
alleen op z ij n waarschuwing zoo voorzich
tig waren.
Ook deze kinderen werden groot. Som
migc bleven op de hoeve, andere trokken
ver weg en de oude wilgeboom zag ze
slechts nu en dan terug. Toch deed het zijn
oude hart altijd goed, als hij hen dan na
een lange afwezigheid tegen elkaar hoorde
zeggen:
„Kijk, daar staat de oude, holle wilge
boom ook nog!"
Een mooie, roode wagen
Een flinke hok er voor
Een jongen op het bankje,
Ha! Dat gaat er van door!
Een zweepje is niet noodig!
De jongen heeft er geen:
De sterke, roode leidsels,
Die doen het licel alleen.
Wie hem daar heen ziet rijden
Met *t mooie, nieuwe span,
Zal zeker hem benijden
Dien kleinen bokken-Jan.
Maar luister eerst eens even:
Jan is maar heel alleen,
Want zusjes, broertjes, neven
Of nichtjes hoeft hij geen.
Zeg, wil je nu nóg ruilen?
Ik denk wel haast van niet;
De dingen zijn niet altjjd
Zoo mooi als je ze ziet!
HERMAXNA.
(Nadruk verboden).
Maar dat sprak toch vanzelf, dat hij daar
stond! Ze moesten niet denken, dat hij zijn
post ooit zou verlaten om de wereld in te
trekken! Neen, als de wereld licrn zien wil
de, moest zij maar bij hem kornen! Hij
bleef, waar hij was!
Weldra speelden de kleinkinderen van
den boer en de boerin in zijn buurt. Het
leven herhaalde zich steeds. Dat was aar
dig! Maar de oude wllgeboom vond het
minder aardig, dat hij zelf zoo oud cn ge
bogen werd, al troostte 't hem wel wat, dat
de boer cn do boerin zoo op hem begonnen
te gelijken.
Do holle plek werd steeds grootcr. Kwam
het misschien daardoor, dat hij zich al
zwakker en zwakker begon te voelen?
Hij kon soms zóó kraken, dat hij veel
leek op iemand, die kreunde van pijn. Dat
had hij vroeger toch nooit zóó erg ge
daan
Midden in den nacht was er een orkaan
over het weiland cn omgeving losgebroken.
't Was orn bang le worden en de oude
wilgeboom had staan sidderen. En o, wat
had hij gekraakt tot plotseling.. 't leek
wel, of hij doormidden gescheurd werd
meer wist hij niet. Hij verloor het bewust
zijn.
Maar toen de oude boer den volgenden
morgen zag, dat de oude wilgeboom geveld
in het weiland lag, zuchlta hij diep. Later
zei hij tegen zijn vrouw:
„Hij was een vriend van ons, al heeft hij
't nooit geweten!"
„Bon jc daar wel zoo zeker van, dat li ij
't niet geweten heeft?" vroeg de boerin cn
ook zij betreurde haar ouden vriend.
(Nadruk verboden).
„O, Moeder!" zegt Grectjc, „o, kijk toch
eens!" Ze slaan saampjes in een hand
werkwinkel, waar Moeder al haar aandacht
besteedt aan het uitzoeken van strengetjes
zijde, waarmede zo een kussen bewerken
wil. 't Is te begrijpen, dat Greet je zich daar
bij echt een beetje verveelt! Ze kijkt daar
om den winkel eens rond en ontdekt plot
seling een snoeperig, witharig hondje, dat
rustig in een hoekje te slapen ligt.
„O, kijk toch eens Mams!" herhaalt ze
verrukt, „wat een beeldig hondje hè!" Ze is
er inmiddels al naar toe geloopcn en streelt
zachtjes over het zijdeachtige, glanzende
haar. Bang is ze niet! O heelemaal niet
hoor! Want thuis is immers Wolf, de groote
zwarte hond van Paps, waar ze in den tuin
altijd zoo heerlijk mee ravotlén kan!
„Ja!" zegt Moeder lachend, terwijl ze even
kijkt, „dat is een alleraardigst diertje hè
Greet! En wat ziet liet prachtig wit."
„Geen wonder, mevrouw!" mengt de win
keljuffrouw zich nu In het gesprek, „het is
nok nog maar pas gcwasschen! Hè Polly,"
gaat ze dan voort, als het hondje, dat wak
ker is geworden, vroolijk blaffend naar
haar toe komt springen, „hè Polly, je hebt
vanmorgen juist een groote beurt gehad!
Daarom ben je nu zoo prachtig .wit, is het
niet?"
„Waf!" zegt Polly, wat beteekenen moet
„zoo is het, vrouw!"
Als Moeder met haar dochlerljo huis
waarts keert, komt Greetje nog eens even
op liet hondje terug. „Wat was het een
snoezig diertje, hè Mams," zegt ze verrukt,
„cn zag U wel, alleen zijn neusje was maar
zwart 1"
„Ja," lacht Moeder, „dat heb ik ook ge
zien! Maar die witte hondjes zijn anders
bewerkelijk, hoorl Ze moeten zoo vaak ge-
wasschen worden! Je begrijpt wel, zulke
lange witte haren zien dadelijk weer groe
zelig cn zwart 1"
Greetje knikt. Ja, dat begrijpt ze best!
Thuis gekomen verdwijnt ze oogenblikke-
lijk in den tuin Moeder vindt dat heele
maal niet vreemd, want het is prachtig
zomerweer en ze weet, hoe graag haar
kleine meid altijd buiten is!"
Wat Moeder echter wel wat vreemd gaat
vinden, is een kort, nijdig geblaf van Wolf,
dat ze plotseling hoort. Een geblaf, waaraan
maar geen einde komt!
„Wat is er, Wolf? Koest toch! Waarom
ga ga je zoo te keer?" roept ze verbaasd en
haastig loopt *zo naar den tuin.
Daar ziet ze Greet, die met een vuurrood
gezichtje alle pogingen in het werk stelt
om Wolf in bedwang te houden! En dat nog
wel met haar ééne hand, want met de an
dere houdt ze een boender vast, die ze uit
het schuurtje heeft gehaald!^
Wolf gromt verwoed en probeert op alle
manieren zich los le werken, maar hij
krijgt geen kans! Zijn kleine meesteres
heeft hem stevig beet!
„Wat moet dat beteekenen?" vraagt Moe
der verbaasd. Ze kijkt onthutst van Wolf
naar den boender en van den boender weer
naar Wolf! „Wat ga je beginnen, Greet?
En Greetje hijgt: „ik ga hem wasschen
Mams! Ik geef hem ook een groote beurt,
dan wordt hij nèt zoo wit al9 dat mooie
hondje van die handwerkmevrouwl"
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).
Verhaaltje op Rijm
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
1.
Mooi weer was 't en Pietje's Ouders
Waren op een middag uit.
Pietje wilde graag naar 't bosch toe...
't Zonnetje scheen door de ruit!
Maar zijn Vader liad vóór 't weggaan
Tegen hem gezegd: Weet goed:
Jij moet op je zusje passen;
Speel met haar en lioudt haar zoetl
3.
Eerst speelt Pietje met zijn zusje,
Doch dan valt hem plots iets in:
't Is vacantie! Naar de bosschenl
Daarin heeft hij toch zoo'n zin!
4.
"ff!
Maar zijn zusje kan niet meegaan.
't Is te ver voor 't kleine ding.
Als... lnj haar eens thuis iict en dan
ilecl alleen het bosch in ging!
Nee, dat kan niet! Pietje denkt eens
En dan plotshij weet nu raad!
Met zijn zusje staat do bengel
Even later in de straat.
6.
Naar ,,'t bero" neemt hij haar mede.
Zegt daar tegen een agent:
'k Ilcb een kleine meid gevonden!
(Doet nel, of hij haar niet kent!).
7.
En mijn Ouders zeggen altijd:
Als je soms op straat wat vindt,
Moet Jc 't naar ,,'t bero" toe brengen!
N'ou hier hebt u dan een kind! A
8.
Pietje laat zijn „vondst" dus achter
En de „slimmerd" is nu vrij,
Gaat aan 't zworvon door de bosschcn, 1
Loopt een oind zelfs op de hei.
Tegen vijven keert hij weder
En... haalt dan zijn zusje aan.
Nu moet hij het wel bekennen...
Heel gemak'lijk zal 't niet gaan!
10.
Hij krijgt er van langsgeweldig!
Maar't is zijn verdiende straf.
Eind'lijk loopt hij met zijn zusje
Dan naar huis toe op een draf.
11.
Als hij alles aan zijn Ouders
Vol berouw nu heeft bekend,
Zegt zijn Moeder: 'k Vind, dat jij toch'
Een heel domme jongen bent!
12.
Een verloren voorwerp breng je
Naar 't bureau. Maar weet je niet,
Dat een kind geen ding kan wezen?
Wat ben jij een domoor, Piet!
13.
Pietje weet niet, wat te zeggen,
Moet voor straf heel vroeg naar bed.
Dat is 't einde van zijn „slimheid",
N u heeft hij niet langer pret'
(Nadruk verboden).