GROOTE COLLECTIE Nog steeds RAMSELAAR is VAN DUIN voor BRILLEN het aangewezen adres Origineele Ful-Vue Brillen Levering van Fondsbrillen Utrechtschestraat 23 Telefoon 898 HANDGEWEVEN TAFELKLEEDEN 0 IVAN KLEEDEN KAPSTOKKLEEGEN ETC. ETC. FIRMA DIE KLEINE, VERSTANDIGE HANS BEDTIJD NAAR SCHOOL I mirT^iTi iMt'iUM Mijnheer van Voorden was verdiept in zijn courant; hij las met alle aandacht de berichten uit het Buitenland, terwijl zijn vrouw de illustraties op eon der andere pagina's bekeek. Doch op eens stond ze voor hem, duwde hem het geïllustreerde' blad onder den neus, wees op een der daarin opgenomen photo's en sprak: „O, kijk toch eens, man! Heb je ooit zoo'n innemend en intelligent gezicht gezien, als dat van dien nieuwen Resident Rozenhof?" „Wat zeg je, vrouw? Rozenhof? En is hij in Indié?" vroeg mijnheer, van de courant opkijkende. „.Ja, hier onder de photo kun jo het le zen," was hot antwoord. Nauwelijks had mijnheer van Voordon de in het blad opgenomen photo aandachtig bekeken, of hij riep uit: „Maar dat is Hans Rozenhof! Ja, zeker, 't is de verstandige, kleine Hans! Ik zie het aan zijn oogen, die nog altijd even verbaasd kijken; cn de voorletters H. K. kloppen als con bus..." „Ken je hem dan zóó goed?" vroeg me vrouw. „Je hebt mij toch nooit iets over dien Hans Rozenhof verteld. En waarom noem je hem „kleine Hans?" Is hij zoo klein?" „Of hij nil groot of klein is, weet ik waar- Hik niet, Mies," was het antwoord. „Maar wèl weet ik, dat hij de kleinste, de aardig ste en de verstandigsto jongen was, dien ik ooit op de kostschool licb bijgewoond..." „Vertel me dan eens wat over hem!" verzocht mevrouw. „Luister dan maar, nieuwsgierige vrouw," klonk het plagend en hij begon: „Ik had koude gevat en moest ecnige dagen in bed blijven en nauwelijks was ik weer- bene den, of ik boorde het groote nieuws, dat er plotseling een nieuweling in huis on nog wel in onze klas was gekomen, een vent je zóó klein, dat hij eigenlijk beter in de eerste klas op zijn plaats zou zijn. „Hoe heet dat kereltje?" vroeg ik den- gene, die mij het nieuws vertelde. „Hans Rozenhof", was hot antwoord. „Hij komt uit Indië, en zijn vader is offi cier bij het Indische leger. Zijn grootmoe der, oen oude, deftige dame, heeft hem in een oudcrwctsch rijtuig hiorheon gebracht, en ze verzocht mijnheer, ons te vragen wat vriendelijk voor Hansje te willen zijn. Hij was nog zoo bedroefd, over den dood van zijn lieve moeder, en het afscheid van zijn vader was voor het ventje zoo héél zwaar geweest. Ook al was hij zoo verstandig niet te schreien, tóch was hij om dit alles nog zeer verdrietig cn stil." „Wel," besloot ik, „dan moeten we al len ons best doen, aardig voor dien kleinen Hans te zijn en hem tc beschouwen als ons broertje. Vindt je ook niet, Wim?" „Ditzelfde heb ik mij ook al voorgeno men," was Wims antwoord. „Kom mee, don kan je eens kennis met het ventje maken Al heel gauw vonden wij Hansje op een, stil plekje in den tuin," vervolgde mijnheer van Voorden, en zoodra ik hem zag, voel de ik mij tot den kleinen knaap mol zijn groote donkere en reeds ernstige oogen aangetrokken. Weldra hielden wij allen van Hans. En toch was er één uit onze klas. die wat minachtend op het kleine ventje neerzag. Dal was een der grootsten. Piet Jekers heette hij, cn erg bemind was hij niet in de klas. Reeds spoedig wisten wij alles uit Hans- je's kinderleven. Op een school was hij nog, nooit geweest. Hij was opgevoed door een oude gouvernante; hij had zelfs nooit met jongens gespeeld cn kende ook geen enkel jongensspel. Velen van ons vonden het daarom jammer, dat deze kleine, kalm op gevoede knaap, zoo op eens was overge bracht naar een kostschool, waarop wel veel aardige jongens, doch ook minder aar dige waren. Doch Hansje scheen niet op de minder aardigen te letten. Altijd ging hij rustig zijn gang; hij deed zelfs alsof hij de plagerijen, die hij soms te verduren had, heel gewoon vond. En wel het vreemdste was, dat hij de aardigheden, nóch de grappen, die wij tegen hem zeiden, scheen te begrijpen. Zoo vroexr hij dan ook aan Wim. toen Wat lioor ik, kleine peuter, Wil jij nog niet naar bed? Wil jij nog blijven spelen, Heb jij nu juist zoo'n pret? Toe, schat, ruim op je speelgoed, Ga gauw met Moesje mee, Dan zal ik je vertellen Al van een goede fee. (Nadruk vcrbodcu.) O, kijk, die lieve oogjes, Die vallen bijna toe. Al wil jc 't niet bekennen. Ik zie het: je bent moe. En één, twee, drie, daar ligt ze, Zoo heerlijk in d'r bed. Een pakkertje. een kusje. En morgen nieuwe pret! R. ASSCHER VAN DF.R MOLEN deze hem, reeds op den tweeden dog na zijn aankomst, naar het gymnastieklokaal had gezonden, om déér zijn handen te wasschen: „Zeg eens, waarom beb je mij voor den mal gehouden? Als j ij bier vreemd was cn jij vroeg m ij Iets, dat i k wist, dan had ik je dadelijk den weg ge wezenEenigc dagen later bemerkten wij, dat kleine. Hons knapper was dan wij allen, op iedere vraag een gepast antwoord wist te geven en het uithalen van vogel nestjes en het storen van broedende vogels iets vrceselijks vond. „Dat zouden vader cn grootmoeder mij nooit vergeven, als i k zoo iets durfde doen," zei bij eens tot Piet Jekers. Hij, Hans, bad geen .greintje ontzag voor den grootcn ruwen jongen, die door alle nieuwelingen werd gevreesd. En hoewel Piet op dezelfde zaal sliep als Wim on ik, en hij 's avonds vóór het naar bed gaan altijd een twistgesprek met ons begon, had hij zich nog niet verwaardigd iets tot Hans te zeggen. Wellicht voelde hij zich tc groot met zoo n nietig ventje te kibbelen. Doch op een avond, toen Ilans reeds een maand op onze zaal sliep, begon hij tot hem: „Haal eens even mijn vulpen! Ik liet die in de zaal beneden liggen..." Hans, die juist in zijn bed wilde slap pen, sprak „Dat gaat niet meer. 'k Bon al met één been in mijn bed „Kom er dan met je ééne been maar eens vlug uit en haal mijn vulpen!" beval de jongen. „Waarom moet ik jouw vulpen, die jij vergat, halon? vroeg Hans. „Omdat ik dat wil!" snauwde Piot. „Ben jij. misschien ccn dor leeraren?" vroeg Hans kalm. „Ik ben hier op do slaapzaal de oudste, en ben hier de baas!" klonk het driftig. „En jij moet hier doen, wat ik je zeg. „Hour eens. jongen," hernam Hans, „r.ls jij een leeraar was en tot mij zcide: „Haal eens mijn vulpen van beneden," zou ik dat oogenblikkelijk doen, zelfs al Iqg ik roods onder de dekens. Maar jij bent nog lang geen leeraar; jij bent een leerling, zooals ik en daarom hoef ik aan jouw bevelen niet te gehoorzamen, bcgropen?" ..Dan zal i k je eens loeren, mij wèl te gehoorzamen!" klonk het nijdig, en vóórdat II*ms het kon verhinderen, irok hij &:le dekens en zelfs de lakens van liet bed, ter wijl bij sarrende riep. „Zie jij maar, dat je dit alles vannacht terugkrijgt." Hans antwoordde bem met geen enkel woord. Hij trok alleen rustig zijn kleeren aan en stapto geheel gekleed in zijn bed. Wij die ook reeds in bed lagen, keken Piet met eon verbaasd gezicht en vooral minachtend uan, en ook wij zeiden niets. Dit zwijgen maakte waarschijnlijk Piet bevreesd, dat wij er den volgenden dag wèl iets over zouden zeggen, niet tot hem, doch wèl tegen den Directeur. Hü bedacht zich daarom niet lang eri wierp dekens en lakens weer op het bed terug. Weer zei toon Hansje geen woord. Hij kleedde zich opnieuw vlug uit cn rolde zich daarna zóó vast in de dekens, dat er aan wegtrek ken niet meer te denken viel Doch den volgenden morgen, vóór schooltijd, liep Hans op Piet Jekers toe, reikte hem do hand cn begon. '„Luister eens, Piet, je hebt mij gisterenavond wel eenigszins ouanrdlg behandeld, doch als je wilt bekennen, dat het je spijt, wil ik het jo graag vergeven, hoor. Hier is mijn hand!" „En bier is in ij n hand!" was het boozc antwoord, terwijl hij Hansje zulk een go- vocligcn klap om de ooren gaf, dat de kleine, tengere knaap tegen den muur tuimelde. Doch geen woord zei hij, zelfs niet tegen ons, die heel verontwaardigd den laffen Piet aankeken cn daarna iets grappigs, over de gemaakte buiteling, tot den nu nóg blocker Ilans zeiden, on na tuurlijk dachten wij niet anders, dan dat het geval nu wel was afgeloopen. Doch dien namiddag, na het laatste uur, vroeg Hansje even den Directeur te mo gen spreken. Vreemd keken wij hem al len aan, cn daarna wachtten Wim on ik zijn terugkomst irf den tuin af. Danr be gon toen Wim met hem tc vragen: „Hadt je een hocdschap aan mijnheer over te brengen. Hans?" Hot ventje keek hem met zijn eerlijke, donkero oogen rustig aan en antwoordde even rustig: „Ik heb den Directeur alleen verteld, hoe leelijk Piet Jekers zich tegen over mi], die bèm geen strootje in den wog legde, heeft gedragen. En dat ik ver lang behandeld te worden, zooals i k tegen over hem en jullie allen ben..." Wim en ik haalden de schouders op. „Woedend zal Piet zijn, als de Directeur er met hem over spreekt," voorspelde Wim. „Dat mag hij," zei Hansje. Nog dienzclfdcn dag, na het middagmaal, stoof Piet met woedend gebaar op Hansje los. „Jij leelijke, Indische apenkop! Jij el lendige verklikker!" schreeuwde hij, hem een van 'zijn stevige vuisten voorhoudende. Doch rustig bleef Hansje staan, keek den grootcn jongen flink in de oogen en zei toen. op zijn gewonen, rustigen toon: „Kom ga heen! 'k Heb geen lust met jou to pra ten! Jij bent geen vriend van me! Ga daar om dadelijk uit mijn oogen." Doch in plaats van heen te gaan, liep Piet Jekers op den kleinen knaap toe en gaf hem zulk een vuistslag, dat hij achter over tegen den muur tuimelde. „Dat rul je laten, valschaard!" riep Wim boos uit. „Wat i k wil doen, gaat jou geen steek aan!" snauwde Plet. „Laat hem gaan, Wim,H waarschuwde Hansje, die al weer was overeind gekrab beld. „Mijn grootmoeder zegt, dat slaan niet behoorlijk is; dit doen alleen onopge voede straatjongens. Daar moeten wij niet mee omgaan „Ja, 't zal wel zijn, zooals jo grootmoe der zegt," stemdo Wim toe. „Maar jij zult hier niet meer geslagen worden, kereltje. Daar zullen FraDs van Voorden en ik wel voor zorgen Ik voelde er wel wat voor, ook als be- schermor van bet flinke, kleine Hansje op te kunnen treden," ging mijnheer van Voorden voort. „Doch nu keerde zich Piets woede ook tegen mij. „Bemoei jij je alsjeblieft niet met iets, dat jou geen steek aangaat!" 9nauwde hij ruw. „En al nemen jullie en heel de klas, dien cllendigen verklikker in bescherming, toch zal ik nog wel eens duchtig met hem afrekenen Rood van woede keerde hij zich daarna om on wilde heengaan. „Neen, ga nog niet heen,zei Wim, hem don wog versperrende; „laat eerst Hansje ons vertellen, wat hij nog meer vindt, dat mag of niet mag gebeuren Piet, wel wetende, hoe sterk Wim Bron gers was, rukte zich met moeite uit diens greep los, doch deed geen verdere poging meer om heen te gaan. Wim plaatste daarna Honsjc op een bank en begon weer met hem te vragen: „Vertel ons nu eerst eens, waarom je tegen den Directeur over het gebeurde van gister avond heb geklikt, manneke" „Ik weet niet, dot Jullie, wat ik deed, klikken noemt," was het antwoord. „Maar omdat grootmoeder heeft gezegd, dat ik den Directeur en ook do leeraren als mijn beste vrienden moest beschouwen en naar hèn moest gaan, als ik mij in moeilijkhe den bevond, daarom „Zoo, zoo, Je bevond je dus over hel ge val in moeilijkheden," lachte Wim. „Ja, natuurlijk." antwoorddo Hansje, „of noem je hot geval, waarin i k mij gisteren avond bevond, soms prettig? En had die groote jongen het recht mij te bevelen, de vulpen te gaan halen, toon ik reeds half in bed lag? Had hij ook misschien het recht de dekens en lakens weg te nemen? „Neen, daartoe had hij heelemaal niet 'het recht," was Wims antwoord. „Maar toch hadt jij dit niet aan don Directeur moeten vertellen, ventje... Wij nocmon dit hier „klikken", weet je? Eu men heeft Je natuurlijk nog niet verteld, dat wij jon gens, die iets overbrengen aan den Direc teur of aan de leeraren, den naam „Klik spaan" geven Hansje kreeg een kleur. „Ik vind dit geen aardige naam," zei bij. „Maar als het dan zóó leelijk van mij was, het aan den Direc teur te vertellen, en dit óók niet mocht aan een der leeraren, aan wien had ik het dèn moeten vertellen?" „Ja, dat moet je m ij niet vragen," ant woordde Wim, die niets anders wist te teggeu. „Moet ik het dan misschien aan Piet Je kers, die mij plaagde on sloeg, vragen?" ging Hansjo onverstoorbaar voort Wij moesten om deze vraag allen harte lijk lachen. En Wim proestte: „Ja, ventje, vraag het hèm dan maar eens „Ellendigr flauwerds!" schold Piet, nij dig, dat men nu den spot met hem dreef. Doch do gTooto, oprechte Wim, vond dit nu juist een schoonc gelegenheid, om Piet, aan wien wij eigenlijk allen het land had den, wat belachelijk te maken. Hansjo deed aan het lachen niet moe. Hij begon alléén weer met to zoggen: „Ik begrijp niet goed, waarom er hier zulke vreemde dingen gebeuren. Waarom mag een jongen, ook al is hij grootcr en sterker dan ik, mij bevelen iets, dat hij zelf toch ook kan, voor hem te gaan halen? Was hij ziek, of kon hij niet loopen, dén was dit iets anders, dèn zou ik hot uit mij zelf wel voor hem willen doenHoe anders is hier toch alles, dan bij vader of bij grootmoeder in huis! Déór wordt niets bevolen cn toch doen wij alles uit liefde voor elkander... En zeg jij mij nu eens. Piet Jekers," zoo sprak hij nu weer tot den hem boos aanstarenden jongen, „zeg jij mij nu eens, wat ik, die niet zoo groot en zoo sterk ben als jij, dan wèl moet doen, als jij ralj onrechtvaardig behandelt of slaat? Kom, zeg nu eens, wat ik dan moet doen? Df moet ik dan maar heel kalm alles, wat j ij mij aandoet, verdragen? En waarom mag i k niet aan den Directeur vertellen, wat jij mij doet, wanneer jij mij wèl mag plagen en slaan?" Hansjo keek, als wachtte hij diens ant woord, den jongen aan. Doch dit antwoord kwam niet. 't Was alléén Wims stem, diê nu ook weer tot Piet begon: „Wel, Piet, antwoordt jij nu eens op die verstandige vragen Met een gezicht rood van woede, omdat hij hierop niets wist te zeggen, holde Piet op eens weg. Dit speet ons wel," zoo be sloot mijnheer van Voorden zijn vertelling^ (Vervolg op pag. 2). Moeder Fannie brengt hier kleintjes Netjes neer ds hondenschool, Waar re leeren leren, schrijven, Soms ook msken pret en jool! Meeatsr Dog, de onderwtjrer, Heeft zijn bril al op rijn neus. la, hij kan wel ernstig kijken Als een strenge meestee, heuscht Coodruk verboden). Asn den muur hangen veel platen- Honden klein en honden groot. Zelfs een echt portret van Meester, Bengels dreigend met rijn poot! 'k Ging wat graag naar 't hondensohooltj», Maar de Meester vindt 't niet goed. Zoodat ik het spijt me vrees'lljkl Wel naar 't kinderschooltje moet! CARLA HOOG.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15