G. VAN DUIN VACANT. VERLOVINGSRINGEN MASSIEF en VOEGLOOS Juwelier Opticien UTR.STR.23 - TEL. 898 JOOSTJEENDE GROENTE SOEP KLEUR- EN KNIPPLAAT EEN EIGEN BEESTJE ONZE ZIJN In alle maten voorradig de juiste modellen in verschillende breedten 18 en 14 karaats Joostje zat met een boos gezichtje aan tafel. Nux dat gebeurde maar heel zelden, want Joostje was een lief cn vroolijk klein baasje, dat flink cn gezond was. Ja, Joostje was zóó gezond, dat bij, vooral aan tafel, altijd honger had, en nooit zei: „Dat lust ik niet, moeder." Daarom vonden vader en moeder het al heel vreemd, dat Joostje nog geen hap had gegeten van de heerlijke groentesoep, die moeder uit de soepterrine op zijn bordje had geschept. „Heb je geen honger, baasje?" vroeg oma, die vandaag heel den dog op bezoek was. Joostje, die anders altijd heel beleefd antwoordde, als men hem iets vroeg, zei niets, schudde alleen zijn hoofd en bleef daarbij naar de soep en zijn bordje staren Neen, daar begrepen Joostje's vader en moeder niets van. „Krijgt hij kuren?" dacht vader. En moeder keek bezorgd haar jongen aan cn vroeg: „Wat heb je, Joostje? Toe, begin toch eens aan je soep! Kijk toch, wat een groenten er in ronddrijven..." „Die vind ik juist niet lekker," pruilde Joostje, en hij schoof zijn bordje wat weg. „Neemt u -eerst al de die dingen er maar uit! Maar niét \3é „gehakjes": die lust ik wèl...." Nu zaten dieii dag voor de eerste maal stukjes prei en fijngesneden uitjes in dc soep, omdat oma die geurige dingen zoo graag ut, maar die Joostjo nog nooit in zijn soep bad aangetroffen. Ilij begon dan ook weer met te zeggen: „Ik lust alléén soep met „gehakjes" er in, moe der „Soep met alles er in, of heelcmaal geen soep, Joost," zei vader. Zoo kreeg toen dien dag Joostje geen soep. Als Joostje do taal der groenten, die in de soep dreven, had kunnen verslaan, zou hij beslist heel verbaasd zijn geweest. Want nauwelijks had hij gezegd: Neemt u eerst al dio dingen er maar uit, of do sel derij begon lot de doperwtjes: „Wel, wel, en anders houdt die jongen toch wel veel van ons...." „Ja, van ons houdt hij erg veel,' zei- "den de erwtjes. „En ons eet hij zelfs op, als wc nog niet gekookt zijn," beweerden de worteltjes „En zijn jullie gekookt, cn ziet hij ons 'dan zoo gezellig in de groentenschaal bijeen, dat vindt hij ons toch ook wel fijn, hoor," fluisterden de blaadjes peterselie. Ook de kervel cn de prei spraken een woordje mee. En de stukjes bloemkool schudden alleen hun witte kruintjes, als leeken, hoe belcedigd zij zich voelden, om dat Joostje ook hen niet wilde eten. De stukjes ui hadden een poosje rustig geluisterd naar het gesprek der andere groenten. Eerst toen allen zwegen, begon oen klein uitje, dat niet was doorgesneden „Luistert eens, ik weet iets, waardoor 'Joostje ons voortaan wèl zal willen eten „Ja, jij die altijd zoo erg uiig (grappig) bent, zal natuurlijk wel weer een grapje bedenken," sprak- nichtje Prei. „'t Is lieelemaal geen grapje, hoor nicht." zei het kleine uitje. „Ik wil jullie alléén voorstellen, den jon gen, die het land aan ons schijnt te heb ben, vannacht, als hij slaapt, een bezoek te brengen. ij allen, die nu in dit bordje soep bijeen zijn, zullen tot hem gaan cn licrn vertellen „Iloe zullen we tot hem gaan?" viel een stukje bloemkool in. „Op onze voetjes, die Klaas Vaak ons wel voor dezen nacht, zal willen leenen," legde hot uitje uit. Allen vonden het voorstel van t kleine uitje nog zoo kwaad niet. Vooral omdat het grappige, kleine ding beloofde, zoodra Klaas Vaak kwam, hem voor hen allen een paar voetjes te lecu te zullen vragen. „Eli wc krijgen ze beslist," zei bij. Dien nacht, toen Joostje reeds lang sliep, cn Klaas Vaak met zijn nu geheel leegen zandzak wilde heengaan, deed het kleine uitje hem de zeer ongewone vraag, hem en de andere groenten uit Joostje's soepbord een paar voetjes te willen leenen voor de zen éénen nacht. En..,, dit gebeurde toen werkelijk! Achter elkander liepen ze naar boven. Ook Joostje was dien avond, den kende aan dc door hem zoo versmaadde groentesoep, naar bed gegaan, en toen do groenten uit zijn soepbord, trippelende op bun geleende voetjes, zijn kamertjo bin nenkwamen, droomde hij juist van de stuk jes ui en prei, waarvan bij heelemaal niet bield. Ja, hij droomde zelfs luid; hij nep: „Bah, jij vieze ui! Ga uit mijn soep! Je ruikt heelcmaal niet lekker... En jij óók niet, prei!" „Hoor je dat?" fluisterde nichtje Prei tot haar neef Ui. „Wacht maar, nichtje," stelde het uitje haar gerust. „Hij is nog wat boos op ons. Maar ik breng hem wel weer in z'n humeur." „Luister toch eens, Joostje," begon hij tot het slapende ventje, „we zijn gekomen orn „Ga toch weg, jij nare groente uit de groentesoep!" riep juist weer Joostje heel boos uit „Ga dadelijk weg, of ik overrijd jullie met mijn nieuwe auto!" „Dat zul je toch niet doen, hè Joostje," begon nu heel vriendelijk een worteltje. „We zijn toch zoo goed voor je. Zelfs eens, toen je ziek was en geen vruchten mocht oten, maar wèl worteltjes, nou, toen vond je ons héél lekker. Weet je dit nu heelemaal niet meer?" „Ja, dat weet ik nog best, hoor," zei Joostje. „Maar toen lagen dio worteltjes niet in de soep." „En zijn w ij dan niet gezond cn voed zaam?" vroegen de doperwtjes. „En toen je ons op een dag naast een haring zag liggen en je moeder den haring op do koffietafel neerzette, wie vroeg toen het allereerste: „Moeder, krijg ik óók een stukje ui?" vroeg het kleine uitje. „Ja, dat vroeg ik ook," stemde Joostje toe. „Maar toen lag je niet in de soep. Je lag toen naast den haring, en je smaakte zoo lekker zuur „Zuur of niet zuur," zei het uitjo. „Een ui blijft altijd een uit En zelfs al leg je ons in jam of stroop, onzen heerlijken geur be houden wij altijd." „Ga heen, jij met je heerlijken gcuiT' bromde Joostje nijdig. „En mij plukte je, toen ik nog in liet peterselie-bed stond," vertelde een takje pe terselie. „Lag je toen in dc soep, naast dien ui, dan zou ik je stellig niet geplukt hebben," zei Joostje. „Maar van m ij hield je toch altijd heel veel, Joostje," begon heel vriendelijk de bloemkool. „En ik lag toch óók in de soep, die je niet wilde eten „Ik houd nog heel veel van je," zei Joostje. „Gestoofd, en met een sausje be dekt, smaak je heerlijk. Maar je lag zoo dicht bij die akelige dingen, die zoo naar ruiken, cn daarom at ik je niet..." „O, hij bedoelt ons!" liep vroolijk het kleine uitje, tot de stukjes ui cn de preitjes. De prei kreeg toen op eens óók een vroo- lijke bui. Ze begon te dansen en de an dere preitjes dansten, op hun van Klaas Vaak geleende voetjes, met haar mee. En de ui, die al heel uiig van zichzelf was, werd door hun gedans nóg uiiger, en wol zóó, dat hij een versje maakte, op het wijsje van een bekend uienliedje. En hij zong zóó luid, dat Joostje, of hij wilde of niet, de woorden wel moest verstaan: „Joostje, Joostje, hoepla hoep. Domme Joostje lust geen soep. Hoepla, hoepla, hoep, Joostje krijgt geen soep!"' Aangevuurd door Uitje's vroolijke liedje, begonnen nu alle groenten, dansende op hun geleende voetjes, te zingen: „Hoepla, hoepla, hoep, Joostje krijgt geen soep!" Ja, ze werden op 't laatst zóó vroolijk, dat zij over en om Joostje's hoofdkussen gingen dansen. Dit vroolijke gedoe deed toen al spoedig Joostje's boozc bui verdwijnen. Hij werd toen óók weer vroolijk, klapte van pret in zijn handjes en riep: „O, ik wist echt niet, dat uitjes en preitjes zoo grappig konden zijn!" Eerst de plaatjes en do driehoekjes over trokken. (Aan het voorbeeld hoef je niets to doen). - Daarna alles op dun karton plakken. Vervolgens dc plaatjes kleuren. Nu de plaatjes cn dc driehoekjes uit knippen. Den jongen cn den hond tegen het lick plakken, zooals het voorbeeld aangeeft. Dan de driehoekjes op de stippellijnen omvouwen. Dc reepjes der driehoekjes met lijm of gluton bestrijken cn zo tegen de plaatjes plakken. (Nadruk verboden). „Zul je dan voortaan altijd je soep op eten, als daarin ook uitjes en preitjes zijn?" vroegen dc bloemkool en dc wor teltjes. „Een héél bord vol soep eet ik morgen op!" beloofde Joostje. „Dat is best, best!" zongen toen weer de groenten. „Dón zijn we allen weer heel tevreden en blij!" Dansend op hun geleende voetjes ver lieten alle groenten toen weer het ka mertje. Buiten, waar het nog heel donker was, wachtte hun Klaas Vaak. Die kreeg toen de geleende voetjes weer terug, stop te deze in zijn leegen zandzak en ging heen. In den kelder stond nog do half met soep gevulde soepterrine. Daarin keerden toen alle groenten terug en daarin bleven ze rusten tot dien middag. Toen werd dc soep gegoten in een pan; de pan werd op het vuur gezet, en daarna kwam weer dc soep in de soepterrine op tafel. En Joostje deed werkelijk, zooals hij dien nacht in zijn droom aan bloemkool en worteltjes had beloofd. Hij at zijn bordje keurig leeg, zelfs al vond hij de uitjes cn preitjes niet zoo héél lekker, en nooit zei hij weer: „Ik lust alléén soep met „ge- luikjes" er in!" TANTE JOH. Nadruk verboden gehakt-halletjes. „Mam, Mams, doe eens gauw open," werd er door de brievenbus geroepen. Mevrouw Post haastte zich uit de keu ken naar do trap, waar ze de deur open trok. Nan kwarn binnen, duwde met baar voet dc deur achter zich in 't slot, want ze liad haar handen niet vrij. Voorzichtig droeg ze iets tusscherfde op elkaar liggende handen cn behoedzaam kwam ze naar boven. „Wat heb je daar, kind?" vroeg moeder „O, mam, zoo snoezig: 't is een vogel. Ik heb 'm gevangen, op de wei." „Maar vrouwtje, je moet geen vogels van gen. De dieren houden van hun vrijheid.' „Ilij kon niet vliegen, mam. Hij zat zoo stilletjes. En toen kon ik hem toch beter meenemen, dan dat een kat 't diertje op at." „Daar heb je gelijk in." „Mam, we zullen 'm beter maken, hè?" „Dat zullen we tenminste probeeren." Nan had 't beest op de keukentafel gezet. Stil in elkaar gedoken, bleef 't dier zitten. Moeder zag wel, dat do stakker meer dood dan levend was, maar ze wou Nan niet dadelijk teleurstellen. ,,'t Is een lijster, denkt u' ook niet?" „Neen, 't is een doodgewone spreeuw.' „Maar hij is toch mooi, hè? Ik ga hem mak maken, net als die spreeuw van tante Miep. Weet u nog wel?" „Ja, die kwam, als ze riep: „Piet, Piet!" „Ik noem mijn spreeuw ook Piet. Nu heb ik eindelijk eens een eigen beestje." En lief devol streek Nan den vogel over zijn ri Moeder strooide wat broodkruimels voor het beest op dc tafel, maar de vogel pikte er niet naar. „Hebben we soms 'n kooitje?" vroeg Nan. „Neen, laten we den spreeuw in een stoof zetten." De stoof werd op z'n kant gelegd met een lap er in en daar kwam de vogel op te zit ten. Hij deed niet de minste poging om weg te vliegen. „Als bij beter is, moet Je 't beest de vrij heid geven, Nan," raadde moeder. „Ja, natuurlijk. Maar ik denk vast, dat ie dan telkens weer terug komt." Van tijd tot tijd ging 't meisje naar baar beestje kijken. „Piet, Piet!" riep ze dan. Maar de vogel gal geen antwoord. 's Avonds voerdeu moeder en Nan samen het beest met wat geweckt brood. Moeder hield den hek open en Nan stopte het er met een stokje in. Nans eerste vraag den volgenden mor en, toen ze geroepen werd, was, hoe 't met Piet ging. „Nog 't zelfde," zei moeder, „ik geloof heusch, dat 't heest erg ziek is." „Piet... Piet zal toch... niet doodgaan- En nu was ik juist zoo blij, dat ik een eigen beestje had." „Als 't dier pijn heeft, kan 't beter dood gaan," vond moeder, dio Nan maar op 't rgste voorbereiden wilde. En ja, Piet zat erg ongelukkig in een hoekje van de stoof. Naar geen enkel lekker stukje hapte hij. Terwijl Nan op school zat, vond moeder het beest dood in dc stoof. Juist werd er toen gebeld, 't Was tanto Miep. AVat zie jij er bedrukt uit," zei deze, toen ze moeder aankeek. Moeder vertelde, wat er met den spreeuw gebeurd was en besloot: „Nan zal erg te leurgesteld zijn, ze was zoo blij, dat ze een beest had." „O, maar dan zal ik haar wel eens hel pen," zei tante Miep hoofdknikkend. „Ik moet even weg." „Waarheen?" „Dat zal ik je straks vertellen." En haas tig vertrok ze. 't Was al bij twaalven, toen tante Miep naar boven kan stuiven. Ze had Nan in do verte al zien aankomen, want haar school ging om kwart vóór twaalven uit. .Waar is de stoof?" vroeg tante Miep aan haar zuster. Moeder kwam met het voorwerp aandra gen, waaruit de doodc vogel verwijderd was. Daar helde Nan al. Moeder ging open doen en intusschen haalde tante Miep wat uit haar boodschappcntasch cn s^pte dat in de stoof. „Hoe is 't met mijn beestje?" vroeg Nart op de trap. „Goed, lieci goed is 't met jouw beestje," riep tante Miep uit dc kamer, „springlevend en gezond!" „O, hebt u fm beter gemaakt?" vroeg Nan. Meteen keek ze naar de stoof cn.... ze wist niet, wat ze zag. Van verbazing kon ze eerst niets zeggen. Eindelijk juichto ze: „Een hondje! Is dat voor mij?" „Ja, ik lioordo van moeder, dat je zoo graag een eigen beestje wou hebben..." begon tante. „En Piel?" vroeg Nan, naar moeder kij kend. „Ilij is... ingeslapen... voor goed." „Jammer," zuchtte 't meisje, „tnaar..« zoon hondje vind ik toch nog veel leuker dan een makke spreeuw." En iheteen tilde ze don rakker, die druK zat te piepen, uit de stoof. „Hoe heet ie, tante?" „Tommie." „Een leuke naam," vond Nan. Vader kwam thuis. Die keek vreemd op, dat er 'n hond in huis was. Maar toen hij hoorde, dat 't beestje al zindelijk was cn niet groot werd, vond hij 't goed. Ja, hij beloofde Tommie zelfs een halsbandje en een riempje. Want Nan moest toch met haar hondje uit kunnen. „Waar hebt u Tommie toch zoo gauw vandaan gehaald?" wou Nan weten. „Gekocht. Ik wist juist van een hondje, dat te koop was." Tante Miep werd erg bedankt, vóór ze wegging cn Nan was heel gelukkig met haar eigen beestje. J. II. BRINKGREVE-ENTROP, (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15