AMERSFOORTSCH DAGBLAD VAN DER LUBBE BAART OPZIEN Vrijdag 24 November 1933 32e Jaargang No. 125 HIJ VRAAGT WANNEER 'T VONNIS IS TE WACHTEN Kritiek zijnerzijds op 't om slachtig proces DERDE BLAD AMERIKA'S ERKENNING DER SOVJETUNIE DE HERVORMING DER INDISCHE GRONDWET DE BRAND IN DEN RIJKS!JAG Opnieuw geeft hij te kennen alleen den rijksdag in brand te hebben gestoken Het proces te Leipzig. Leipzig, 23 Nov. (V.D.), Hedenmorgen te 10 minuten over half 10 werd het Rijks dagbrandproces door dr. Bünger voor het eerst sedert eenigo weken weer te Leipzig geopend. Alvorens met het politieke gedeel te van het proces zal worden begonnen, zullen nog cenige te Berlijn behandelde punten door getuigeverklaringen zoo mo gelijk nader opgehelderd worden. De belangstelling is minder groot dan tij dens het eerste procesgcdeclte to Leipzig. De pers is in gering aantal aanwezig. Ook de publieke tribune is niet vol. Van der Lubbe kijkt vrij om zich heen. Eerste getuige is de liftbediende van het lijksdaggebouw, Dusterhoft, die mededee- ling doet over het brengen van de garde robe van Torgler naar de communistische fractickamer. Getuige Barz uit Berlijn, die van 1930 tot November 1932 lid van de roode hulp is ge weest, wordt gehoord om mededeeling te doen over de bespreking, die volgens ge tuige Grothe in Barz' woning in het begin van April zou zijn gehouden. Getuige ver klaarde Grothe to kennen, doch Singer niet. PresidentWat heht u te zeggen over de bespreking in uw woning? Getuige: Dat kloot niet. In den genoem den tijd ben ik al lijd thuis geweest en in mijn aanwezigheid is een dergelijke be spreking nooit gehouden. De bijeenkomst zou slechts in mijn woning gehouden kun nen zijn als ik er niet was geweest. De president stelt verschillende vragen omtrent de tegenstelling tusschen de ver klaringen van Barz en Grothe. Dan wordt groot opzien gebaard door het feit, dat van der Lubbe een vraag stelt, die. weliswaar niet belangrijk is, ook niet in direct verband staat met het verhoor van Barz, maar de eerste zelfstandige vraag en van inzicht getuigende opmerking is, die Van der Lub be tijdens het procesverloop heeft gesteld: „Wij hebben nu drie maanden proces ge had, eerst te Leipzig, toen te Berlijn en voor de derde maal weer te Leipzig. Ik zou wil len weten wanneer het vonnis wordt uit gesproken en wanneer het voltrokken wordt. Ik heb den rijksdag in brand gesto ken en wat daarna gebeurt, is toch heel iets anders. Ik wilde vragen wanneer het von nis zal komen. President: Dat kan ik nu nog niet zeg gen. Dr. Suffert tot van der Lubbe: Deze kwesties worden alleen behandeld, omdat misschien medeplichtigen bij de zaak be trokken zijn. Dr. Werner: Misschien kan men hem eens vragen hoe liet met zijn medeplichtigen staat. President: Het ligt aan u of u eens wat meer wilt vertellen wie de medeplichtigen zijn. De duur van het proces hangt ook van u af. Dimitrof richt zich tot van der Lubbe en tracht hem over ie halen nu eindelijk eens alles op te biechten. Dimitrof moet zwijgen en Van der Lubbe verklaart: Ik heb al te kennen gegeven, dat ik den rijksdag heb aangestoken. Ik heb dat alleen gedaan. Dit is een proces en er moet eens een vonnis komen. Het duurt al acht maanden. Ik ga daar niet mee accoord. President tot den tolk: Zeg hem, dat ook nog anderen ervan beschuldigd worden sa men met hem de daad te hebben verricht en dat eerst alles opgehelderd moet worden, voor wij tot een vonnis kunnen komen. Dr. Seuffert: Je hebt tot nog toe gezegd, dat niemand je geholpen heeft. Van der Lubbe: Ja, dat is ook zoo, maai de ontwikkeling van het proces is te om slachtig. President: Maar dat ligt ook aan u. Van der Lubbe: Hier zijn ook andere be klaagden en die bevestigen toch zelfstan dig, dat zij niets met het proces te maken hebben, den rijksdag niet hebben aange stoken en er ook niet in zijn geweest. President: „Daarvan moet juist het be wijs geleverd worden. Dat kan niet van het proces gescheiden worden. Van der Lubbe: Door de ontwikkeling ge durende de acht maanden, dat ik in arrest ben, is toch duidelijk aangetoond, waar ik mij heb opgehouden en waar ik geweest ben. Dr. Werner: Ik verzoek hem nogmaals na drukkelijk te vragen of hij helpers heeft gehad, of de daad alleen heeft uitgevoerd. Van der Lubbe: Dimitrof en de anderen fcijn in het proces betrokken, doch hebben er niets mee te maken. Ik wil in elk ge val een vonnis hebben: 20 jaar gevangenis straf of den dood. Maar ik wil. dat er iets gebeurt. Ik wil ook gewone klecren hebben. Van der Lubbe zegt verder: Ik moet er ten sterkste tegen protesteeren, dat men na een los oordeel van beambten in ketenen Xvordt geslagen en dat men ook het proces volgens dezelfde beoordeclingen voert. Ik ga daar niet mee accoord. Ik wil in de gevan genis. Men kan toch ook aa i de andere be klaagden Dimitrof en Torgler vragen of zij schuldig zijn of niet. Dan kunnen zij ant woorden. Dr. Bünger: Eerst hebt u zicli er op be roepen, dat de andere beklaagden gezegd hebben, dat zij het niet hebben gedaan, doch u weet toch zelf. dat er niets bewezen is, als de anderen zeggen, dat zij niets ge daan hebben. Van der Lubbe: Nog nooit heeft men den anderen beklaagden de vraag gesteld, of zij den rijksdag in brand hebben gestoken of niet. Rechter Kocndcrs: Daarop kunnen zij slechts ja of neen antwoorden. President: De beklaagden hebben toch herhaaldelijk gezegd, dat zij er geen deel aan hebben; daarop berust hun hecle ver dediging. Van der Lubbe Ik ben de beklaagde. Ik zie, dat de schuld van de anderen ook niet bewezen kan worden. Tegen het symbolis me is het, dat ik protesteer. President: Wat verstaat u onder symbo lisme? Dr. Seuffert: Blijkbaar de bewering, dat de „brandstichting" den rijksdag het ka rakter van een vuursignaal zou moeten hebben. Dr. Werner: Hebt u met iemand afgespro ken de daad te plegen? Of hebt u met iemand over de daad gesproken, voor u den rijksdag in brand stak? Van der Lubbe: Neen, de rijksdagbrand toont steeds hetzelfde beeld, dat niet ver anderd kan worden. Men ontwikkelt rond om den brand een groot proces. Maar ik zie daar geen uitweg in. D'e brandstichting was een daad van 10 minuten, doch alles wat daarna is gebeurd, heeft daar niets mee te maken. Kan één persoon dat niet doen? In de gevangeniscel heb ik heen en weer ge- loopen en me verbaasd. Ik heb moeten mee maken, dat ik 5 of 6 maal per dag eten kreeg. Daarmee kan ik niet accoord gaan. De president onderdrukt den ietwat ver ward geworden woordenstroom van Van der Lubbe en merkt op: Maar de hoofdzaak is en blijft dat men niet kan aannemen, dat u den rijksdag in 10 minuten alleen in brand hebt gestoken. Van der Lubbe: Als het daarom was ge gaan, dan was alles al klaar geweest. President: Ja zeker, maar als u niet dui delijk zegt, wie de groote zaal in brand heeft gestoken, dan moet het proces tot het einde toe worden gevoerd, zooals tot nog toe; bovendien is hot grootste gedeelte van het proces al achter den rug. De advocaat dr. Teichert: Welke midde len heeft Van der Lubbe gebruikt om de zaal in brand te steken? Van der Lubbe: Dat heb ik in de proto collen duidelijk gemaakt. Met mijn overjas. President: Volgens verklaringen van des kundigen is het onmogelijk, dat u met stukken goed de groote zaal in brand hebt gestoken. Van der Lubbe: Dat is slechts do persoon lijke opvatting der deskundigen. De groote zaal moet juist heel gemakkelijk brandbaar zijn geweest. De vraag vanwaar ik geko men ben en hoe het tevoren was, is niet duidelijk gesteld. Over die vraag is nog niet gesproken. Ook over het stichten van den brand niet. „Ik heb den brand uit persoon. lljke motieven gesticht" Van der Lubbe zegt verder, dat men hem in bijzonderheden had kunnen vragen waar hij geweest was. President: Dat kunt u ons nu toch mede- deelen. Van der Lubbe: Men komt er echter weinig verder mee, als ik vertel hoe het gegaan is. Dat is toch bij zooveel onder zoekingen reeds vastgesteld. Het andere, dat er om gaat of ik goed gegeten heb of 3 of i passen heb gedaan, daarmee kan ik niet accoord gaan Ik ben het er niet mee eens, dat men allerlei van mijn per soonlijke zaken in het proces heeft ge bracht. President: Zeker ^lat is niet zoozeer van belang. De zaak zelf is heel eenvoudig. U hebt de daad bekend en daarmee is in verband met het onderzoek dit punt dui delijk, maar, daarnaast blijft het feit, dat andere personen beschuldigd worden en dat nu onderzocht moet worden of zij schuldig zijn. Daartoe kunt u het meest bijdragen door te vertellen met wie u sa men gewerkt hebt. Dimitrof: Van der Lubbe heeft al hon derd maal verklaard, dat hij het alleen heeft gedaan en geen medeplichtigen heeft gehad. Nu zegt hij het weer. Van der Lubbe interrumpeert glimla chend: Honderd maal? Maar nu rnoct u zich vergissen. Ik doe het nu voor de eer ste maal. Dimitrof: Naar mijn mccning is het on mogelijk, dat één enkel persoon dien ge- compliceerden brand Van der Lubbe: Hij is niet gecompliceerd, de brand. Hij is zeer eenvoudig te verkla ren. Wat er omheen gebeurd is, is heel iets anders. De brand zelf is echter zeer eenvoudig. De schuldvraag is een andere vraag; daarmede ben ik het niet eens. President: Wat is er dan allemaal om heen? Van der Lubbe: Het stichten van den brand noem ik de daad, als y.oodanig. De schuldvraag is dat, wat er omheen ligt. President: Waarom hebt u dan den rijksdag in brand gestoken? Van der Lubbe: Waarom heb ik gezegd. Ik heb het eenvoudig uit persoonlijke mo tieven gedaan. President: U hebt bij het bureau van maatschappelijkcn steun te Ncukölln toch zelf gezegd, dat do arbeiders zich moesten bevrijden. Dat zij wakker geschud moes ten worden. Is dat niet juist? Van der Lubbe: Toen heb ik juist de kracht gehad om „ja" te zeggen en thans kan ik weer „ja" zeggen. President: Volgens dit moet u dan toch de bedoeling hebben gehad door de brand stichting de arbeiders wakker te schud den. Dat hebt u vroeger zelf gezegd en ook getuigen hebben dat zoo bevestigd. Van der Lubbe: Zoo scherp heb ik dat niet gezegd. Dimitrof: Naar rnijn opvatting is Van der Lubbe bewust of onbewust met vijan den van de Duitschc arbeidersklasse en van de communistische partij in aanraking gekomen en heeft samen met hen de brand stichting in den rijksdag uitgevoerd. Mis schien kent hij niet eens de lieden, die de plenaire zaal in brand hebben gesto ken. Dr. Werner protesteert tegen deze uitla ting. De Nederlandschc tolk vestigt de aan dacht er op, dat tijdens Dirnitrofs verkla ring Van der Lubbe heeft geïnterrum peerd met „Neen." Men vraagt van der Lubbe wat hij daar mee bedoeld heeft. Hij verklaart: Ik kan slechts toegeven, dat ik den brand alleen heb aangestoken. Maar- met deze ontwik- kelling van het proces kan ik niet accoord gaan. Dat is een verraad aan de mcnschen, aan de politie, aan de communistische en aan dc nationaal-socialistische partij. Ik eisch, dat hier mijn vonnis wordt uit gesproken met gevangenisstraf of met de doodstraf; dat moet ik alleen uitmaken. Den strijd in de gevangenis kan ik echter niet langer uithouden. Van der Lubbe's verdediger dr. Seuffert licht toe, dat hij de Hollandsche uiteen zetting van Van der Lubbe ten aanzien van het verraad aldus heeft begrepen. „Er zijn valschc beschuldigingen gedaan aan het adres van deze beide partijen." De president last een pauze van een half uur in. B er 1 ij n, 2 3 No v. (V. D.) Dc namiddag zitting begint met het roepen van v. d. Lub be voor de getuigcnlafcl, om verder te wor den gehoord. Hij spreekt allereerst over „stemmingen :n zijn borst", doch geeft hier omtrent geen bijzondere verklaring. De president: „We moeten thans toch eens wat nader weten over hetgeen gij in den tijd voor den brand het laatst gedaan hebt." Van der Lubbe kan echter geen noemens waardige medcdeelingen doen. Op alle vra gen en vermaningen van den president, den advocaat en ook dr. Sack, dio thans weer aanwezig is en van den Oberreichsanwalt antwoordt v. d. Lubbe thans weer met nau welijks andere antwoorden dan „ja," „neen," en „dat kan ik niet zeggen." De president komt terug op de laatste dagen voor de brandstichting in den Rijks dag, in het bijzonder op de gebeurtenissen bij het Werkloosheidsbureau. Over het alge meen bevestigt v. d. Lubbe hetgeen reeds bij den aanvang bij het proces in Leipzig daaromtrent is vastgesteld. Naar aanleiding van vragen over de rede nen voor zijn daad verklaart v. d. Lubbe, dat hij het met den toestand, zooals deze bestond, niet eens was. Hij is uit Nederland naar Duitscliland gegaan naar aanleiding van berichten in de kranten over dc natio- naal-socialisten, die een actie zouden willen ondernemen. Het besluit om in het Slot, het Wcrkloosheidsbureau en het Raadhuis brand te stichten, heeft hij eerst in den nacht van Vrijdag op Zaterdag genomen. De president: „Woensdag is toch reeds over do brandstichtingen gesproken in ge sprekken, waarbij U tegenwoordig was. Er is toch toen reeds gezegd geworden, dat met het doel de revolutie te laten uitbreken, openbare gebouwen in brand moesten wor den gestoken." Van der Lubbe beweert, dat li ij hiervan niets gehoord heeft. De president: „Volgens verklaringen van getuigen moet U dat gehoord hebben! U zoudt er zelfs zelf over gesproken hebben! En op Maandagochtend is liet plotseling bij U opgekomen den Rijksdag in brand te ste ken?" Van der Lubbe: „Ja, Maandagochtend". De president houdt hem zeer dringend voor oogen, dat de verklaring dat hij eerst Maandagochtend besloten zou hebben den Rijksdag in brand te steken, zeer onwaar schijnlijk is. „Het is niet aan te nemen, ver klaart de president, dat U eerst drie kleine brandstichtingen hebt gepleegd en dan eerst de groote. Hoezeer U ook bestrijdt, dat bij de brandstichting in den Rijksdag anderen hebben medegewerkt, toch kan niemand dit gelooven. In het bijzonder is het onjuist wanneer U zegt, dat de zaal gemakkelijk brandt. I)it is door proefnemingen allemaal vastgesteld. De zaal brandt zelfs zeer moei lijk, vooral de stoelen. Er waren ook op ver schillende plaatsen vlammen, die niet met elkaar in verbinding stonden." Van der Lubbe: „Dat is liet zelfde wat ik reeds voortdurend gehoord heb". De president: „Ja. en dit zijn dc feiten!" Van der Lubbe: „De mede-schuldigen, die medegeholpen moeten hebben, kunt U die niet voorbrengen?" Dc president: „Neen, maar dat kunt U wellicht. U bent toch intelligent genoeg om ons niet te willen vertellen wat in het ge heel niet kan hebben plaats gehad." Van der Lubbe: „Ik heb den brand aan gestoken en zelf uitgebreid." De president: „Wie heeft dan het andere gedaun en voorbereid?" Van der Lubbe zwijgt eenigen tijd en de president vervolgt: „De brand moet toch voorbereid zijn. U hebt zelf zoo juist te ken nen gegeven, dat U hem slechts aangesto ken hebt. Wie heeft dan de voorbereidin gen getroffen?" Van der Lubbe: „Dat heb ik zelf gedaan." De president: „Wanneer dan?" Van der Éubbe: „Toen ik binnenkwam.' De president: „U bent loch eerst om negen uur des avonds in den Rijksdag gekomen!" Van der Lubbe: „Dat zegt het onderzoek. Hoe kunt U aannemen dat ik het niet al leen gedaan heb?" De president: „Omdat het onmogelijk is." Van der Lubbe: „Kunt U do medeschul digen noemen?" Oberreichsanwalt Dr. Werner roept daar- tusschcn door: „Er zijn toch verscheidene lieden mede-aangeklaagd?" De president: „Bent U vroeger, reeds eer der in den Rijksdag gewreest?" Van der Lubbe: „Neen". Dc president: „Hoe kon U dan zoo vlug den weg vinden? Het is daar toch zeer don ker?" Van der Lubbe: „Ik ben op goed geluk gcloopen." De president: „Wie heeft U den weg ge wezen?" Van der Lubbe: „Dien heb ik zoo gevon den". De president: „Dat is ook niet waar. Wie in den Rijksdag komt, kan niet zoo snel den weg vinden. Iemand moet U nnnstetis den weg beschreven hebben, of U bent er reeds tevoren geweest." Vun der Lubbe: „Waarom is dat ook weer niet waar?" Dr. Sack grijpt thans in het verhoor in en verzoekt den beklaagde te vragen toch eens een aaneengeschakeld verhaal te ge ven, hoe hij de brandstichting heeft ge pleegd. Van der Lubbe: „Ik ben doorgcloopcn, zoover ik kon en zoover ik brand kon stichten. Ik ben direct in de restauratie be gonnen en tenslotte heb ik de groote zaal gevonden". Bijzonderheden omtrent den weg, dien Van der Lubbe genomen heeft, kunnen moeilijk verkregen worden. Over het alge meen blijft Van der Lubbe bij zijn bewering, dat hij den weg „impulsief" gevonden heeft. Twee ongeloofwaardige punten. De president: „Twee punten in Uw opga ven zijn absoluut ongeloofwaardig. Ten eerste dat'U eerst Maandag of in den nacht tevoren het besluit tot stichting van den brand in den Rijksdag zou hebben geno men en ten tweede dat U den brand alleen zou hebben gesticht. Dat is reeds onmoge lijk door de vele afzonderlijke brandhaar den, bijvoorbeeld in de zittingszaal. Hebt U in dc restauratie nog iets anders zien branden dan het gordijn?" Van der Lubbe: „Neen, ik heb niet meer zien branden dan ik aangestoken heb". De president: „Voor den rechter van in «tructic hebt U toch reeds eens gezegd: „Dat moeten de anderen zeggen." Wie zijn dan die anderen?" Van der Lubbe betwist dit gezegd te heb ben. Oberreichsanwalt Dr. Werner: „De des kundige heeft een vloeistof in Uw jaszak ge vonden." Van der Lubbe: „Ik heb niets anders ge bruikt dan vuurmakers". De president: „U hebt Uw jas en hemd uitgetrokken?" Van der Lubbe: „Alleen om het vuur ver der te verbreiden." De President: „Wanneer de Rijksdag zou zijn uitgebrand, wat zou er dan naar Uw mcening geschieden. In hoeverre zouden daarmede de arbeiders geholpen zijn?" Van der I.ubbe: „Dat kan ik niet zeggen. Ik heb gedacht dat de brand zou kunnen bijdragen tot de door mij gedachte ontwik kcling tot wijziging van den tegenwoordi gen opbouw der maatschappij." De president: „En wat hebben de anderen ervan verwacht?" Van der Lubbe: „Welke anderen moeten dat dan zijn?" De president: „Dat anderen er bij waren, daarvan moeten wij uitgaan." Van der Lubbe geeft hierop verder geen antwoord. Op een vraag van den rechter Coendcrs hoe hij zich dan gedacht had uit het bran dendc Rijksdaggebouw te komen, antwoordt v. d. Lubbe dat hij daarover in het geheel niet gedacht heeft. Dr. Werner: „Wilde U gearresteerd wor den? Hebt U er op gerekend door de politie uit het brandende gebouw gebracht te wor den? U hebt vroeger gezegd, dat U niet gevlucht zou zijn, zelfs wanneer U had kunnen vluchten." Van der Lubbe: „Dat kan zijn." Dr. Werner: „Heeft iemand U gezegd, dat U zich zoudt laten arresteeren, opdat an deren buiten verdenking zouden blijven?" Van der Lubbe: „Ik heb toch met nie mand gesproken!" Dr. Werner: „Het zou toch mogelijk zijn. dat anderen den Rijksdag in brand gesto ken hebben en wilden, dat U alleen de schuld op U zou nemen." Van der Lubbe: „Ik heb er lieelemaal niet over gedacht of ik daar zou wachten of zou vvegloopen". Dimitrof stelt daarop cenige vragen, doch wanneer hij naar de meening van den pre sident te ver gaat, wordt hem het woord ontnomen. Ook dr. Sack stelt ecnige vragen, welke door v. d. Lubbe in dien zin beantwoord worden, dat hij geeu medeplichtigen heeft gehad, dat hij Dimitrof, Popof en Tanef evenals Torgler voor het proces nooit ge zien heeft en dat hij voor de brandstichting nooit in den Rijksdag is geweest. Op een vraag of iemand hem uit Neder land lieeft gehaald, antwoordt v. d. Lubbe ontkennend. Hij is uit vrijen wil naar Duitschland gegaan. Van der Lubbe komt er dan op terug, dat hij voor zich alleen een vonnis wil heb ben, voor hetgeen hij zelf gedaan heeft. „U kunt mij toch gelooven, verklaart hij, dat ik den Rijksdag in brand gestoken heb( op winding). Torgler stelt nog eenige vragen over dc syndicalistische of anarchistische mecnin gen van v. d. Lubbe, die zegt deze niet tc kennen. Hij verklaart slechts eens in de krant van de „Algemecne Arbeiders Unie" gelezen te hebben. De zitting wordt daarop tot Vrijdag ver daagd. ï/n dj, iZjn, -noott oj>acLM.^cm.o-mjtA\. 7o/Vt d* 0JoXoU>O<jlA. -&Ö/VC -nïtt JltJcLt'Yvoo?tofipo££* S-ncöxcïoL» iouLotojjlw NJ/mrrrum. Moeilijkheden inzake de rege* ling der schuldenkwestie? Washington, 22 Nov. (V. DUit be trouwbare bronnen verluidt in tegenstelling tot optimistische berichten, dat de onder handelingen over de Russisch-Amerikaan- sche schuldenkwestie voorloopig nog niet tot een goed einde zijn gebracht. Als oor zaak liicrvan wordt genoemd, dat de Ame- rikaansche ambtenaren door overbelasting met binnenlandsche zaken niet voldoenden tijd hebben kunnen wijden aan de Ru6- 6isch-Amerikaan6che onderhandelingen. In verband hiermede heeft iLtwinof be sloten de verdere onderhandelingen over te laten aan den nieuw benoemden Ru6sischen ambassadeur tc Washington, Trojanowski. Donderdag vertrekt de volkscommissaris naar New-York, vanwaar hij zich Zaterdag naar sovjet-Rusland *al inschepen. Naar uit Moskou wordt gemeld, zullen weldra onderhandelingen worden ingeleid over het sluiten van een Ru6sisch-Ameri- kaansch handelsverdrag. Een bizondere Russische commissie zal daarvoor naar de Ver. Staten gaan. Tokio, 22 Nov. (V. D.) Volgens den cor respondent van de Daily Telegraph neemt de opvatting toe, dat de erkenning van Rus land door Amerika niet gunstig is voor Japan, waarbij er op wordt gewezen, dat de Russische legercommandanten hierin aanmoediging kunnen vinden om te trach ten in Noord-Mandsjoerije een economisch houvast te herwinnen. Men overweegt, dat het mogelijk wordt, dat, terwijl Moskou geen oorlogszuchtige plannen heeft, de roe rige grenswacht botsingen zou kunnen ver oorzaken. Engelsch-Russische sprekingen. kandelsbe- Londen, 22 Nov. (V. D.) Dc Engelscli- Russische besprekingen inzake een nieuwe handelsovereenkomst werden heden te Lon den voortgezet. De besprekingen waren veertien dagen geleden onderbroken om de Russische delegatie gelegenheid te geven overleg te plegen met Moskou. Zal ook Brazilië de sovjet-unie erkennen? P a r ij s. 22 Nov. (H. N.) Volgens een be richt uit Rio de Janeiro zijn er aanwijzin gen, dat Brazilië het voorbeeld van de Ver. Staten wil volgen en diplomatieke en han delsbetrekkingen met Rusland wil aan- knoopen. Litwinof neemt afscheid. Washington, 23 Nov. (V.D.). De Rus sische volkscommissaris van buitenland- sche zaken Litwinof heeft gisteren de laat ste bespreking met het staatsdepartement gevoerd en afscheid genomen van den waar nemend staatssecretaris Phillips. Litwinof verklaarde, dat hij ten zeerste voldaan was over zijn bezoek aan Amerika en dat het bezoek in elk opzicht aangenaam was ge weest. Hedenmorgen vertrekt hij naar New- York. Scherpe kritiek in het Lagerhuis Londen, 22 Nov. (V. D.) In liet lager huis werden de rcgeering6planncn tot her vorming van dc Indische grondwet heden heftig aangevallen. Dc onderstaatssecreta ris voor Indië 6teldc voor de gemengde commissie voor Indië opnieuw te benoemen, daar het werk der commissie nog niet vol tooid iö. De socialist Wedgwood noemde do hervormingsplannen volkomen eenzijdig en niet in overeenstemming met de wenechen der Indische bevolking. Churchill bracht dc bezwaren der conser vatieven tegen de grondwetshervorming naar voren. De regeering aldus Chur- chil. 6tuurt er stap voor stap op aan, dat den Indiërs de dominionstatus wordt gege ven en hun gelijkheid met de andere domi nions wordt verzekerd. Dat is een groot ge vaar voor het Britsche Empire.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 9