SIERT UW -TAFEL- G. v. HOLLANDSCH ZILVER WAT ANITRA EENS BELEEFDE HET UILTJE de komende KERST DAGEN met Een ECHT sieraad ver hoogt de waarde van Uw toilet. JUWELIER - OPTICIEN. UTR.STRAAT 23 - TEL. 898 Hulsko heeft slechts één kwa liteit: Hulsko 3 einkoffie, een heerlijke, geurige, betere koffie! Voor een zeer lagen prijs: 25 cent per haJf pond. In gepaten teerde luchtdichte verpak king. Vraagt Uw winkelier! mmura p. pond j Kumt De koffie waar PIT in zit! In den oudon sprookjestljd woonde ergens in Noorwegen een klein meisje. Ze heette Anitra cn was hot dochtertje van een vlij tige boerin, die zelf boter en kaas maakte cn bovendien altijd zelf al het huiswerk deed en het brood bakte. Nooit dacht Anitra er echter aan, haar moeder bij het werk te helpen. Ze was lui en droeg graag icdcren dag haar schoentjes, waarmee zij Zondags naar de kerk ging, en ze wist, dat zij als ze moe der hielp, haar klompjes moest aantrek ken. Nu woonde er even buiten liet dor)) een arme vrouw, die oud was en bijna blind. Amtra's moeder, die heel goed cn vriende lijk was, bracht iederen dag het oudje een van haar grootste brood en'. Maar op een dag in den hooitijd, toen zij het zeer druk had,-sprak zc tot Anitra: „Breng Jij van daag het brood naar oude Ebba. Ik heb het vandaag zoo druk Maar trek vooral je klompjes aan, want de- weg langs het moeras is modderig „Kan die oude vrouw dan niet zelf het brood komen halen? morde Anitra „Maai* kindlief, hoe kan dot arme vrouwtje, dat half blihtl is, hierheen ko men?" vroeg de moerlciv „Bedenk -toch,-dat zij langs het moeras moet, en verbeeld je eens, dat zij daarin .terecht, kwam!" Anitra pruttelde eerst nog wat tegen, maar toch nam zc het brood en ging er rneo op weg Haar klompjes trok zij echter niet aan. „Moeder ziet het toch niet, dat ik mijn schoentjes aanhoud," dacht ze. „En ver beeld je eens, dat ik op mijn klompen het heele dorp doorliep' Wat zouden Ingrid Jörgenscn cn Anna Strom me dan uit lachen! Die loopen nooit op ty lompen!" Op haar mooie schoentjes liep toen wel dra Anitra, met het groote brood in een mandje, door het dorp en zoo kwam ze op den landweg, waar de oude Ebba oen ar moedig hutje bewoonde. Vuil cn modderig was het op dien weg en hoe verder zij 1 Iep, hoe modderiger het werd; langs het moeras was heel het pad zclf3 één en al modder. Geen droog plekje zag ze om er haar mooie schoentjes op tc kunnen zetten Die waren nu al vol spatten en ze zouden zoo vrcese lijk vuil worden, uls' zij er mee door dieli grooten. modderplas, dóór midden op den weg, moest waden. En toch moest zij er 'Ioorheen! Want aan één kant begrensde liet diepe moeras den landweg en aan den ■mderen kant was een breede sloot met een rand gras langs den oever. Anilra stond even stil, keek naar don modderplas en loen naar het brood enkreeg op eens een zeer slechte gedachte! „Als ik het mandje met het brood daar midden in dien plas leg," dacht zc, „dan kan ik op het brood springen cn kom niet met nóg vuiler schoe nen thuis, "t Brood wordt dan wel vol mod- ler, maar dat zal die oude vrouw, met haar lialf-blinde oogen wel niet bemerken. En proeft ze het, dan ben ik al weer thuis...' Voorzichtig, om haar bandon niet vuil Ie maken, zette toen Anitra hot platte, open mandje in liet midden van den plas cn zet te daarna haar voeten op het brood. De moeras vogels, die het zagen, riepen haar toen wèl luid toe: „Foei, hoe slecht, hoe vrceselijk slecht, dit kostelijke brood zoó lo bederven!" doch Anitra dacht alléén aan haar schoentjes, en sloeg dus geen acht op hun geroep. Ze hoorde zelfs niet de booze stem, die uit liet moeras haar op waar schuwenden toon en zelfs hoos toebromde: .,Zct geen voet op dit kostelijke brood, Ani tra! Bedenk je wel. vóórdal je zóó iets slechts verricht!" 't Was de moeras-vrouw, ae booze vrouw, die onder den poel baar verblijf had en Anitra voor liet vreeselijke, dat zij wilde doen, waarschuwde. Maar ook naar hóór woorden luisterde het meisje niet. Alsof zij niets zag dan liet brood, stapte zij daarop met één voet, en duarna zette ze haar an deren voet er op. Doch nauwelijks deed zij dit, of het mandje met het brood zonk al dieper en dieper. Anitra, die het brood voelde zinken, wilde vlug er af springen, 't Was echter, alsof haar beide voeten aan het brood waren, vastgekleefd. Geen stap kon ze doen en... zoo zonk zij, met het brood cn bet mandje, steeds dieper! Ang stig schreeuwde zij toen: „Help, help, ik zink in den plas!" Er was echter geen sterveling, dio langs den weg kwam. Niemand scheen haar hulp geroep te liooren, en zoo, als werd ze naar de diepte getrokken, zonk ze eindelijk zóó diep, dat zc weldra op den bodem van het •moeras terecht kwam. Dóór zag zo al dadelijk do moeras-vrouw, zittende op haar troon van ineengekronkelde, groene slan gen. En wat zag ze er griezelig uit! Haar hoofd geleek op den kop van een groote pad, waarin de oogen, als twee groote, uit puilende knikkers, steeds loerende rond keken, en haar handen waven gekromd, gekarteld en scherp als de scharen van een reuzenkreeft. Met die scharen greep ze Anitra, zoodra zij haar bemerkte. Stevig omklemde zij het verschrikte meisje, ter wijl haar stem, die aan het geluid van een pad deed denken, boos kwaakte: „Nu ben je in mijn rijk, jij slecht kind; jij. die het kostelijke brood bedierf, opdat je schoentjes niet vuil zouden worden... Daarom zal ik je strafffen. Honger zul.je lijden, zoolang je in mijn rijk woont!" Anitra wist geen raad van angst. Ze be greep, dat zij bij de moeras-vrouw zou moeien blijven. Ze keek ook naar het brood, dat nu één modderkluit was, cn toon voel- -de zij plotseling zulk een hongei\i.dat zij naar het bemodderde brood greep. „Blijf er af!" kwaakte de moeras-vrouw. „Maar 'k heb zoo'n vreeselijkcn honger!" klaagde Anitra. „De arme vrouw, die nu op het brood wacht, heeft óók honger," sprak de moeras- vrouw. Daarna riep ze haar waterslangen cn kikkers toe: „Breng mij wat to eten! Breng mij het lekkerste, dat ge kunt vin den Anitra dacht, dat zij nu ook wel wat tc eten zou krijgen. Maar toen ccn paar fijne palingen met waterkers werden gebracht, en de moeras-vrouw daarmee haar maal deed cn alles opat, kreeg Anitra zelfs geen blaadje waterkers. En al meer en meer honger had ze. Van ellende begon zij toen luid te schreien, en schreiend© kwam het groote berouw. „Wat ben ik toch ondeugend! Wat was ik toch vrceselijk ongehoorzaamsnikte zij. „Wel, wel, was je óók ongehoorzaam? vroeg de moérusvrouw. „Ja, slecht en ongehoorzaam!" bekende Anitra. „Moeder zcidc: „Trek je klompjes aanMaar dat deed ik niet. En 't waren nog we! mijn Zondagsclie schoentjes, die ik aantroken als dat arme, oude vrouwtje, dal bijna blind is, toch eens van honger stierf,- nu zij geen brood krijgt! Ach, kon ik toch maar het brood, dat, nu vol modder zit, weer schoon maken en aan hel arme vrouwtje brengen „Je berouw komt te laat, meisje," kwaak te de moerasvrouw. „Maar kun je het brood schoonmaken, dan „O, mag ik?" viel Anitra, denkende, dat dit zoo gemakkelijk zou gaan, in. Ze tastte toen weer naar het brood, maar dit ver dween op eens in de modder Sarrend lachte dc moeras-vrouw. Maar toch scheen zij te voelen, dat Anitra werke lijk berouw had, want het meisje riep weer snikkende uit „Nu zal het arme vrouwtje wel van honger sterven!" De moerasvrouw sprak daarop tot één der waterslangen: „Haal hel gezonken brood uit de diepte, breek het tot kruim en breng het mij!" Zoodra ae waterslang haar het brood kruim had gebracht, beval zij Anitra daar mee de blinde moerasvogeltjcs te voeden. „Denk er wèl aan, dat. zoo je er zelf maar één kruimpje van eet," zei zc, „je nimmer meer naar je ouders moogt terug- kceren. Bij m ij zul jc dan blijven cn altijo honger moeten lijden Hoe moeilijk het haar ook viel, toch nam Anitra geen kruimpje van het nu weer licel schoonc brood. Tot het laatste gaf ze aan de kleine vogeltjes, die van alle kanten kwa men aanvliegen. En zoodra het laatste vogoltje het laatste kruimpje had opgepikt, gebeurde er met Anitra iets heel vreemds. Zo voelde plotseling een schok, sloeg toen verschrikt de oogen op en bemerkte tot haar groote vreugde, dat zij niet op den Vader Knovrcmans was ziek, Kreunde van de pijn In zijn hoofd. Hij kermde luid Vrouw, wat zou het zijn'? Gist'ren was ik immers nog Vroolijk cn gezoiïd;1 Liep met 't krulletj' in mijn staart Opgewekt in '1 rond En vandaag: de krul er uit' In mijn armen bol Klopt en timmert, het steeds duo O, het maakt me dol! 'b Moeder riep den dokter. Ach! Zei dc goede man. Jij hebt koorts, niet'weinig ook! Daar ben j' aak'lig van! Kruip dus daad'lijk in jc bed! 'k Schrijf jc vlug wat voor Als jc dat maar trouw gebruikt, Wordt je beter, hoor! Mevrouw Knprrcmans, maakt u 'n Warme kruik gereed. Noodig is het, dat uw man Eens terdege zweet! (Nadruk verboden). Vader Knorremans bleef nu 'n Dag of wat in bed. Moeder had den drank voor hem Op een stoel gezet. En de kleine Knorretjes Lazen Vader voor Uit een bock of uit do kcant. Vader spitste 't oor Als hel gold een goed bericht Over d* eikel-oogst lil het groot, naburig bosch, Steeg zijn vreugd op 't hoogst. Vader Knorromans deed trouw, Wat de dokter zei. Spoedig werd hij weer gezond Allen waren blij. Want wie i- er nu graag ziek? En wie heeft graag pijn? Varkens willen net als wijl T Liefst gezond toch zijn! Dc familie Klioïremans Loopt hier in een rij, 't Krulletje weer in den staart. Feest is 'L in de wei. CARLA IIOOG. bodem van het moeras, doch wèl in het gras daartegenover zat. Op haar school lag in het platte mandje het groote brood, dut zij aan het oude vrouwtje moest brengen. En denkende, dat het dc moeras-vrouw was, die haar een ander brood had gege ven, riep zij verheugd uit: „Dank, goedo moeras-vrouw! Nooit zal ik weer zoo slecht en ongehoorzaam zijn!" Ze keek toen ook naar den modderplas, die nu niet meer zoo groot scheen, zoodat zij er gemakkelijk over kon stappen. Vlug liep ze daarna verder. Toen ze bij de hut van oude Ebba kwam en haar het brood gaf, sprak het vrouwtje: „God zegene jou cn je lieve moeder, mijn lief meisje." „Dank u, vrouw Ebba," klonk toen Ani- tra's verlegen stemmetje, want ze schaam de zich voor wat zij. zooals zij nog steeds dacht, had gedaan. Zoo vlug ze kort, holde zij naar huis terug en daar bekende zij moeder, onder snikken cn tranen, wat zij had gedaan en beleefd. Doch moeder schudde lachend haar hoofd en sprak tot haar klein, ongehoor zaam meisje: „Die moeras-vrouw was niemand anders dan je eigen hartje, kind! Je wist, dat je ongehoorzaam was geweest door op jc Zon dagsclie schoentjes over don modderigen weg te loopen. Je bent toen misschien in het gras aan den weg gaan zitten naden ken, hoe je den modderplas moest overko men zonder je schoentjes vuil tc maken cn daar... overviel je do slaap! In dien slaap badt je een naren droom!"' „O, was 't maar een droom, moedor? Heb ik èl dat akelige niet echt beleefd?" riep Anitra verheugd uit. „O, wat heerlijk, dat ik niet echt op het brood stapte! En nooit, nooit zal ik wec-r ongehoorzaam zijn. moe der!" Sinds dien dag werd Anitra werkelijk een lief meisje en zij vond het prettig, als zij nu cn dan zelf het brood aan oude Ebba mocht brengen. Dan ging ze ook altijd op haar klompjes. TANTE JOH. (Nadruk verboden). „O, Pups, uw baard cn uw snor zitten vol ijskegcltjcs," riep Sis, toen ze vader binnen liet. „Ja. 't is gemeen koud." gaf vader toe, „zoo'n scherpe wind." „Kom gauw binnen, doe hier je jas maar Uit," raadde moeder, die de huiskamerdeur ppon hield. Binnen gekomen ontdeed de heer des huizes zich van jas en hoed. De ijspegcltjes werden in dc warmte van de kamer drup peltjes en vader moest gauw rnet z'n zak doek zijn gezicht afdrogen. Met veel lawaai kwam Bert thuis. „Vrij, vrij om te rijden!" juichte hij. „Hemel, wat flauw en wij niet," riep Sis verontwaardigd. Bert wreef vergenoegd in zijn handen. Ilij verheugde zich zoo op zoo'n bcelcn mid dag schaatsen rijden. Het kanaal lag dicht; dat was een mooie haan geworden. Hij had een hekel aan dat heen en weer rijden van brug tot brug. „De wind is eigenlijk veel te sóherp om to rijden," vond vader, ,,'t is noord-oosten wind." „Ik ben geen juffershondje," lachte Bert. Zoodra dc koffietafel afgeloopen was, ver trok de jongen. Hij reed heerlijk, maar ja, vader had gelijk; er woei een akelig koude wind en stilstaan kon jo niet. Hij trof een paai- vrinden, één ervan had een ijsstok en lustig zwierden ze achter elkaar. Toch ging Bert vroeger naar huis dan anders. Hij was moe van het werken tegen den wind in. Het begon te schemeren, terwijl hij op weg naar huis was. En toen... toen viel er op eens iets vlak vóór zijn voeten op bet trottoir neer. Bert hield zijn pas in en hukte zich; 't was een vogel. Zou die dood wezen of al leen maar door de kou bevangen? Bert raapte het dier op, het bewoog niet Het leek hem toch het beste den vogel mee naar huis te nemen. Op een draf liep hij verder, de schaatsen over zijn schouders, bot verongelukte beest in zijn handen. „Wat heb je daar?" vroeg Sis, die hem open deed. Bert vertelde het en wou het dier direct bij dc kachel leggen. Moeder raadde dat af, zo vond 't beter hem eerst in de keuken te huisvesten. Ze legde een dóek op het aan recht en daar plaatste Bert den vogel op. 't Was een uiltje, dat zag je dadelijk aan den eigenaardigen vorm van den kop. Ze waren heel niet Verwonderd, dat het een uil was, ivanl met de strenge kou waren heel wat ongewone vogels naar de huizon ver dwaald. Eerst leek het dier dood. maar na ver loop van tijd bewoog de uil toch. Wat waren ze allen blij. Juist toen vader thuis kwam, was de vogel overeind gaan zitten cn waren moeder en Bert bezig hun be schermeling geweekt brood te voeren. Bert vertelde dadelijk, wat er gebeurd was. Ook. dat ze zoo teleurgesteld waren, dat het beest niet eten wou. Vader keek eens rond in dc keuken, zag in de keukenkast den biefstuk, die nog ge bakken moest worden. „Geef 'in daar maar eens wat van," raad de hij aan. En zie, een stukje rauw vlccsch ver smaadde het uitgehongerde dier niet. Geen wonder een uil voedt zich toch met mui zen. De uil bleef Bert maakte ccn ruime kist voor hem in orde met een hor van kippen gaas afgedekt Hij noemde hem Ubo. En de vogel was ccn dure kostganger, zooals licht te begrijpen is Toch kon Bert het niet over zijn hart verkrijgen het dier dc felle kou Weer in te sturen. Alleen had Bert een reu ze werk om de verblijfplaats van het beest schoon tc honden. Deed hij dat niet, dan verspreidde dit een ontzettend onaangona- mtm reuk. Met weer sloeg om, de dooi viel in cn Ubo kreeg de vrijheid. Een poosje daasde hij rond In den tuin, vloog toen over do afscheiding naar de buren. Met opzet had den ze den vogel pas in den schemer vrij gelaten, omdat uilen bij dag lichtschuw zijn. 't Speet Bert, dat hij Ubo kwijt was. Maarna een weck viel de vorst opnieuw in, even fél als in de eerste periode. Met hartzeer dachten allen aan hun bescherme ling. Toen Bert 's avonds de gordijnen voor de tuindeuren moest dichtschuiven, riep hij op con3 verrast: „Daar zit Ubo, hij is tcruggokomen!" Allen kwamen kijken. Bert had gelijk. Do vogel zat op het draad van de afscheiding* ,,'t Is misschien een andere uil," dacht het zusje. „Vast. niet," hernam Bert beslist, haalde Übo's kist uit do schuur en zette die op het pad. In minder dan geen tijd kroop de vogel er in. Bert legde het gaos er op en nam z'n logé weer mee naar binnen. Ubo is gebleven tot dc vorst over was. Toen is hij vertrokken cn niet moer terug gekomen. Bert is nu erg benieuwd, of zijn vriendje zich weer zul aanmelden, als 't hard gaat vriezen. J. H. BRINKGREVE— ENTROP. (Nadiuk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15