VACANT. KOFFIE WAAROM ANNEKE NIET NAAR HET GECOSTUMEERDE IJSFEEST GING BELLEN BLAZEN ARTISNIEUWS Hulsko heeft slechts één kwa liteit Hulsko's Seinkoffie. een heerlijke, geurige, betere koffie! Voor een :eer lagen prijs: 25 cent per half pond In gepaten teerde luchtdichte verpak king. Vraagt Uw winkelier'. De koffie waar PIT in zit! door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. .(Vervolg). Toen de drie Vermeertjes thuis kwamen Paul wat later dan de zussen werd er natuurlijk druk gebabbeld over liet ge- costumeerde ijsfeest van Zaterdagavond. „Maar kinderen!" riep Moeder verschrikt uit. „Waar halen we zoo gauw de costuums \andaan?!" O, daaraan hadden ze heelemaal nog niet gedacht! 't Was maar precies twee dagen en 't behoorde natuurlijk tot de onmogelijk heden, dat Moeder in zóó korten tijd drie costuums in elkaar kon zetten. „Wat nu?" was de vraag, welke Moeder in de oogen der jeugd las en zij ook zich- zelve voorlegde. Zij wilde haar kinderen graag een pleziertje doen, maar too veren kon zij nu eenmaal niet. En dan de kosten! „Vreeselijk flauw om 't zoo kort van te voren te zeggen!" mopperde Loek en haar gezicht stond niet bepaald vriendelijk. „Waarom geven ze. dat gecostumeerde ijs- feest niok-een weck later?" „Domme meid!" lachte Paul. „Als ze 't pas de volgende tveek doen, dooit het' na tuurlijk weer!" Vader, die juist thuis kwam en onmid dellijk de opgewonden verhalen te liooren kreeg, merkte laconiek op: „Paul heeft gelijk; zc zeggen wel eens: „Als er een ijsfeest uitgeschreven wordt, gaat 't dooien!" „Vader!" riep Loek nu op zoo n verwijten den toon uit, dat Paul en zelfs Anneke er om mocston lachen. „Jo doet. alsof Vader het helpen kan!" zei de laatste. „Maar.... wie kan er nu zóó gauw drie ijs-costuums in elkaar tooveren?" ging Lock voort, die plotseling alles van den donke ren kant beschouwde. Ilaar barometer stond heusch niet meer op helder-vriezend weer, maar kondigde dooi en... regen aan, want het huilen stond haar nader dan het lachen. „Als je begint Ie huilen, valt alles vast in 't water!" plaagde Paul. Hij en Lock zaten elkaar maar al te dik wijls in *t haar. Feitelijk hadden zo heel veel voor elkaar over, maar er was toch maar een heel geringe aanleiding of geen aanleiding voor noodig om die twee (laten we 't maar zacht uitdrukken) van meening te doen verschillen „Nare jongen!" zei Loek dan ook cn haar stem beefde verraderlijk. „Laten we liever eens over de costuums nadenken," stelde Moeder voor om de aan dacht weer tot het ijsfeest te bepalen en vervuld van de gedachte, of er nog geen mogelijkheid was haar troepje dit genoegen te verschaffen. ,,'t Kan immers niet. Moeder!" zei An neke nu. ,,'t Zou wel leuk zijn cr naar te gaan k ij k en „Bah, nee!" riepen Paul en Loek plotse ling als uit één mond uit. duidelijk too- nend, dat zij het wel een enkelen keer samen eens konden zijn. „Meedoen of niet gaan!" besliste Paul. ,,'t Zal wel thuis blijven worden, mokte Loek weer. „Voor mijn part mag 't dooien ook Moeder, die vond, dat er nu al lang ge noeg gemopperd was, zei: „En nu eerst je lessen leeren en je huis werk maken. Jullie hebt nog een half uur, vóór we gaan eten." Boeken en schriften werden nu te voor schijn gehaald en wie het ijverige drietal weldra gebogen zag over lastige sommen, die maar niet wilden uitkomen, moeilijke Fransche werkwoorden cn akelige aard rijkskundige namen, welke allemaal op elkaar geleken, zou zeker niet gedacht heb.-, bon, dat de gemoederen even te voVon nog zoo hevig bewogen waren geweest. Aan tafel kwamen de tongetjes echter weer los. En na tafel ging de jeugd opnieuw aan den arbeid. Terwijl Vader uit ging om les te geven, scheen Moeder in gedachten ver diept te zijn, nu en dan met een geheim zinnig gezicht op een blok papier, dat vóór haar lag, een aan toeken ing makend, met een enkele lijn iets tcckencnd en ten slotte ccn rijtje cijfers opstellend. De uitkomst der rekensom scheen haar te bevredigen; cr kwam ten minste een glimlach op haar ge zicht. En opnieuw ging zij aan 't werk, om haar plan nader uit te werken. Onder den arbeid door kon de jeugd niet nalaten eens naar Moeders gezicht te kij ken. „Gaat 't tóch, Moes?" kon Loek niet na laten te vragen met een glunder gezicht bij het heerlijke Vooruitzicht: toch naar het gecostumeerde ijsfeest tc gaan. „Eerst werken! Dat doe ik ook!" was al les, wat Moeder zei, terwijl zij zich opnieuw over haar papier boog. Aangewakkerd door het goede cn veel- Drie pijpen en 'n kom zeepsop Staan netjes voor ons klaar En wij gaan bellen blazen Marietje, ik en Saar. De bellen worden prachtig, Gaan zweven in de lucht. Terwijl het zachte windje Ze voortblnast met een zucht. RQ FR Wc zien dc mooiste kleuren In onze hellen, fijn! Wat bellen blazen steeds weer Een prettig werk kan zijn! Kijk even: wat ccn grootc! Daar spat hij uit elkaar. Maar daarom niet getreurd, hoor! Gauw "n nieuwe zeepbel maar! Soms spelen onzo bellen Echt krijgertje, 't Is heusch Maar nu moet ik toch lachen: Eén spat er op mijn neusl ^Nadruk verbo'den). CARLA HOOG. belovende! voorbeeld, verdiepte ook Loek zich opnieuw in haar werk. Zij zag zichzelvo in gedachten al op hel ijsfeest cn dit aanlokkende visioen maakte het zwaar ste huiswerk licht ,Moes," zei Paul plotseling, terwijl zijn guitige oogen verrieden, dat hij iets ondeu gends in zijn schild voerde, „Moes mag "k effe hij u afkijken?" „Op afkijken staat een strenge straf' zei Moeder. „En nu verzoek ik jullie in je eigen belang mij niet meer te storen." Wat konden dc drie Vermeertjes dus an ders doen dan werken, hard werken? Zij gunden zich nauwelijks den lijd hun kopje thee uit te drinken. Toen Vader dien avond van zijn les thuiskwam, zag hij on der de huiskamcrlamj» vier vo'.dnne ge zichten. Moeder Anneke on Loek waren juist klaar met, hun werk, terwijl Paul aan kondigde, dat hij de rest er morgenoch tend vóór schooltijd wel in zou stampen Vader kreeg gauw ccn warmen kop thee. ..Vriest het nog. Paps?" vroeg \nneke. „En öf!" luidde hel verblijdende ant woord. „En nu zal ik jullie mijn plan ontvou wen, begon Moeder gewichtig; het gold immers oen zeer gewichtige kwestie! Vier paar oogen hingen aan Moeders lip pen, want ook Vader was benieuwd naai hetgeen er komen zou 'Wordt vervolgd.. (Nadruk verboden). 6"?^ojeri*x*arc/ De lucht was gisteravond Zoo donker en zoo grauw. De grootc menschen zeiden Nu krijgen we toch kou! En \s morgens waar we keken Lag er een witte vacht. Het had gesneeuwd, geweldig! 'k Denk wel den hcclen nacht. Dc wereld is ccn witte. O, jongens, wat een prei! Kom. heel vlug nu naar boven. Dc sleeën klaar gezet! Wij sleden steeds en komen Op 't nippertje pas thuis. Want wie is met liet snecuwfccst Nu eig'lijk 't liefst in huis? door G 1 VISSCHF.R Een pukkic en een reus. „Wim! Noem jij cctis ccn klein vogeltje," zei Piet. „Een musch! zei Wim. „Nóg kleiner." „Een mees." „Nóg kleiner." „Een sijsje." „Nóg kleiner." „Een... wacht eens... een winter koninkje of een klcinjantjc, zooals zc ook wei eens zeggen. Een kleiner vogeltje is er niet; dat weet ik zeker," zei Wim. „Ten minste in ons iand niet,'1 zei Piel, „maar ik lub m Artis een vogeltje gezien, dat nog kleiner was dan jouw winterko ninkje!" ,0, in Artis! riep Wun. „Dat kan licht! Daar hebben zc alles! En welk vogeltje was dat dan?" „Dat was een kolibri. Dat is liet kleinste vogeltje van de hcclc wereld!" „Is dat dan wel zoo klein als een vlieg?" vroeg Wim weer. „Neen, zóó klein niet! Maar bet is toch niet groolcr dan een flinke hommel, je weet wel, zoo'n baas van ccn hij zonder angel. Ik heb je er wel eens een aangewezen." „Och, wat een pukkic!" vond Wim. „Ja," zei Piet, „maar dc kolibri lijkt groo lcr door zijn langen staart en ook door zijn snavel, die nog langer is dan zijn kop." „Wat zal dat vogeltje kleine eitjes leg gen!" zei Wim. „Dat doet hij ook Toch zijn die eitjes nog grootcr dan je zoudt denken, maar ja! Twee van die kolibri-citjes hebben ruimte genoeg in een notedop." Wim zat niet alle aandacht naar zijn grootere broertje tc luisteren. Dat kwam, doordat Piet liet zoo goed wist en doordat Wim zoo leergierig was. Dat laatste moet cr ook bijkomen, want anders geven kleine kinderen niet zooveel om alles, wat zoo heel klein is. Daai kan ik van meepraten. Wie ik ben? Wel, ik ben de kleine kolibri, die door Piet in Artis zoo goed bekeken was. Ik heb al heel wat menschenkindertjes hier voor mijn volière (mijn ruime kamer met glazen wanden) zien staan. Vanmor gen nog. „Kijk eens, Herman!" zei de vader tot zijn misschien vierjarig zoontje. „Is dat niet een mooi vogeltje? Dat is de kolibri!' En wat zei Herman? „Ik wil niet Kolcmie. Gaan we nu naar den olifant?" Wat was dat nu? Het ventje vond mij veol te klein. Hij bad thuis al zooveel go- Eén ding kan 'k niet begrijpen: Hoe of het moog'lijk Is. Sneeuw moest uit witte wolken Toch komen of... heb 'k 't mis? (Nadruk \crbodeu). hooivan den grooten olifant met zijn lan gen snuit, dat hij voor mij geen enkelen blik overhad Maar over die kleine kindc- cn zal ik verder maar zwijgen. Van de rootcren en van .dc volwassen menschen ondervind ik belangstelling genoeg. t Heugt mij nog als do dag van gisteren, dat ik hier in 't Vogelhuis van Artis aan kwam. 't Mas wel ccn vermociendo boot reis geweest, van Suriname in Zuid-Amc- ïka, maar ik had het goed doorstaan en allo vogelliefhebbers uit Amsterdam cn ook uit vele andere plaatsen vereerden mij met ccn bezoek. Dnf moesten zij zien: een leven de wilbuikkolibri in Artis! Dat was nog nooit vertoond! Ik liet licn maar kijken en praten, dat bcgrijp je! Voor mij. was dc voornaamste persoon do oppasser, want van diens be langstelling meest ik het hebben. Gelukkig heeft het mij daaraan nooit ontbroken en vooral in t begin had hij genoeg met mij te stellen. Jk moest eerst dagen cn dagen mc-t de hand gevoerd worden. Het meeste eten viel langs mijn snavel op den grond cn mijn haas was al heel blij, als hij mij het vierde gedeeUc kon doen inslikken. Ook moest ik langzamerhand leeren, hoe ik op mijn zit- stokje zou blijven: in 't begin viel ik er telkens af. Als ik aan dien eersten tijd van mijn Ariisleven terugdenk, begrijp ik nog niet, dat ik het zoo lang in dit voor mij geheel vreemde land uitgehouden heb. Ik woon liier, moet ge rekenen, toch al vier maan den! Maar ik word ook verzorgd als een jong prinsje uit een Oostcrsch sprookje. Verbeeld je! Voor mij alleen is een soort van volière ingericht, meer dan ccn Meter lang, breed cn hoog. Rondom glas, dus ik kan naar alle kanten vrij uitkijken. Op den grond staat een bakje met water, zoodat ik altijd kan drinken of een had nemen, naar verkiezing. In het midden staat een standaard met een dwarsarm cn daaraan hangt een fonteintje, ecnigszins gelijkend op ccn fonteintje uit een gewoon vogel kooitje, maar het mijne heeft den vorm van een fleschje cn daarin zit rnijn voor naamste voedsel, ccn mengsel, dat in hoofd zaak bestaat uit: gecondenseerde melk honig en suiker. Lekker, dat het Is! Tel kens vlieg ik er op af en dan smul ik er van. Daarbij steek ik mijn langen snavel diep in den korten arm van het fonteintje en do bezoekers zeggen: „Kijk dat pukkiel eens lekker drinken! Maar dat is niet het ecnige, wat ik krijg. Rondom inij staan potjes met allerlei bloemen, zooals fuchsia's, hamerbalsemien cn wat de tijd verder meebrengt. Ik smik kel natuurlijk ook van den honig, dien dio bloemen bevatten. Verder cn dit is nog het mooiste bevindt zich in den zolder van mijn woonkamer een altijd brandende cleclrische lamp. Aan den onderkant daai'-« an is ccn stuk fijn gaas gespannen. Dage lijks wordt er in mijn volière een doosje vol heel kleine vliegjes gebracht, zoo groot als een spcldcknop. Dio vliegjes gaan telkens op het lampje af cn dan blijven ze aan het gaas hangen. Dc menschen hebben cr nau welijks erg ih, maar ik des te meer. Ik zweef er heen en pik, pik, pik, daar heb ik cr weer drie. 't Is alsof ik op jacht hen in het oerwoud van Suriname'. Verder bevindt zich in mijn kamer nog een thermometer. Zeker tienmaal per dag komi mijn oppasser eens kijken, of die ther mometer wel 20° Celsius aanwijst. Als het niet zoo is, zorgt lilj cr voor, dat het in orde komt. Zooals je ziet: het kleinste vogeltje der wereld, anders gezegd „puk- kie". kon het hier wel uithouden. Vlak tegenover mij, ook in een volière, maar veel grooter dan de mijne, zijn een paar vogels gehuisvest, welke men reuzen zou kunnen noemen. Ik bedoel geen struis vogels, maar die overburen zijn toch reu zen in hun soort. Dat zijn twee kroondui- ven, afkomstig van Nicuw-Guinca, dus uit Australië. Grootere duiven bestaan er op de bcelc wereld niet In één opzicht komen ze met mij overeen: ze worden door alle menschen mooi gevonden. Maar ik munt uit door een kleurenschittering zooals men die bij geen anderen vogel aantreft cn zij zijn toonbeel den van rustige pracht. Daar staat cr een vóór mij. Verbeeld je: een duif, nog grooter dan een kip, leiblauw van kleur met bruine borst, een keurige losse kuif op den kop. en dan op zij een mooie, schitterend witte vlek, in den vorm van een schuine ruit. Daarbij heeft dc kroonduif prachtige roodo oogen en ook roode poolen. Alle vecren zijn even donzig en zacht. Hij haast zich nooit; hij loopt al tijd even deftig ert bedaard. Of dat duifje ook koert? Dat zal ik je' zeggen: zonder een spier tc vertrekken, brengt hij soms twee, driemaal achtereen ccn zwaar, diep keelgeluid voort, dat klinkt

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 15